Rechtbank Noord-Holland 02-04-2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:4555

Essentie (redactie)

Schuld zus aan erflater (vader) kan niet worden verrekend met haar erfdeel. Vordering erflater door toekenning schone lei omgezet in niet-afdwingbare natuurlijke verbintenis. Als algemeen aanvaard uitgangspunt geldt dat bevoegdheid toerekening op grond van art. 4:228 BW zich niet uitstrekt tot niet-afdwingbare natuurlijke verbintenissen.


Datum publicatie08-05-2025
Zaaknummer352841 / HA ZA 24-299
ProcedureBodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenErfrecht; Verdeling
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl

Deze procedure gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van partijen. Partijen zijn zussen van elkaar. Zij zijn het oneens over de verdeling van de nalatenschap. Gedaagde wil een schuld die eiseres bij haar vader had aan haar toerekenen en verrekenen met het aan haar toekomende erfdeel. Eiseres is het daarmee oneens. De aan eiseres toegekende schone lei strekt zich ook uit over deze schuld, zodat de schuld niet meer afdwingbaar is.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht

Zittingsplaats Haarlem

Zaaknummer: C/15/352841 / HA ZA 24-299

Vonnis van 2 april 2025

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [plaats 1],

eisende partij in conventie,

verwerende partij in reconventie,

hierna te noemen: [eiser],

advocaat: mr. H. Vosmeijer,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [plaats 2],

gedaagde partij in conventie,

eisende partij in reconventie,

hierna te noemen: [gedaagde],

advocaat: mr. A.F.M. Visscher.

De zaak in het kort

Deze procedure gaat over de afwikkeling van de nalatenschap van de vader van partijen. Partijen zijn zussen van elkaar. Zij zijn het oneens over de verdeling van de nalatenschap.

[gedaagde] heeft op grond van artikel 4:228 BW de schuld die [eiser] bij haar vader had aan haar toegerekend, zo dat de schuld is verrekend met het aan [eiser] toekomende erfdeel. Ook wil [gedaagde] haar advocaatkosten als boedelkosten aftrekken van de nalatenschap. [eiser] is het daarmee niet eens. Partijen stellen over en weer vorderingen in waarin zij de rechtbank vragen de verdeling vast te stellen op de door hen voorgestelde wijze.

De rechtbank oordeelt dat de schuld van [eiser] niet meer afdwingbaar is en dus ook niet met haar erfdeel kan worden verrekend. Weliswaar is de schuld die [eiser] bij haar vader had niet meegenomen in de schuldsaneringsregeling, maar de aan [eiser] in 2018 toegekende schone lei strekt zich ook uit over deze schuld. Dat betekent dat de ratio van de schuldsaneringsregeling aan toerekening op grond van artikel 4:228 BW in de weg staat. Over de advocaatkosten van [gedaagde], oordeelt de rechtbank dat deze kosten zien op de verdelingskwestie en niet kunnen worden geduid als kosten van de executele. [gedaagde] moet de advocaatkosten daarom zelf betalen. De rechtbank geeft [eiser] gelijk en gelast de verdeling op de door [eiser] voorgestelde wijze.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de beschikking van 24 april 2024 waarin de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Alkmaar zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de rechtbank, locatie Haarlem en de daarin vermelde stukken,

- de conclusie/akte aanvulling eis van de zijde van [eiser],

- de conclusie van antwoord naar aanleiding van conclusie/akte aanvulling eis, tevens houdende een eis in reconventie met daarbij bijlage 11 en 12 van de zijde van [gedaagde],

- de conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van [eiser],

- het tussenvonnis van 9 oktober 2024 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,

- de mondelinge behandeling van 21 februari 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,

- de (pleit)aantekeningen van mr. Vosmeijer.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Op 16 november 2022 is de vader van partijen, de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden.

2.2.

Erflater heeft bij testament van 12 april 2021 over zijn nalatenschap beschikt en zijn twee kinderen, [eiser] en [gedaagde], tot zijn erfgenamen benoemd. [eiser] en [gedaagde] hebben allebei de nalatenschap zuiver aanvaard.

2.3.

