Essentie (redactie)
Man stelt zich op het standpunt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de financiële afwikkeling van het huwelijk. Omdat er volgens de rechtbank geen sprake is van een perfecte overeenkomst tussen partijen over de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling gelast de rechtbank de wijze van verdeling van de gemeenschap van goederen. Daarbij wordt ook partneralimentatie voor haar vastgesteld.
Datum publicatie | 13-05-2025 |
Zaaknummer | C/10/675815 / FA RK 24-2142 en C/10/679817 / FA RK 24-4061 |
Procedure | Beschikking |
Zittingsplaats | Rotterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Familievermogensrecht; Alimentatie; Familieprocesrecht; Uitleg / Haviltex |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een overeenkomst tussen partijen over de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling echtscheiding, gaat de rechtbank over tot verdeling van de gemeenschap van goederen en het beoordelen van het verzoek van de vrouw tot een partnerbijdrage.Volledige uitspraak
Team familie
Zaak-/ rekestnummers: C/10/675815 / FA RK 24-2142 en C/10/679817 / FA RK 24-4061
Beschikking van 18 december 2024 over de echtscheiding
in de zaak van partijen:
[naam vrouw] , hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.J. Verdult te Rotterdam,
t e g e n
[naam man] , hierna: de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. V.K.S. Budhu Lall te Den Haag.
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw ingekomen op 19 maart 2024;
-
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man, ingekomen op 29 mei 2024;
-
het verweerschrift met bijlagen van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 15 juli 2024;
-
de berichten (waarvan één met bijlagen) van de vrouw van 6 mei 2024 en
26 september 2024;
-
het formulier verdelen en verrekenen van de vrouw van 16 september 2024;
-
het formulier verdelen en verrekenen van de man, van 19 september 2024;
-
het aanvullend/gewijzigd verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op
24 september 2024;
-
de berichten met bijlagen van de man van 27 en 30 september 2024.
-
het aanvullend verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 4 oktober 2024.
Buiten de toegestane termijn is het volgende stuk overgelegd:
- het bericht met bijlagen van de man van 2 oktober 2024.
De rechtbank zal dit stuk toelaten.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen:
-
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
-
de man, bijgestaan door zijn advocaat.
Na de mondelinge behandeling is op verzoek van de rechtbank door de man op
25 oktober 2024 een bericht met bijlagen toegestuurd. De vrouw heeft daarop gereageerd bij bericht van 1 november 2024.
2. De vaststaande feiten
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaatsnaam] op [datum].
De vrouw en de man hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
3De beoordeling
Scheiding
De vrouw verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
Overeenkomst over vermogensrechtelijke afwikkeling echtscheiding
De man verzoekt voor recht te verklaren dat de vermogensrechtelijke afwikkeling zal plaatsvinden conform wat partijen daarover in november 2022 zijn overeengekomen.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
In geschil is de vraag of sprake is van een overeenkomst tussen partijen over de financiële afwikkeling van het huwelijksvermogensregime.
Op grond van artikel 6:217 Burgerlijk Wetboek (BW) komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en een aanvaarding daarvan. Artikel 3:33 BW bepaalt dat een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard. Vervolgens staat in artikel 3:35 BW dat tegen hem die eens anders verklaring of gedraging, overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, heeft opgevat als een door die ander tot hem gerichte verklaring van een bepaalde strekking, geen beroep kan worden gedaan op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil. Of een overeenkomst tot stand is gekomen en wat de inhoud daarvan is, moet worden beantwoord aan de hand van de Haviltex maatstaf. De uitlegmaatstaf zoals in het Haviltex-arrest aanvaard, is welbeschouwd de vanzelfsprekende consequentie van de wilsvertrouwensleer van de artikelen 3:33 en 3:35 BW. Het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen, is afhankelijk van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten afleiden. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden; zij kunnen in elke vorm geschieden en kunnen besloten liggen in één of meer gedragingen.
Vaststaat dat partijen sinds november 2022 in de echtelijke woning een aantal gesprekken hebben gevoerd over de afwikkeling van de scheiding. Partijen hebben zich daarin laten bijstaan door familie, te weten de meerderjarige kinderen van partijen, een zus van de man en een zus van de vrouw. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat er ook gesprekken zijn gevoerd waarbij haar zus niet aanwezig is geweest. Tijdens de gesprekken is gewerkt met een concept-convenant dat van internet is gedownload. Op dit concept zijn gedurende de verschillende gesprekken aantekeningen gemaakt door de man, zijn zus en de zoon van partijen. Ook zijn er losse aantekening achter het concept toegevoegd.
