Essentie (redactie)
Vader veroordeeld voor (gewoonte)bezit en vervaardigen van grote hoeveelheden kinder- en dierenporno; hij ontkent zijn problematiek. Hof ontzegt vader omgang totdat dochtertje (moeder Indonesisch) 12 is. Het lijkt erop dat hij op jonge Aziatische meisjes valt in leeftijd 7 tot 11. Nu kind 6 jaar oud is, bevindt zij zich in leeftijdscategorie waartoe vader zich specifiek aangetrokken lijkt te voelen. Dat betekent dat contact tussen kind en vader, ook als dat begeleid is, steeds omgeven zal zijn door sfeer van onveiligheid.
Datum publicatie | 12-05-2025 |
Zaaknummer | 200.346.136 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Arnhem |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
Trefwoorden | Kinderen; Geen omgang (een van) ouders; Jeugdbescherming / Jeugdwet |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Het hof ontzegt de vader het recht op omgang met zijn dochter tot zij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt.Volledige uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.136
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 548356)
beschikking van 17 april 2025
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L. Sterrenberg-Ellerbroek,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.P.J. van den Heuvel-Beerens.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI.
1Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).
2Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 september 2024;
- het verweerschrift met producties van de vader;
- een journaalbericht van mr. Sterrenberg-Ellerbroek van 6 maart 2025 met producties;
- een journaalbericht van mr. van den Heuvel-Beerens van 18 maart 2025 met een productie.
De zitting was op 20 maart 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
3De feiten
Partijen zijn [in] 2017 met elkaar gehuwd in Amersfoort. In de bestreden beschikking is – onder andere - de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2018 in [woonplaats1] (hierna: [de minderjarige1] ). Bij beschikking van 23 januari 2025 heeft de rechtbank Midden-Nederland de moeder belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] .
De vader heeft uit een eerdere relatie een dochter, [de minderjarige2] , geboren [in]
[in] 2014 in [woonplaats1] .
Bij beschikking van 31 mei 2024 is [de minderjarige1] voor de duur van een jaar, tot 31 mei 2025, onder toezicht gesteld van de GI.
Op 3 november 2022 heeft de rechtbank - kort gezegd - de volgende voorlopige zorgregeling vastgesteld:
tot er over de voorlopige hechtenis van de vader is beslist
- de vader en [de minderjarige1] hebben (video)belcontact;
vanaf de afwijzing van het schorsingsverzoek voorlopige hechtenis
- iedere woensdag tijdens reguliere bezoekuren en tijdens de ouder-kinddagen hebben de vader en [de minderjarige1] contact met elkaar;
vanaf de schorsing of opheffing van de voorlopige hechtenis
- iedere woensdag en zondag van 10:00 tot 15:00 uur hebben de vader en [de minderjarige1] contact (onder voorwaarden zoals op neutraal terrein en onder begeleiding, etc.).
Sinds eind 2022 is er geen fysieke omgang meer tussen [de minderjarige1] en de vader.
Op 10 mei 2023 is de vader bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Rotterdam veroordeeld voor het (gewoonte)bezit en vervaardigen van grote hoeveelheden kinder- en dierenporno. Hij is verminderd toerekeningsvatbaar geoordeeld en heeft een gevangenisstraf gekregen van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 5 jaar met bijzondere voorwaarden, waaronder het volgen van een ambulante behandeling voor zijn problematiek bij [naam1] of een andere door de reclassering te bepalen zorgverlener en de voorwaarde dat hij op geen enkele wijze contact zal zoeken met minderjarigen; als deze contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de veroordeelde dat de moeders van zijn kinderen hierbij altijd aanwezig zijn en/of een gespecialiseerde hulpverlenende instantie.
De vader is hiervan niet in hoger beroep gekomen, zodat dit vonnis onherroepelijk is.
Sinds 14 januari 2025 verblijft de vader niet meer in detentie.