In het testament van erflater is verder een legaat ter hoogte van een bedrag van

€ 60.000,00 voor [gedaagde] opgenomen, onder de voorwaarde dat zij dat bedrag nog niet voor zijn overlijden geschonken heeft gekregen. Ook heeft erflater voor ieder van zijn drie kleinkinderen een legaat opgenomen ter hoogte van een bedrag van € 10.000,00.

2.4.

Erflater heeft [gedaagde] benoemd tot executeur. Zij heeft die benoeming aanvaard en de afwikkeling van de nalatenschap ter hand genomen. [gedaagde] heeft een overzicht gemaakt van de omvang van de nalatenschap, daaruit volgt onder meer dat erflater (op papier) aan ieder van zijn kinderen een bedrag van € 15.987,00 en aan ieder van zijn kleinkinderen een bedrag van € 6.398,00 heeft geschonken.

2.5.

In de periode van 2010 tot 2013 heeft erflater aan [eiser] geldbedragen van in totaal € 100.000,00 uitgeleend, omdat de onderneming van Marget in financieel zwaar weer verkeerde. [eiser] heeft daarop een bedrag van € 14.000,00 per bankoverschrijving afgelost. [gedaagde] heeft een bedrag van € 86.000,00 opgenomen in het door haar opgestelde overzicht als een nog openstaande lening van [eiser].

2.6.

Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2015 is [eiser] toegelaten tot de schuldsanering (WSNP). De slotuitdelingslijst vermeldt niet dat [eiser] een schuld had bij erflater. De rechtbank Amsterdam heeft aan [eiser] bij vonnis van 10 oktober 2018 de schone lei toegekend. De schuldsaneringsregeling is daardoor op 7 december 2018 beëindigd.

2.7.

Op 11 juli 2023 heeft [eiser] bij de kantonrechter van deze rechtbank (locatie Alkmaar) een “verzoekschrift inzake machtsmisbruik executeur” ingediend. Zij verzoekt de kantonrechter daarin de afwikkeling van de nalatenschap over te nemen van de executeur, omdat partijen het niet eens zijn over de verrekening van het bedrag van € 86.000,00 met het erfdeel van [eiser] en [gedaagde] – doordat zij daarom weigert de erfdelen uit te keren – de afwikkeling van de nalatenschap van erflater frustreert. [gedaagde] heeft een verweerschrift ingediend.

2.8.

Bij beschikking van 24 april 2024 concludeerde de kantonrechter van deze rechtbank dat uit de nadere toelichting van [eiser] volgt dat partijen het niet eens zijn over de verdeling van de nalatenschap van erflater. Omdat de kantonrechter niet bevoegd is dat soort verzoeken te behandelen en daarop te beslissen, is de zaak verwezen naar de rechtbank. De rechtbank (locatie Haarlem) heeft de zaak vervolgens volgens de regels van een dagvaardingsprocedure in behandeling genomen.

3Het geschil

In conventie en in reconventie

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis dat de rechtbank:

I. [gedaagde] gebiedt om hetgeen zij meer aan zichzelf heeft uitgekeerd dan een bedrag van € 75.987,00 (het legaat van € 60.000,00 + de schenking van € 15.987,00) terug te betalen op de ervenrekening, onder vergoeding van de wettelijke rente, dan wel het volledige erfdeel aan [eiser] te betalen,

II. De wijze van verdeling vast te stellen, als volgt dat:

a. het totaal aan waarde onroerend goed, banksaldi, aandelen of certificaten, contanten en verzekeringsgelden € 378.772,00 bedraagt,

b. voornoemd bedrag onder a. wordt verminderd met € 141.168,00 aan schenkingen en legaten,

c. voornoemd bedrag onder a. wordt verminderd met € 9.203,00 aan notaris- en uitvaartkosten,

d. tussen partijen € 228.400,00 te verdelen is, waarvan aan een ieder de helft (€ 114.200,00) toekomt,

e. ieder van partijen uit diens eigen verkrijging daaruit naar rato de eigen aanslag erfbelasting te betalen,

f. ieder van partijen de kosten van bijstand voor diens eigen rekening dient te nemen,

g. voor zover door rente, bankkosten enzovoort de onder a. en d. genoemde bedragen verminderd of vermeerderd zijn, ieder de helft daarvan toekomt of voor diens rekening neemt.

III. [gedaagde] in de proceskosten veroordeelt, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.

3.2.