Hoewel de vrouw niet betwist dat ze van de opzet van het convenant een kopie heeft ontvangen, is niet gebleken dat dit met de handgeschreven aantekeningen van de zoon en van de zus van de man en het verslag van de zus van de man volledig is. Zo blijkt tijdens de mondelinge behandeling dat op het overzicht de lijfrentepolis ontbreekt. De aantekeningen en de brief zijn niet gedateerd en niet blijkt wie deze heeft gemaakt. Uit de aantekeningen kan hooguit worden afgeleid welke onderdelen tijdens de gesprekken aan de orde zijn gekomen, maar niet dat partijen het daarover eens zijn en wat de overeenstemming dan behelst. Dit blijkt ook uit het verdere verloop van de gesprekken tussen partijen. Zo heeft de vrouw begin juli 2023 de man een (niet overgelegde) e-mail gestuurd waarin zij schrijft samen naar een mediator te willen gaan. De man heeft bevestigd dat de vrouw in juli 2023 mediation wenste, maar dat hij wilde vasthouden aan de afspraken die volgens hem waren gemaakt. De vrouw heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij het gevoel had dat de afspraken niet klopte en niet eerlijk waren. Ook kon zij niet bij de financiële stukken om dit te controleren, omdat haar eerder was gemaand de sleutel van de echtelijke woning in te leveren. Vervolgens heeft de vrouw in haar email van 26 september 2023 aan de man geschreven: “het huidige convenant ga ik niet tekenen, hier wil ik wijzigingen aan toevoegen. Als je [naam] erbij wilt, prima. daarmee wijk ik niet af van mijn wijzigingen.”. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de man had kunnen weten dat de vrouw het niet eens was met de eerdere afspraken.
Op enkele onderdelen van de vermeende afspraken is sprake van aanvaarding waarnaar partijen hebben gehandeld. Zo heeft de vrouw een eigen bankrekening geopend, is één auto aan de vrouw overgedragen en is de vrouw gestopt met het betalen van de hypotheek. Echter, aan het merendeel van de gemaakte afspraken is geen uitvoering geven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen. Het verzoek van de man wordt daarom afgewezen.
Omdat de overeenkomst tussen partijen niet geldt, gaat de rechtbank hierna over tot beoordeling van de verzoeken over een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) en de verdeling van de gemeenschap van goederen.
Partnerbijdrage
De vrouw verzoekt (aanvullend) een door de man te betalen partnerbijdrage van € 1.319,- bruto per maand per maand vast te stellen.
De man voert gemotiveerd verweer. Het primaire verweer van de man, dat partijen hebben afgesproken dat zij over en weer afzien van een partnerbijdrage, wijst de rechtbank af gelet op wat voorgaand is overwogen. Het subsidiaire verweer van de man dat hij voorziet in het levensonderhoud van de twee meerderjarige kinderen van partijen, verwerpt de rechtbank. De kinderen zijn respectievelijk 24 en 22 jaar oud. De man heeft dus geen wettelijke onderhoudsverplichting meer jegens hen.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen partnerbijdrage in geschil.
De rechtbank zal de partnerbijdrage berekenen volgens de aanbevelingen opgenomen in het Rapport alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: het rapport).
Behoefte
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie berekend moet worden aan de hand van de zogenaamde ‘hofnorm’, zodat de vrouw behoefte heeft aan 60% van het voor partijen beschikbare netto besteedbaar inkomen tijdens het huwelijk, omdat een alleenstaande in zijn algemeenheid duurder uit is dan een gehuwde.
Omdat niet is betwist dat de vrouw in de periode november/december 2022 uit de echtelijke woning is vertrokken en omdat partijen rekenen met de financiële gegevens van 2023, neemt de rechtbank die financiële gegevens van 2023 als uitgangspunt, met toepassing van de tarieven van 2023-1.
Tussen partijen is in geschil van welk inkomen aan de zijde van de man moet worden uitgegaan. Het geschil draait om de extra inkomsten van totaal € 26.770,82 die in het jaarloon van € 97.973,- zijn begrepen, waarvan de man stelt dat die extra inkomsten incidenteel waren en daarom op het jaarloon in mindering moeten worden gebracht. Partijen hebben zich daar na de mondelinge behandeling over uitgelaten. Daaruit blijkt dat tussen partijen de bonus van € 500,- in geschil is, omdat de man in 2022 zich niet ziek heeft gemeld. De rechtbank houdt met deze bonus geen rekening omdat deze als incidenteel wordt beschouwd. Verder stelt de vrouw dat rekening moet worden gehouden met de bonus van € 500,- die op de loonstrook van de man van januari 2024 staat. Omdat die bonus in 2024 is uitgekeerd, neemt de rechtbank die bonus niet mee bij het bepalen van de behoefte. Bij het berekenen van de draagkracht van de man zal wel met die bonus rekening worden gehouden.
