Hoge Raad 09-05-2025, ECLI:NL:HR:2025:724

Essentie (redactie)

Verzoek bijdrage kosten levensonderhoud en studie jongmeerderjarige kan niet worden gedaan als voorlopige voorziening of nevenvoorziening in echtscheidingsprocedure. Rechter kan wel een op voet van art. 1:395a BW gedaan verzoek jongmeerderjarige gelijktijdig behandelen met verzoeken in echtscheidingsprocedure. Maakt geen verschil of jongmeerderjarige zelf verzoek doet, of een daartoe gemachtigde ouder. Een eventueel verzoek voorlopige voorziening art. 223 Rv kan gelijk met verzoek art. 822 Rv worden behandeld.


Datum publicatie09-05-2025
Zaaknummer24/02090
ProcedureCassatie
Formele relatiesConclusie: ECLI:NL:PHR:2025:192; Prejudiciële beslissing op vraag van: ECLI:NL:RBROT:2024:4732
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Jongmeerderjarige (18 t/m 20 jaar);
Familieprocesrecht; Prejudiciële vragen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Prejudiciële vragen (art. 392 Rv) . Personen- en familierecht. Valt jongmeerderjarige onder reikwijdte van art. 822 lid 1, onder c, Rv? Kan werkwijze van rechtbank in echtscheidingsprocedure, waarbij verzoek tot vaststelling van bijdrage in kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van jongmeerderjarige ontvankelijk is wanneer jongmeerderjarige ouder die dit verzoek als nevenvoorziening indient daartoe heeft gemachtigd, zoals in geest van parlementaire geschiedenis van art. 827 Rv en gedachte dat art. 827 lid 1, onder g, Rv is toegevoegd om afzonderlijke procedures te voorkomen, naar analogie in voorlopige-voorzieningenprocedure worden toegepast?

Volledige uitspraak


HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 24/02090

Datum 9 mei 2025

PREJUDICIËLE BESLISSING

In de zaak van

[de vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER in eerste aanleg,

hierna: de vrouw,

niet verschenen in de prejudiciële procedure,

tegen

[de man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in eerste aanleg,

hierna: de man,

niet verschenen in de prejudiciële procedure.

1De prejudiciële procedure

Bij tussenvonnis in de zaak C/10/675871/ FA RK 24-2172 van 22 mei 2024 heeft de rechtbank Rotterdam op de voet van art. 392 Rv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld.

Partijen hebben geen schriftelijke opmerkingen als bedoeld in art. 393 lid 1 Rv ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot beantwoording van de prejudiciële vragen zoals weergegeven in de conclusie onder 9.2-9.4 en 9.6-9.7.

2Uitgangspunten en feiten

2.1

Deze zaak gaat over de vraag of een verzoek tot het vaststellen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor een jongmeerderjarige – dat is een meerderjarige van 18, 19 of 20 jaar – kan worden gedaan binnen de echtscheidingsprocedure van diens ouders.

2.2

De Hoge Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

(i) De vrouw en de man zijn in 2000 met elkaar gehuwd. Zij zijn de ouders van een jongmeerderjarige en twee minderjarigen.

(ii) De vrouw heeft een verzoek tot echtscheiding gedaan.

(iii) Bij verzoekschrift inzake voorlopige voorzieningen op voet van art. 822 Rv heeft de vrouw onder meer verzocht de minderjarigen aan haar toe te vertrouwen, en te bepalen dat de man een bedrag inzake de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen zal betalen.

(iv) De man heeft onder meer verzocht om op het door hem aan de vrouw te betalen bedrag inzake de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, in mindering te brengen de bijdrage die de vrouw zal betalen inzake de kosten van levensonderhoud en studie voor de – bij de man woonachtige – jongmeerderjarige.

(v) De man heeft een door de jongmeerderjarige verleende volmacht overgelegd om namens haar op te treden in de onderhavige voorlopige-voorzieningenprocedure. De (advocaat van de) vrouw heeft een door de jongmeerderjarige verleende volmacht overgelegd om haar in de echtscheidingsprocedure te vertegenwoordigen.

2.3

De rechtbank 1 heeft de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:

1. Valt de jongmeerderjarige onder de reikwijdte van art. 822 lid 1, onder c, Rv?

2. Kan de werkwijze van deze rechtbank in de echtscheidingsprocedure, waarbij het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarige ontvankelijk is wanneer de jongmeerderjarige de ouder die dit verzoek als nevenvoorziening indient daartoe heeft gemachtigd, zoals in de geest van de parlementaire geschiedenis van art. 827 Rv en de gedachte dat art. 827 lid 1, onder f (nieuw onder g), Rv is toegevoegd om afzonderlijke procedures te voorkomen, naar analogie in de voorlopige-voorzieningenprocedure worden toegepast?

3Beantwoording van de prejudiciële vragen

3.1

De prejudiciële vragen stellen aan de orde of een verzoek tot het bepalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor de jongmeerderjarige als bedoeld in art. 1:395a BW, bij wege van voorlopige voorziening kan worden gedaan (i) op de voet van art. 822 lid 1, aanhef en onder c, Rv, of (ii) naar analogie op de voet van art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv.