4De omvang van het geschil
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder bepaald en vastgesteld dat de vader en [de minderjarige1] één keer per vier weken één uur contact hebben onder professionele begeleiding, waarbij de GI de regie heeft. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De moeder kan zich met de beslissing ten aanzien van de contactregeling niet verenigen en is daarvan met vier grieven in hoger beroep gekomen De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking, ten aanzien van de vastgestelde omgangsregeling, te vernietigen en te bepalen dat:
- aan de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] wordt ontzegd, dan wel
- hem het recht op omgang met [de minderjarige1] wordt ontzegd tot zij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt, dan wel voor de duur die het hof in goede justitie acht.
De vader voert verweer. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel het verzoek af te wijzen.
In haar beroepschrift heeft de moeder ook verzocht de uitvoerbaarheid bij voorraad van de in de bestreden beschikking bepaalde omgangsregeling te schorsen en een voorlopige voorziening te treffen. Bij beschikking van 21 november 2024 heeft het hof deze verzoeken afgewezen.
5De motivering van de beslissing
Rechtsmacht en toepasselijk recht
De moeder heeft de Indonesische nationaliteit. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. Gelet op het internationale karakter van de zaak is eerst aan de orde of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om van het verzoek kennis te nemen en welk rechtsstelsel op de beoordeling van het verzoek van toepassing is.
Het voorliggende verzoek betreft de ouderlijke verantwoordelijkheid en valt daarmee, nu het inleidend verzoek is ingediend na 1 augustus 2022, onder het toepassingsgebied van de Verordening Brussel II-ter (Verordening 2019/1111). Omdat [de minderjarige1] ten tijde van het inleiden van de procedure in eerste aanleg haar gewone verblijfplaats in Nederland had, waar zij ook nu nog woont, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 lid 1 van de Verordening Brussel II-ter rechtsmacht toe om over het verzoek te oordelen. Daarom heeft de rechtbank, naar het oordeel van het hof, terecht rechtsmacht aangenomen met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en is ook het hof in hoger beroep bevoegd om van de zaak kennis te nemen.
De rechtbank heeft het Nederlands recht toegepast. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof Nederlands recht zal toepassen.
Ten aanzien van de processtukken
Bij het hiervoor genoemde journaalbericht van 18 maart 2025 heeft de vader door hem op schrift gestelde aantekeningen ten behoeve van de mondelinge behandeling overgelegd. De moeder heeft tijdens de mondelinge bezwaar gemaakt tegen het in het geding brengen van dit stuk, omdat de vader dit stuk buiten de termijn heeft ingebracht.
Het hof laat dit stuk buiten beschouwing, omdat het buiten de termijn is ingediend. Bovendien hebben de GI en de raad het stuk niet ontvangen. Gelet op de goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor had de vader dit stuk eerder in het geding kunnen en moeten brengen dan twee dagen voor de mondelinge behandeling en hadden de GI en de raad een kopie van het stuk moeten ontvangen.
Na overleg met haar cliënt en met toestemming van het hof heeft de advocaat haar spreektijd met de vader gedeeld, waardoor hij alsnog een deel van het door hem op schrift gestelde ter zitting naar voren heeft gebracht.
Juridisch kader
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a, derde lid, BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a, eerste lid, BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9, derde lid, IVRK en artikel 24, derde lid, Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a, derde lid, BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247, derde lid, BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
Standpunten
De moeder stelt dat het niet in het belang van [de minderjarige1] is om op dit moment contact te hebben met haar vader. omdat dat ernstig nadeel zal opleveren voor haar geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling. De vader is onherroepelijk veroordeeld voor het bezit en vervaardigen van kinder- en dierenporno. De vader heeft het vertrouwen van [de minderjarige1] en de moeder geschonden door het plegen van de bewezenverklaarde misdrijven en zijn aanhoudende en diepgewortelde ontkenning van de ten aanzien van hem in het strafrechtelijk kader gestelde diagnoses (autismespectrumproblematiek en pedofilie). Als gevolg van het handelen van de vader hebben [de minderjarige1] en de moeder veel negatieve gevolgen ervaren: gedwongen verhuizingen, wisselingen van school, acceptatie van noodzakelijke hulp, leven in angst, een financiële terugval op bijstandsniveau, vele rechtszaken, een echtscheiding en een groot verlies aan vertrouwen. Doordat vader zich, blijkens het reclasseringsrapport van 18 oktober 2022 in het bijzonder aangetrokken voelt tot Aziatische meisjes in de leeftijd van zeven tot elf jaar oud en [de minderjarige1] zes jaar oud is, kan de moeder momenteel niet meewerken aan contact tussen de vader en [de minderjarige1] . Hoewel het in het algemeen in het belang van een kind is om beide ouders te leren kennen, gaat dat in dit geval niet op, vanwege bovengenoemde redenen. Bovendien heeft [de minderjarige1] ook geen behoefte aan contact met haar vader, aldus de moeder.