Uit het voorgaande volgt dat als jaarinkomen van de man moet worden uitgegaan van: € 97.973,- minus de incidentele inkomsten van totaal € 26.770,82, minus de bijtelling van de auto van de zaak van € 710,82 = € 62.670,-.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het netto besteedbaar inkomen van de man over het jaar 2023 aan de hand van voornoemd jaarinkomen over het 2023 van € 62.670, op € 3.632,- per maand.
Geen rekening is gehouden met de fiscale gevolgen van het zijn van eigenaar van een woning (eigen woningforfait, fiscale aftrek van hypotheekrente etc.).
Als heffingskortingen zijn in aanmerking genomen de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw, uitgaande van een jaarinkomen over 2023 volgens de jaaropgave van 2023 van € 51.740,-, een netto besteedbaar inkomen had van € 3.172,- per maand.
Aan de hand van deze gegevens becijfert de rechtbank het in dit kader relevante netto besteedbaar gezinsinkomen op (€ 3.632,- + € 3.172,- =) € 6.804,- per maand, 60% daarvan bedraagt afgerond € 4.082,- per maand. Geïndexeerd naar 2024 is die behoefte € 4.335,- per maand.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) de huwelijksgerelateerde behoefte vast op € 4.335,- netto per maand.
Op de behoefte van de vrouw moet (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) haar inkomen in mindering worden gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat van het jaarinkomen van de vrouw over 2023 kan worden uitgegaan, zijnde € 51.740,-. De man stelt dat geen rekening moet worden gehouden met de (forfaitaire) woonlasten van de vrouw, omdat de vrouw bij haar zus inwoont en geen woonlasten heeft.
De rechtbank overweegt hierover dat onbetwist is gesteld dat de vrouw een woning voor zichzelf wil hebben. De huidige woonsituatie van de vrouw is bedoeld tijdelijk van aard te zijn. De rechtbank ziet daarom aanleiding om wel rekening te houden met de forfaitaire woonlasten. Indien de vrouw niet binnen zes maanden na inschrijving van de echtscheiding een eigen woning heeft kunnen verkrijgen, staat het partijen vrij in overleg met hun advocaten de berekening op het punt van de woonlasten voor de vrouw aan te passen.
De rechtbank gaat voor de vrouw dan ook uit van een inkomen van € 3.246,- netto per maand, inclusief vakantiegeld, welk inkomen op de behoefte in mindering moet worden gebracht, waarna een aanvullende behoefte van € 1.089,- netto per maand resteert, ofwel € 2.100,- bruto per maand.
Draagkrachtberekening
De man betwist dat hij draagkracht heeft om de gevraagde bijdrage te voldoen.
De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen aan de hand van de aanbevelingen opgenomen in het rapport, waarbij, gelet op de datum van deze beschikking, met toepassing van de tarieven van 2024-2.
Tussen partijen is niet in geschil dat van het jaarinkomen van 2023 kan worden uitgegaan. Zoals hiervoor bij de behoefte is overwogen, worden daarop de incidentele inkomsten en de bijtelling van de auto van de zaak in mindering gebracht. Wel wordt – zoals eveneens overwogen – rekening gehouden met een bonus van € 500,-.
Uit het voorgaande volgt dat als jaarinkomen van de man moet worden uitgegaan van: € 97.973,- minus de incidentele inkomsten van totaal € 26.770,82, minus de bijtelling van de auto van de zaak van € 710,82 per maand, plus de bonus van € 500,- = € 63.170,-.
Gelet op het voorgaande bepaalt de rechtbank (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man over het jaar 2024 aan de hand van voormeld jaarinkomen van € 63.170,-, op € 3.721,- per maand.
Als heffingskortingen zijn in aanmerking genomen de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
De draagkracht van de man wordt vastgesteld aan de hand van de formule:
60% x [NBI – (0,3xNBI + 1.270,-)] en bedraagt € 801,- per maand.
De vrouw stelt dat bij de berekening van de draagkracht slechts rekening met worden gehouden met een-derde van het forfaitaire woonbudget, omdat de man met de twee meerderjarige kinderen van partijen in de woning wonen en de kinderen ook voor een-derde deel dienen bij te dragen in de woonlasten.