3.2

Op grond van art. 1:404 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. Een vergelijkbare verplichting bestaat voor ouders voor de kosten van levensonderhoud en studie van hun jongmeerderjarige kinderen (art. 1:395a BW) . De jongmeerderjarige heeft, anders dan de minderjarige, een eigen aanspraak op betaling van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie vanaf het moment van meerderjarigheid (art. 1:408 lid 1 BW) . De jongmeerderjarige die wenst dat de rechter een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie bepaalt, dient daar dan ook in beginsel zelf om te verzoeken. 2

3.3.1

In een echtscheidingsprocedure kunnen echtgenoten de rechter verzoeken tussen hen voorlopige voorzieningen (art. 821-826 Rv) en nevenvoorzieningen (art. 827 Rv) te treffen. Op grond van art. 822 lid 1, aanhef en onder c, Rv kan de rechter onder meer bepalen aan wie van de echtgenoten ieder minderjarig kind van de echtgenoten tezamen zal worden toevertrouwd, en het bedrag bepalen dat de andere echtgenoot voor de verzorging en opvoeding van ieder minderjarig kind moet betalen. Een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen van de echtgenoten kan eveneens bij wege van nevenvoorziening in een echtscheidingsprocedure worden bepaald (art. 827 lid 1, aanhef en onder c, Rv) .

3.3.2

Art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv bepaalt dat de rechter andere voorzieningen kan treffen dan bedoeld in art. 827 lid 1, aanhef en onder a tot en met f, Rv, mits deze voldoende samenhang vertonen met het verzoek tot echtscheiding, en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met deze restcategorie voor ogen heeft gehad dat bijkomende voorzieningen kunnen worden verzocht zonder dat daarvoor afzonderlijke procedures behoeven te worden gevoerd. Wat betreft de in art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv genoemde voorwaarden wordt in de toelichting op de bepaling opgemerkt dat andere nevenvoorzieningen voldoende samenhang vertonen met het verzoek tot echtscheiding indien zij aansluiten bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding. 3

3.4.1

Art. 822 lid 1 Rv en art. 827 lid 1 Rv voorzien niet in de mogelijkheid om bij wege van voorlopige voorziening respectievelijk nevenvoorziening een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen te bepalen.

3.4.2

Een voorziening tot het bepalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van jongmeerderjarige kinderen kan ook niet naar analogie worden gerekend tot de voorzieningen bedoeld in art. 822 lid 1, aanhef en onder c, Rv en art. 827 lid 1, aanhef en onder c, Rv. Deze voorzieningen zien op het bepalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen, die moet worden betaald aan de echtgenoot aan wie de kinderen zijn toevertrouwd. Daarmee betreft het voorzieningen die tussen de echtgenoten worden getroffen. Een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie is een aanspraak van de jongmeerderjarige zelf jegens zijn of haar ouders (zie hiervoor in 3.2). Het bepalen van die bijdrage strekt dan ook niet tot het treffen van een voorziening tussen de echtgenoten.

3.4.3

Tot slot kan een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van een jongmeerderjarige ook niet op de voet van art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv als nevenvoorziening worden bepaald. Zoals hiervoor is overwogen, gaat het om een aanspraak van de jongmeerderjarige op zijn of haar ouders. De echtscheiding heeft op die aanspraak geen effect. Het bepalen van die bijdrage sluit dan ook niet aan bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding. In het verlengde hiervan kan een verzoek tot vaststelling van die bijdrage evenmin naar analogie van art. 827 lid 1, aanhef en onder g, Rv in de voorlopige-voorzieningenprocedure op de voet van art. 822 Rv worden gedaan.

3.5

Uit het voorgaande volgt dat beide prejudiciële vragen ontkennend moeten worden beantwoord.

3.6

Het voorgaande staat niet eraan in de weg dat de rechter een op de voet van art. 1:395a BW gedaan verzoek van de jongmeerderjarige tot het bepalen van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie gelijktijdig behandelt met verzoeken die in de echtscheidingsprocedure tussen de ouders van de jongmeerderjarige worden gedaan. Daarbij maakt het geen verschil of de jongmeerderjarige zelf of een door de jongmeerderjarige daartoe gemachtigde ouder het verzoek op de voet van art. 1:395a BW doet.

Een verzoek van de jongmeerderjarige of een ouder die daartoe door de jongmeerderjarige is gemachtigd, om bij wege van voorlopige voorziening een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie te bepalen, is aan te merken als een verzoek op de voet van art. 223 Rv. 4 De rechter kan ook dit verzoek – dat alleen gedaan kan worden als ook een verzoek op de voet van art. 1:395a BW is gedaan – gelijktijdig behandelen met verzoeken in de echtscheidingsprocedure, waaronder een eventueel in de echtscheidingsprocedure op de voet van art. 822 Rv gedaan verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

4Beslissing

De Hoge Raad beantwoordt de prejudiciële vragen ontkennend.

Deze beslissing is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, H.M. Wattendorff en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 9 mei 2025.

1

Rechtbank Rotterdam 22 mei 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:4732.

2

Kamerstukken II 1978/79, 15417, nr. 3, p. 10.

3

Kamerstukken II 1999/2000, 26862, nr. 3, p. 10.

4

Vgl. HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533, rov. 3.4.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733