[eiser] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij in 2015 is toegelaten tot de schuldsanering en dat het traject door toekenning aan haar van de schone lei op 7 december 2018 is beëindigd. Dat maakt dat de schuld van € 84.000,00 (in verband met nog een contante aflossing van € 2.000,00) die zij had bij erflater niet meer afdwingbaar is en verrekening met haar erfdeel dus ook niet aan de orde is. De bedoeling en aard van de regeling verzet zich daartegen, ongeacht of de schuld in het schuldsaneringstraject is meegenomen of niet. Volgens [eiser] heeft erflater bovendien – omdat hij op de hoogte was van de schuldsaneringsregeling en wist dat [eiser] de uitgeleende bedragen niet kon terugbetalen – om die reden een legaat van € 60.000,00 voor [gedaagde] opgenomen in zijn testament. Ook is [eiser] het niet eens dat [gedaagde] haar advocaatkosten ten laste van de nalatenschap wil brengen. Deze kosten zien namelijk op de verdelingskwestie en omvatten geen noodzakelijke kosten voor de executele. [gedaagde] moet deze kosten daarom, net zoals [eiser], zelf betalen.

3.3.

[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

3.4.

Volgens [gedaagde] kan de schuld die [eiser] bij erflater had op grond van artikel 4:228 Burgerlijk Wetboek (BW) gedwongen worden toegerekend aan [eiser] en worden verrekend met het aan haar toekomende erfdeel. Voor de toepassing van dat wetsartikel is het namelijk niet van belang of een schuld opeisbaar of niet-opeisbaar is door bijvoorbeeld toekenning van de schone lei. Als de schuld van [eiser] niet aan haar toegerekend kan worden, dan wordt [eiser] bovendien ten opzichte van de andere erfgenamen bevoordeeld en dat is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Voor zover het beroep op artikel 4:228 BW niet kan slagen, beroept [gedaagde] zich subsidiair op een verklaring van erflater van 2 februari 2015 die zij in de woning van erflater vond. In de verklaring staat dat erflater een bedrag van € 84.000,00 aan [eiser] heeft uitgeleend en dat het bedrag verrekend moet worden met de erfenis. De verklaring is, volgens [gedaagde], door erflater en [eiser] ondertekend. Omdat partijen van mening verschillen over de toerekening van de schuld, heeft [gedaagde] in haar rol van executeur op advies van de notaris een advocaat benaderd om een en ander uit te laten zoeken. Volgens [gedaagde] betreffen de kosten die zij voor haar advocaat gemaakt heeft daarom boedelkosten die de executeur zonder instemming van de (mede)erfgenamen mag aftrekken van de omvang van de nalatenschap.

3.5.

Gelet op haar verweer (in conventie), vordert [gedaagde] bij wijze van tegenvordering (in reconventie) dat de verdeling van de nalatenschap van erflater wordt vastgesteld op de door haar voorgestelde wijze. Zij vordert dat de rechtbank bij een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

I. voor recht verklaart dat de nalatenschap een omvang heeft van € 378.772,00,

II. de verdeling gelast op de volgende wijze:

a. dat de schenkingen en legaten aan de (klein)kinderen € 141.168,00 bedragen,

b. dat de notaris- en uitvaartkosten € 9.203,00 bedragen,

c. dat de advocaatkosten van € 5.794,07 van [gedaagde] in mindering strekken op de nalatenschap,

d. dat de schuld van [eiser] aan de nalatenschap op grond van art. 4:228 BW aan het aandeel van [eiser] in de nalatenschap wordt toegerekend,

e. dat aan [gedaagde] toekomt € 154.302,97,

f. dat aan [eiser] toekomt € 68.302,97,

g. dat partijen ieder naar rato van de verkrijging de aanslag erfbelasting voor diens rekening nemen,

h. voor zover door rente, bankkosten enzovoort de onder a en d genoemde bedragen verminderd of vermeerderd zijn, ieder de helft daarvan toekomt of voor diens rekening neemt.

III. [eiser] in de proceskosten veroordeelt.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.

De stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen van partijen (in conventie en in reconventie) zullen gezamenlijk worden beoordeeld, omdat deze met elkaar samenhangen.