De man weerspreekt niet dat de meerderjarige kinderen van partijen bij hem wonen, maar is het niet eens dat de kinderen met een-derde aan het woonbudget moeten bijdragen.
De rechtbank overweegt hierover dat op basis van het inkomen van de man het forfaitaire woonbudget neerkomt op € 1.116,-. De man is in zijn eigen berekening uitgegaan van een forfaitair woonbudget van € 1.162,- per maand. Hij heeft niet heeft gesteld dat de werkelijke woonlasten hoger liggen dan dit laatst genoemde bedrag. Omdat het forfaitaire woonbudget in onderhavige berekening lager is dan waar de man van is uitgegaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om het forfaitaire woonbudget aan te passen. Uit de berekening volgt dat de draagkracht van de man € 801,- per maand is.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat er een bedrag van € 801,- netto per maand, ofwel
€ 1.270,- bruto per maand beschikbaar is voor de partnerbijdrage, waarbij de rechtbank verwijst naar de aan deze beschikking gehechte berekening. Gelet hierop is een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 1.270,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Het verzoek van de vrouw zal tot dit bedrag worden toegewezen.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
Verdeling huwelijksgoederengemeenschap
De vrouw verzoekt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze.
De man voert gemotiveerd verweer. Verder verzoekt hij primair voor recht te verklaren dat de vermogensrechtelijke afwikkeling van de huwelijksgemeenschap zal plaatsvinden conform de overeenkomst tussen partijen van november 2022 en subsidiair, bij tussenbeschikking, hem in de gelegenheid te stellen een voorstel in te brengen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen, moet in de lijn hiermee het primaire verzoek van de man worden afgewezen. Het subsidiaire verzoek van de man wordt eveneens afgewezen, omdat de man in zijn formulier van verdelen en verrekenen van 19 september 2024 een voorstel heeft gedaan over de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van de huwelijks-gemeenschap. Partijen stellen over en weer onvoldoende om de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen. Zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke algehele gemeenschap van goederen is ontstaan. Dit betekent dat de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap in beginsel bij helfte moet worden gedeeld en dat ieder van partijen in gelijke mate moet delen in de baten van de gemeenschap en de lasten van de gemeenschap voor de helft moet dragen.
Partijen hebben geen overeenstemming over de verdeling van de huwelijks-gemeenschap. Partijen stellen over en weer onvoldoende om de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen. De rechtbank zal daarom de wijze van verdeling gelasten, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang op grond van artikel 3:185 BW.
Voor zover de gelaste wijze van verdeling inhoudt dat het betreffende goed aan de andere partij wordt toegedeeld, moet voor de overgang van dat goed nog een leverings-handeling door partijen worden verricht op dezelfde manier als voor overdracht is voorgeschreven (artikel 3:186 lid 1 BW) . Bij een onroerende zaak vindt levering plaats door een daartoe bestemde notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde openbare registers (artikel 3:89 BW) .
Peildatum omvang en waardering
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 19 maart 2024.
Met betrekking tot de waarde van de bestanddelen van de huwelijksgemeenschap gaat de rechtbank in beginsel uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel, tenzij partijen een andere datum zijn overeengekomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
Omvang gemeenschap
Volgens partijen of één van hen bestaat de huwelijksgemeenschap op de peildatum uit de volgende bestanddelen:
-
de echtelijke woning aan de [adres 1] met de daarop rustende hypothecaire geldlening;
-
de inboedelgoederen;
-
het saldo op de rekening bij de ABN AMRO met nummer [rekeningnummer 1] op naam van beide partijen;
-
het saldo op de rekening bij de ABN AMRO met nummer [rekeningnummer 2] op naam van beide partijen;
-
het saldo op de rekening bij de ABN AMRO met nummer [rekeningnummer 3] op naam van beide partijen;
-
het saldo op de rekening bij de ABN AMRO met nummer [rekeningnummer 4] op naam van de man;
-
het saldo op de rekening bij de ABN AMRO met nummer [rekeningnummer 5] op naam van de man;
-
et saldo op de rekening bij de ABN AMRO met nummer [rekeningnummer 6] op naam van de vrouw;
-
het saldo op de rekening bij de ABN AMRO met nummer [rekeningnummer 7] op naam van de vrouw;
-
de auto van het merk Volkswagen, model Up, met kenteken [kenteken 1];
-
de auto van het merk Volkswagen, model Polo, met kenteken [kenteken 2];
-
de auto van het merk Audi, model E-tron, met kenteken [kenteken 3];
-
de schuld bij Defam met contractnummer [nummer], die ziet op de financiering van de Audi E-tron;
-
de erfenis van de man in een onverdeeld aandeel in een perceel grond in Suriname;
-
een (zo de rechtbank begrijpt) erfenis van de vrouw bestaande uit een appartement aan [adres 2] en één of meerdere percelen in Suriname;
-
de overlijdensrisicoverzekering bij ASR met polisnummer [polisnummer 1];
-
de beleggingsverzekering bij ASR met polisnummer [polisnummer 2].