De vader stelt dat door de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam (hierna: RTG) van 11 oktober 2024 de ten aanzien van hem gestelde diagnoses pedofiele stoornis en autismespectrumstoornis zijn vervallen en dat dus ook aan de adviezen die daaruit zijn voortgekomen de grondslag is komen te ontvallen. De vader voert verder aan dat op de rechter een inspanningsverplichting rust om contact tussen een ouder en kind mogelijk te maken. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om het contact tussen de vader en [de minderjarige1] tot stand te brengen en heeft een basisregeling vastgelegd. Er moet nog worden onderzocht hoe [de minderjarige1] reageert op structureel contact met haar vader. Er kan op dit moment nog niet worden vastgesteld welke omgang wel of niet in het belang van [de minderjarige1] is, laat staan dat er gesteld kan worden dat dit tot haar twaalfde jaar niet in haar belang zou zijn. De weerstand van moeder is op zichzelf geen reden voor ontzegging van omgang. De raad heeft deze weerstand ook in het raadsrapport beschreven. De raad vreest dat [de minderjarige1] geen eigen interpretatie van haar vader zal hebben, maar hierin beïnvloedt kan worden door de gevoelens van de moeder. De werkzaamheden die de GI nu uitvoert, zullen duidelijkheid geven over wat er in de toekomst mogelijk is om contact tussen de vader en [de minderjarige1] mogelijk te maken. Er kan nog niets gezegd worden over het resultaat, maar een zorgregeling van een keer per vier weken geeft wel een basis om mee te werken. De vader leidt uit de contactmomenten die hij tijdens zijn detentie met [de minderjarige1] heeft gehad af dat zij hem graag spreekt en benieuwd naar hem is.
De GI voert aan dat het momenteel te voorbarig is om al een duidelijk standpunt in te nemen over de vraag of er omgang moet zijn tussen de vader en [de minderjarige1] of dat de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] moet worden ontzegd. Eerst moet met hulpverlening worden onderzocht of er contact tussen [de minderjarige1] en de vader tot stand gebracht kan worden en wat daar voor nodig is, danwel sprake is van contra-indicaties. De GI is van plan om verlenging van de ondertoezichtstelling te vragen. Binnen de ondertoezichtstelling kan deze hulpverlening plaatsvinden, maar deze is tot op heden nog niet opgestart.
Advies van de raad
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad geadviseerd om vast te stellen dat de vader en [de minderjarige1] een keer per vier weken één uur contact hebben, onder professionele begeleiding, waarbij de GI de regie heeft of dat moet worden vastgesteld dat er moet worden toegewerkt naar een vorm van contact tussen de vader en [de minderjarige1] . Het is van belang dat de vader zijn aandeel in de gebeurtenissen in het verleden gaat erkennen. Dit ziet de raad niet bij de vader. Bij de moeder bestaat weerstand tegen iedere vorm van contact tussen de vader en [de minderjarige1] . Het is van belang dat de moeder kan gaan inzien of die weerstand voorkomt uit haar gekwetstheid en of zij dit los kan gaan zien van de behoefte van [de minderjarige1] . Wanneer de vader omgang met [de minderjarige1] wordt ontzegd, bestaat het risico dat de GI niet meer gaat onderzoeken hoe er in de toekomst contact tussen hen zou kunnen ontstaan en dit rijmt niet met de doelen die zijn bepaald in het kader van de ondertoezichtstelling. Wanneer kinderen onvoldoende in staat zijn geweest om een vorm van contact met een ouder op te bouwen, kunnen zij als volwassene hiervan problemen ondervinden. Een voorwaarde voor contact is wel dat dat op een prettige manier verloopt. Daarom ligt de regie bij de GI. Het versturen van kaartjes naar [de minderjarige1] kan ook een manier zijn om verbinding tussen de vader en [de minderjarige1] in stand te houden.