4.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de totale waarde onroerend goed, banksaldi, aandelen of certificaten, contanten en verzekeringsgelden per datum van overlijden € 378.772,00 bedraagt. Ook is niet in geschil dat een bedrag van in totaal € 141.168,00 aan legaten en schenkingen en een bedrag van € 9.203,00 aan notaris- en uitvaartkosten is voldaan uit de nalatenschap.

Partijen zijn het op twee punten oneens, namelijk de toerekening van het geleende bedrag van € 86.000,00 op het aandeel van [eiser] in de nalatenschap en de advocaatkosten van [gedaagde] ter hoogte van € 5.794,07. De rechtbank zal deze twee punten hieronder bespreken.

De schuld van € 86.000,00 kan niet worden verrekend met [eiser]’s erfdeel.

4.3.

Nog daargelaten dat [eiser] zich op het standpunt heeft gesteld dat het bedrag van € 86.000,00 niet klopt, omdat zij naast het bedrag van € 14.000,00 per bankoverschrijving ook nog een bedrag van € 2.000,00 contant heeft afgelost, stelt [eiser] dat de schuld bij haar vader als gevolg van de toekenning van de schone lei is omgezet naar een natuurlijke verbintenis en de schuld niet meer afdwingbaar is. Dat betekent, volgens [eiser], dat de schuld die zij bij haar vader had niet in aanmerking komt voor (gedwongen) toerekening en dus ook niet kan worden verrekend met haar erfdeel. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog van [eiser] slaagt en legt dat hieronder uit.

4.4.

De ratio van de schuldsaneringsregeling is dat wordt tegengegaan dat een natuurlijke persoon die in een problematische financiële situatie terecht is gekomen, tot in lengte van jaren met zijn schulden kan worden achtervolgd. Artikel 358 lid 1 Faillissementswet (Fw) bepaalt dat door beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 356 lid 2 Fw (toekennen van de schone lei), een vordering, voor zover deze onvoldaan is gebleven, niet langer afdwingbaar is. Dit geldt ook voor schulden waarvan de schuldeiser niet in de schuldsaneringsregeling is opgekomen of die niet zijn geverifieerd. Dat betekent dat de schone lei zich uitstrekt over alle schulden die dateren van voor het moment van beëindiging van de schuldsaneringsregeling en dus ook over de schuld van [eiser] aan haar vader. Erflater leende de geldbedragen immers aan [eiser] uit in de periode 2010-2013. Dat is voor het moment dat de schuldsaneringsregeling van [eiser] op 7 december 2018 tot een einde kwam. Dat de vordering van erflater op [eiser] niet is vermeld op de slotuitdelingslijst en niet is meegenomen in de schuldsaneringsregeling, zoals [gedaagde] aanvoert, maakt voor de werking van schone lei niet uit.

4.5.

Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van erflater met de toekenning van de schone lei is omgezet in een niet-afdwingbare natuurlijke verbintenis. Als algemeen aanvaard uitgangspunt geldt dat de bevoegdheid van toerekening op grond van artikel 4:228 BW zich niet uitstrekt tot niet-afdwingbare, natuurlijke verbintenissen. Anders dan [gedaagde] stelt volgt uit het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden uit 2009 ook niet dat natuurlijke verbintenissen wel kunnen worden toegerekend. In dit arrest wordt enkel een uitzondering gemaakt voor vorderingen die door verjaring in een natuurlijke verbintenis zijn omgezet. Van doorslaggevend belang daarbij was dat in de wet (in artikel 6:131 BW) uitdrukkelijk is bepaald dat verrekening in dat geval mogelijk blijft.

4.6.

Als een schuldsaneringsregeling is beëindigd, geldt voor de mogelijkheid van verrekening het bepaalde van artikel 6:127 BW en verder. Omdat de schuldenaar van degene aan wie de schone lei is toegekend niet bevoegd is als schuldeiser de nakoming van zijn vordering af te dwingen, is hij met betrekking tot die vordering op grond van artikel 6:127 lid 2 BW (ook) niet bevoegd om zich op verrekening te beroepen. 1 In het arrest van 15 maart 2019 overwoog de Hoge Raad in dit verband het volgende:

De ratio van toekenning van de schone lei aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling staat in de weg aan analoge toepassing van art. 6:131 lid 1 BW op de in art. 358 lid 1 FW bedoelde vordering. De in art. 6:131 lid 1 BW neergelegde regel dat de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring van de rechtsvordering, brengt dus geen verandering in het hiervoor genoemde uitgangspunt dat na toekenning van de schone lei de schuldenaar van degene aan wie de schone lei is toegekend niet bevoegd is om zich op verrekening te beroepen.” 2

4.7.