De rechtbank volgt de man niet in zijn stelling dat de kosten van de door hem aangekochte cv-ketel, magnetron en oven verrekend moeten worden met de vrouw.
Nog daargelaten dat de man niet stelt hoe die kosten moet worden verrekend, zijn deze goederen aangekocht vóór de peildatum zodat deze in de te verdelen goederengemeenschap vallen. Omdat dit verder goederen zijn die niet aan de woning vastzitten, vallen deze goederen onder de inboedel en niet onder de waardering van de woning.
a. De echtelijke woning en de daarop rustende hypotheek
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens dat het in ieders belang is dat de man de woning en de hypotheek kan overnemen. De man zal hierover nog contact opnemen met de hypotheekverstrekker. Omdat niet in geschil is dat de meerderjarige kinderen van partijen ook bij de man in de echtelijke woning wonen, is het niet uitgesloten dat zij zo mogelijk financieel kunnen helpen bij het overnemen van de woning en de daarop rustende hypotheek.
Bij toedeling van de woning aan de man
Partijen zijn het niet eens over de waarde van woning. De rechtbank is daarom van oordeel dat de woning eerst getaxeerd moet worden. Wanneer partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de aan te stellen makelaar voor taxatie van de woning, bepaalt de rechtbank dat dit geschiedt op de volgende manier:
binnen drie weken na deze beschikking selecteert de vrouw drie makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar.
Vervolgens deelt de man aan de vrouw mee, binnen drie weken na de taxatie, of hij de woning toegedeeld wil krijgen voor de getaxeerde waarde.
Wanneer de man de woning toegedeeld wil krijgen voor de getaxeerde waarde, zal de woning voor die waarde worden toegedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat hij binnen vier maanden (na de termijn waarop de man de vrouw heeft medegedeeld of hij de woning toegedeeld willen krijgen) de financiering rond heeft, zodanig dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
Als de waarde van de woning hoger is dan de hypothecaire schuld, nadat de aanspraken van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekering daarop in mindering zijn gebracht, is sprake van overwaarde. De man moet de helft van de overwaarde aan de vrouw voldoen.
Als de waarde van de woning lager is dan de hypothecaire schuld, nadat de aanspraken van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekering daarop in mindering zijn gebracht, is sprake van onderwaarde. De vrouw moet de helft van de onderwaarde aan de man voldoen.
De kosten verbonden aan de verdeling en levering van de woning worden door partijen bij helfte gedragen.
Bij verkoop van de woning aan een derde
Wanneer het de man niet lukt om de financiering binnen vier maanden rond te krijgen en het ontslag van de vrouw uit bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid te bewerkstelligen, zijn partijen het eens dat de echtelijke woning in het kader van de verdeling verkocht zal moeten worden. De rechtbank bepaalt dat dit geschiedt op de volgende manier:
binnen drie weken nadat de man aan de vrouw bekend heeft gemaakt dat overname van de woning en de hypotheek niet mogelijk is, selecteert de vrouw drie makelaarskantoren en stuurt deze selectie naar de man. Na ontvangst daarvan kiest de man binnen één week uit die selectie de verkopende makelaar. Partijen kunnen er ook voor kiezen om meteen de makelaar die de woning heeft getaxeerd de opdracht tot verkoop te geven.
Daarna verrichten partijen zo spoedig mogelijk de volgende handelingen:
-
invullen en ondertekenen van door de makelaar geleverde formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop;
-
aanleveren van door de makelaar verzochte documenten;
-
betaling van hun deel van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar;
-
leveren van een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn;
-
meewerken aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar gestelde termijn;
-
meewerken aan geplande bezichtigingen;
-
zorgen dat huis en tuin verzorgd ogen voor iedere bezichtiging;
-
alle andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en oplevering van de woning, waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen gestelde termijnen;
-
het tekenen van de koopovereenkomst;
-
het meewerken aan de levering van de echtelijke woning via de notaris, waaronder het tekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris gestelde termijn.