Oordeel van het hof
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat er gronden zijn om de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] voor bepaalde tijd te ontzeggen. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen. Hierna legt het hof uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
In deze zaak is sprake van een zeer ingrijpende voorgeschiedenis. De vader is onherroepelijk veroordeeld voor het (gewoonte)bezit en vervaardigen van grote hoeveelheden kinder- en dierenporno. Het vervaardigen van kinderporno had – onder andere – betrekking op [de minderjarige2] , het halfzusje van [de minderjarige1] , die destijds 1,5 jaar oud was.
Door dit gedrag van de vader is de verstandhouding tussen de moeder, de vader en [de minderjarige1] ernstig verstoord geraakt. Op dit moment is er bij de moeder geen draagkracht voor omgang tussen [de minderjarige1] en de vader. Dit heeft te maken met de ontkennende houding van de vader ten opzichte van de feiten waarvoor hij is veroordeeld. Bovendien neemt de vader tot op heden geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen en erkent hij niet of nauwelijks dat dat handelen een enorme impact op het leven van de moeder en [de minderjarige1] heeft gehad en nog steeds heeft. Naast de gevolgen voor dagelijks leven van [de minderjarige1] en de moeder, zoals de noodzakelijke verhuizing en de wisselingen van school, heeft het handelen van de vader ook het psychische welzijn van [de minderjarige1] en de moeder beïnvloed, waardoor zij hulpverlening nodig hadden. Dit alles heeft er ook toe geleid dat er bij [de minderjarige1] weerstand is ontstaan tegen omgang met haar vader.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aangegeven dat het op zich goed gaat met [de minderjarige1] . [de minderjarige1] heeft speltherapie afgerond en zij is een veerkrachtig meisje. [de minderjarige1] laat wel signalen van ouderonthechting zien en zij heeft een negatief beeld van de vader. Ze geeft regelmatig aan dat ze niet over haar vader wil praten.
In de beschikking van 31 mei 2024 heeft de kinderrechter een aantal doelen vastgesteld, waar binnen de ondertoezichtstelling aan moet worden gewerkt. Een van de doelen bestaat uit het onderzoeken van de draagkracht van de moeder en [de minderjarige1] met betrekking tot het opstarten van omgang tussen [de minderjarige1] en de vader. Tot op heden is het de GI nog niet gelukt hulpverlening in te zetten voor [de minderjarige1] om haar draagkracht te onderzoeken in verband met eventuele omgang met de vader, terwijl dit volgens de GI wel nodig is.
Het hof vindt het uiterst zorgelijk dat de vader, ondanks het onherroepelijke strafvonnis, zijn rol in de door hem gepleegde delicten blijft ontkennen. De vader kent zichzelf een rol toe van beschermer en zet zijn handelen in de sleutel van het vrijwaren van het internet van kinder- en dierenpornografisch materiaal, maar uit het strafvonnis blijkt dat er geen enkel aanknopingspunt is gevonden voor die visie. De vader heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het strafvonnis, zodat het hof daarvan uitgaat. De vader erkent ook niet dat er bij hem sprake is van problematiek. De vader stelt dat door de gegrondverklaring door het RTG van zijn klacht over gebreken in het forensisch onderzoek de door de GZ-psycholoog gestelde diagnoses pedofiele stoornis en autismespectrumstoornis zijn komen te vervallen. In de beslissing noemt het RTG echter dat slechts wordt beoordeeld of de GZ-psycholoog in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Het RTG toetst niet of de door de GZ-psycholoog gestelde diagnoses juist zijn. Het is, aldus het RTG, niet aan het RTG om dat te beoordelen. Uit de beslissing van het RTG kan dan ook, anders dan de vader stelt, niet worden afgeleid dat de vader niet met persoonlijke problematiek te maken heeft.