Bij dit alles geldt nog het volgende:
-
voor het geval partijen niet in onderling overleg tot overeenstemming komen over de te hanteren verkoopprijs en of de vraag- en laatprijs, zal de makelaar deze bindend vaststellen, net als een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs in geval verkoop uitblijft
-
in het geval de makelaar de verkoopprijs en/of vraag- en laatprijs bindend heeft vastgesteld, hanteren partijen deze bij de verkoop van de echtelijke woning aan een derde;
-
partijen dragen de aan de verkoop verbonden kosten ieder bij helfte;
-
als de makelaar de opdracht tot verkoop van de echtelijke woning teruggeeft wegens gebrek aan medewerking van een van partijen, voldoet de niet-meewerkende partij de kosten die de makelaar in rekening brengt. Dit geldt ook voor schade en of extra onkosten veroorzaakt door het niet-meewerken van een partij bij de afwikkeling bij de notaris en door het niet correct opleveren van het huis aan kopers.
Op de verkoopopbrengst moet de hypothecaire schuld ten tijde van de overdracht van de woning in mindering worden gebracht. De aanspraken uit hoofde van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekering strekken in mindering op de hypothecaire schuld. Voor zover de verkoopopbrengst hoger is dan de hypothecaire schuld, is sprake van overwaarde die partijen gelijkelijk verdelen.
Als de verkoopopbrengst lager is dan de hoogte van de hypothecaire schuld, waarop de aanspraken uit hoofde van de aan de hypothecaire geldlening gekoppelde levensverzekering in mindering strekken, is sprake van onderwaarde, die partijen gelijkelijk dragen.
De kosten verbonden aan de verkoop en levering van de woning worden door partijen bij helfte gedragen.
b. De inboedel
Tussen partijen is in geschil hoe de inboedel tussen hen moet worden verdeeld.
De vrouw stelt onweersproken dat zij bij haar vertrek uit de echtelijke woning een aantal goederen heeft meegenomen. De vrouw heeft nog een lijst gemaakt van goederen die zij nog graag toebedeeld zou willen.
De man is het niet helemaal eens om de goederen op die lijst aan de vrouw toe te delen. Verder blijkt dat deze lijst niet de gehele inboedel betreft.
Gesteld kan worden dat partijen geen overeenstemming hebben over de verdeling van de inboedel. De rechtbank is van oordeel dat de inboedel bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Indien partijen daar niet samen uitkomen, is de rechtbank van oordeel dat partijen een lijst moeten opstellen van alle inboedelgoederen en dat partijen beurtelings aangeven welk goed zij/hij toebedeeld wil krijgen. Gelet op de standpunten, mag de vrouw als eerste een goed aanwijzen.
c. tot en met i. De bankrekeningen van partijen en de saldi
Voor een saldo van een bankrekening vindt geen waardering plaats. Voor het saldo op een bankrekening wordt uitgegaan van de hoogte van het saldo op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden. De vordering op de bank (creditsaldo) of de schuld aan de bank (debetsaldo) per die datum valt in de huwelijksgemeenschap. Af- en bijschrijvingen die zien op de periode hierna maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
Over de bankrekeningen die op naam van beide partijen staan, te weten [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 3] zijn partijen het eens dat de man die voortzet en dat de vrouw zich uitschrijft. De rechtbank is van oordeel dat het saldo van die rekeningen op de peildatum bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld.
De vrouw stelt verder dat de bankrekening [rekeningnummer 2] ook op naam van beide partijen staat. Geen van partijen heeft daar afschriften van overgelegd. De vrouw stelt daartoe dat zij na haar vertrek uit de echtelijke woning is gemaand de sleutel in te leveren, waardoor zij niet meer bij de administratie kan. De vrouw heeft wel de Aangifte Inkomstenbelasting 2022 overgelegd. Daaruit blijkt dat bij de aangifte dit rekeningnummer is opgegeven als zijnde een rekening op naam van beide partijen met op 1 januari 2022 een saldo van € 43.700,-. De rechtbank leidt hieruit af dat die rekening in de gemeenschap valt en is van oordeel dat het saldo op de peildatum bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. De rechtbank gaat ervan uit dat de man de vrouw de hoogte van het saldo op de peildatum nog zal vertrekken. Indien hij dat niet doet, is de vrouw in de gelegenheid dit van de man te vorderen via een dagvaardingsprocedure.
Over de eigen bankrekening die op eigen naam van partijen staan, zijn partijen het eens dat ieder de eigen bankrekening voortzet met verrekening bij helfte van het saldo van die rekening bij peildatum.