Uit de strafbare feiten waarvoor de vader is veroordeeld, leidt het hof af dat de vader wel degelijk met persoonlijke problematiek te maken heeft. Uit het vonnis volgt dat de vader bewust zoektermen heeft gebruikt waarmee hij specifiek zocht naar afbeeldingen van jonge Aziatische meisjes, waardoor de zorg is geuit dat de vader zich aangetrokken voelt tot meisjes van Aziatische afkomst van zeven tot elf jaar oud. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat de vader zich nog altijd niet in de beschreven problematiek herkent en geen enkele motivatie heeft om hieraan te werken. Als bijzondere voorwaarde bij de veroordeling heeft de rechtbank in zijn vonnis bepaald dat de vader zich onder ambulante begeleiding van [naam1] zal stellen. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat [naam1] hem geen behandeling kan geven voor de gestelde diagnoses nu deze, als gevolg van de beslissing van het RTG, niet meer vaststaan. Enkel om aan de bijzondere voorwaarde van behandeling te blijven voldoen, is volgens de vader door [naam1] de diagnose “somberheid” gesteld, waarvoor hij nu wordt behandeld. Het hof acht het zeer zorgwekkend dat de vader op deze wijze de hulpvraag met betrekking tot hetgeen waarvoor hij is veroordeeld en de strafrechtelijk opgelegde bijzondere voorwaarden wenst te omzeilen. De vader blijft stellig bij zijn standpunt dat hij niet met problematiek te maken heeft, waarvoor hij wil worden behandeld en waaraan hij wil werken.
De vader heeft een gebrek aan inzicht in de strafrechtelijke veroordeling, zijn eigen aandeel hierin en de impact hiervan op [de minderjarige1] en de moeder. De vader ontkent daarnaast zijn problematiek, stelt geen hulpvraag te hebben en wordt naar eigen zeggen op dit moment niet behandeld voor zijn problematiek. Nu [de minderjarige1] zes jaar oud is, bevindt zij zich in de leeftijdscategorie waartoe de vader zich specifiek aangetrokken lijkt te voelen. Dat betekent dat contact tussen [de minderjarige1] en de vader, ook als dat begeleid is, steeds omgeven zal zijn door een sfeer van onveiligheid. Bovendien zal in elk geval gedurende de proeftijd van vijf jaar het contact niet anders dan begeleid kunnen plaatsvinden. Hoewel het in het belang van [de minderjarige1] is dat zij in staat is om zichzelf een beeld van de vader te kunnen vormen, is het hof van oordeel dat daar, gelet op de hiervoor geschetste complexe situatie, voorlopig onvoldoende ruimte voor is. Het hof schat in dat het in gang zetten van een traject naar contact tussen de vader en [de minderjarige1] onder de huidige omstandigheden bijzonder beladen en spanningsvol is voor [de minderjarige1] en haar moeder. Zij hebben al veel achter de rug. Het is nu van groter belang dat er rust komt voor [de minderjarige1] en dat de moeder als opvoeder overeind blijft. Dit geeft het hof aanleiding om de vader voor een geruime tijd het recht op omgang met [de minderjarige1] te ontzeggen, niet alleen omdat er een aanzienlijk risico bestaat dat omgang in strijd is met de belangen van [de minderjarige1] , maar ook omdat het hof gelet op al het hiervoor gaande oordeelt dat de vader, in ieder geval op dit moment, kennelijk ongeschikt is en niet in staat moet worden geacht tot omgang met [de minderjarige1] , totdat zij de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt.
6De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2024, en opnieuw beschikkende:
ontzegt de vader het recht op omgang met [de minderjarige1] tot zij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os- ten Have, I.G.M.T. Weijers- van der Marck en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, is getekend door de voorzitter en is op 17 april 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733