Verder is door de man niet betwist dat in de gemeenschap een spaarbedrag van
€ 40.000,- valt. Partijen zijn het eens dat het spaargeld tussen partijen bij helfte moet worden verdeeld. Niet is betwist dat de vrouw hiervan al € 2.000,- heeft ontvangen, zodat de man aan de vrouw nog € 18.000,- dient te betalen. Dat de man dit geld op 11 oktober 2023, naar hij stelt tijdelijk, naar de rekening van de zoon van partijen heeft overgemaakt, doet daar niet aan af.
j. tot en met l. De auto’s
Ten aanzien van de Volkswagen Polo zijn partijen het eens dat die aan de vrouw kan worden toebedeeld, dat de waarde daarvan € 15.000,- bedraagt en dat de vrouw in verband met overbedeling de helft van die waarde, zijnde € 7.500,-, aan de man dient te betalen.
Ten aanzien van de Volkswagen Up zijn partijen het eens dat die kan worden toebedeeld aan de man, waarbij partijen het ook eens zijn dat de man die overdraagt aan de dochter van partijen. Verder zijn partijen het eens dat de waarde van deze auto € 4.619,- bedraagt en dat de man in verband met overbedeling de helft van die waarde, zijnde € 2.309,50, aan de vrouw dient te betalen.
Ten aanzien van Audi E-tron zijn partijen het er weliswaar over eens dat deze kan worden overgedragen aan de zoon van partijen mits hij de financiering op zijn naam kan zetten. Omdat de auto op naam van partijen staat, valt de Audi in de gemeenschap en zal deze bij helfte tussen partijen moeten worden verdeeld. Het is verder aan de man hoe hij dit financieel met zijn zoon afwikkelt of dat hij de auto verkoopt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de Audi € 79.350,- bedraagt, dat daarop de schuld in mindering moet worden gebracht en dat vervolgens de man de helft hiervan aan de vrouw zal moeten betalen in verband met overbedeling. Ten aanzien van de schuld gaat de rechtbank uit van € 32.496,65, dat in mindering moet worden gebracht op de waarde van de Audi. Daaruit volgt: € 79.350,- minus € 32.496,65 = € 46.853.35, waarvan de man de helft, te weten afgerond € 23.427,-, aan de vrouw zal moeten betalen.
m. De schuld bij Defam voor de financiering van de Audi Etron.
De rechtbank merkt allereerst op dat voor een schuld geen waardering plaatsvindt. Uitgangspunt is dat wordt uitgegaan van de hoogte van de schuld op de datum dat de huwelijksgemeenschap is ontbonden. Wijzigingen in de hoogte van de schuld na deze datum maken geen onderdeel uit van de ontbonden huwelijksgemeenschap.
Partijen hebben geen informatie gegeven wat de hoogte van de schuld was op de datum van de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat de schuld bij Defam ziet op de financiering van de Audi E-tron en dat die schuld volgens de door de man overgelegde productie 13 op 23 september 2024 € 32.496,65 bedroeg, gaat de rechtbank uit van laatgenoemd bedrag als hoogte van de schuld.
n. en o. De erfenissen
Tussen partijen is niet in geschil dat binnen de goederengemeenschap een erfenis van de man valt, die ziet op een onbekend aandeel in een onbekend perceel grond in Suriname. Tussen partijen is ook niet in geschil dat binnen de goederengemeenschap een vordering valt van het kindsdeel van de vrouw op de erfenis van haar ouders, maar dat deze nog niet is vrijgevallen omdat haar moeder nog in leven is.
Omdat over deze bestanddelen onvoldoende is gesteld en niet met stukken is onderbouwd wat de waarde is en wanneer dit aan een van partijen toekomt, wordt de verdeling over deze verzoeken over en weer afgewezen.
p. De overlijdensrisicoverzekering bij ASR met polisnummer [polisnummer 1]
Uit de polis blijkt dat de overlijdensrisicoverzekering is afgesloten op 1 oktober 2015 en eindigt op 1 juli 2033. Hiermee staat vast dat de overlijdensrisicoverzekering binnen de gemeenschap valt. Verder blijkt uit de polis dat bij het tussentijds stopzetten van de verzekering niets wordt uitbetaald en dat ook op de einddatum niets wordt uitbetaald indien geen van partijen vóór die einddatum is overleden.
De vrouw verzoekt de verzekering te verdelen waarbij uitgegaan dient te worden van de waarde per datum feitelijke verdeling. Omdat de waarde € 0,- is, kan de rechtbank de overlijdensrisicoverzekering niet in de verdeling betrekken.
q. De beleggingsverzekering bij ASR met polisnummer [polisnummer 2]
Bij de brief met bijlagen van ASR van maart 2023 blijkt dat op 31 december 2022 op de beleggingsverzekering een saldo stond van € 1.704,80. De verzekering bestaat nog steeds. De man stelt dat al jaren geen inleg meer is gedaan en dat de waarde thans minder is.
Hiermee staat vast dat de beleggingsrekening binnen de gemeenschap valt.
Partijen hebben niet gesteld dat deze beleggingsverzekering is gekoppeld aan een hypothecaire lening, waaruit de rechtbank afleidt dat deze verzekering op zichzelf staat. De man heeft niet gesteld wat de waarde is op de peildatum. Zijn stelling dat de waarde thans minder is dan de waarde op 31 december 2022 van € 1.704,80, heeft hij niet onderbouwd. De rechtbank stelt de waarde van de beleggingsverzekering daarom vast op € 1704,80. Omdat de verzekering op naam van de man staat, dient de man in verband met overbedeling de helft van die waarde, zijnde € 852,40, aan de vrouw te betalen.
Regresvordering
De man verzoekt voorwaardelijk – in het geval de rechtbank van oordeel is dat er tussen partijen geen overeenkomst over de afwikkeling van de scheiding tot stand is gekomen – de vrouw te veroordelen om aan hem te betalen de helft van de door hem betaalde hypotheeklasten vanaf 1 december 2022 en de helft van de WOZ-aanslagen 2023 en 2024 en verder, tot aan de datum van toedeling van de echtelijke woning aan de man dan wel tot aan de datum van verkoop aan een derde.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat er tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen over de afwikkeling van de scheiding, wordt toegekomen aan het voorwaardelijke verzoek van de man.
De rechtbank overweegt hierover allereerst dat een deel van het verzoek van de man ziet op de periode vóór de peildatum van 19 maart 2024. Heruit volgt dat vanaf 1 december 2022 tot 19 maart 2024 nog sprake was van een gemeenschap van goederen, zodat voor die periode er geen sprake is van een regresvordering.
Verder staat tussen partijen vast dat de man sinds het vertrek van de vrouw uit de echtelijk woning de woonlasten heeft betaald en zijn partijen het erover eens dat de man die woonlasten ook blijft betalen, tenzij de woning aan een derde is verkocht.
Daar staat tegenover dat de vrouw sinds haar vertrek uit de echtelijke woning in de periode november/december 2022 is verstoken van het gebruik en woongenot waar zij als deelgenoot recht op heeft, en aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding van de man.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man tegenover het recht op gebruiksvergoeding van de vrouw tegen elkaar wegvallen, zodat partijen per saldo niets aan elkaar verschuldigd zijn. De rechtbank wijst het verzoek van de man dan ook af.
Rentecompensatie krediet bij Defam
De vrouw verzoekt (aanvullend) te bepalen dat de man aan haar een bedrag moet betalen van € 538,42, zijnde de helft van de compensatie van teveel betaalde rente op het krediet bij Defam.
De man verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat hij de rentecompensatie nog niet heeft ontvangen en dat, zodra de rentecompensatie tot uitbetaling komt, dit bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld en dat hij aldus de vrouw de helft daarvan zal betalen.
Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank het verzoek toe.
Verschaffen financiële informatie
De vrouw verzoekt (aanvullend) te bepalen dat met het oog op het gevoerde bestuur, de man de navolgende bescheiden inbrengt dan wel informatie verschaft over:
-
de jaaropgave over 2023;
-
drie recente loonstroken;
-
alle ten name van de man en partijen gestelde bankrekeningen; met opgave van de saldi per peildatum;
-
bij welke verzekeraars pensioen is opgebouwd en onder welk kenmerk;
-
de lijfrente bij ASR.
De man voert gemotiveerd verweer.
De rechtbank overweegt hierover dat de man gedurende de loop van de procedure de door de vrouw verzochte informatie heeft verschaft en bescheiden daarvan heeft overgelegd. Het verzoek van de vrouw wordt dan ook afgewezen bij gebrek aan belang.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
4De beslissing
De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaatsnaam];
kent ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toe van € 1.270,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
gelast de wijze van verdeling van de gemeenschap, zoals weergegeven onder de rechtsoverwegingen 3.4.12. tot en met 3.4.40.;
bepaalt dat, zodra de rentecompensatie op het krediet bij Defam op de rekening van de man wordt uitbetaald, die compensatie bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld, in die zin dat dat de man de helft daarvan, zijnde € 538,42, aan de vrouw dient te voldoen;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. S. Wierink, rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van S. Breeman, griffier, op 18 december 2024. |
||
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon of binnen drie maanden nadat zij op andere manier is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733