Uit het hierboven aangehaalde citaat volgt dat de ratio van de schuldsaneringsregeling in de weg staat aan analoge toepassing van artikel 6:131 BW, zodat het uitgangspunt dat een schuldeiser van degene aan wie de schone lei is toegekend geen beroep meer kan doen op verrekening, onverminderd geldt. Dit betekent dat ook toerekening op grond van artikel 4:228 BW in dat geval dus niet mogelijk is.

4.8.

Uit het vorenstaande volgt dat de schuld van [eiser] ter hoogte van € 86.000,00, dan wel € 84.000,00, niet kan worden toegerekend op haar aandeel in de nalatenschap en de schuld dus niet met het aan haar toekomende erfdeel kan worden verrekend.

De verklaring van erflater van 2 februari 2015 – waarin staat dat een bedrag van € 84.000,00 verrekend moet worden met de erfenis – brengt daar geen verandering in.

Beroep op de redelijkheid en billijkheid.

4.9.

Voor zover [gedaagde] aanvoert dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat voor wat betreft de hoogte en uitbetaling van de erfdelen met de schuld van [eiser] aan erflater rekening moet worden gehouden, omdat anders sprake zou zijn van bevoordeling van [eiser], wordt zij in dit betoog niet gevolgd. [gedaagde] heeft geen nadere feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven aan de aan [eiser] toegekende schone lei voorbij te gaan. Daarbij komt dat erflater enkel aan [gedaagde] een bedrag van € 60.000,00 heeft gelegateerd (voor zover zij dit ten tijde van zijn leven nog niet geschonken heeft gekregen) en aan [eiser] niet, zodat een mogelijke bevoordeling van [eiser] hiermee reeds lijkt te zijn gecompenseerd.

[gedaagde] moet haar eigen advocaatkosten betalen.

4.10.

[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de advocaatkosten die [gedaagde] opvoert geen kosten zijn van de executele, omdat, volgens [eiser], de executele fase al is beëindigd. Tussen partijen bestaat er geen discussie over de omvang van de activa en passiva van de nalatenschap en evenmin bestaat er discussie over de uitvaart- en notariskosten, zodat de advocaatkosten van [gedaagde] zien op de verdelingskwestie en onmogelijk kunnen worden geduid als kosten van de executele. Bovendien volgt uit het testament van erflater dat de kosten van de executele niet geheel voor rekening van de nalatenschap komen, maar dat deze kosten naar rato van de verkrijging voor rekening van de erfgenamen komen. Ook om die reden kan [gedaagde] niet – als er al sprake zou zijn van kosten van de executele – haar advocaatkosten volledig van de nalatenschap aftrekken. [gedaagde] heeft dit ter zitting niet, althans onvoldoende weersproken. De rechtbank volgt daarom [eiser] in haar stellingname dat [gedaagde], net zoals [eiser], haar eigen advocaatkosten moet betalen en deze niet ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht.

De proceskosten worden gecompenseerd.

4.11.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

in conventie en in reconventie

5.1.

gebiedt [gedaagde] aan [eiser] haar volledige erfdeel uit te betalen, op basis van het onder 5.2 bepaalde;

5.2.

gelast de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater als volgt:

  • a) het totaal aan waarde onroerend goed, banksaldi, aandelen of certificaten, contanten en verzekeringsgelden bedraagt € 378.772,00,

  • b) voornoemd bedrag onder a. wordt verminderd met € 141.168,00 aan schenkingen en legaten,

  • c) voornoemd bedrag onder a. wordt verminderd met € 9.203,00 aan notaris- en uitvaartkosten,

  • d) tussen partijen is aldus € 228.400,00 te verdelen, waarvan aan een ieder de helft (€ 114.200,00) toekomt,

  • e) ieder van partijen betaalt uit diens eigen verkrijging naar rato de eigen aanslag erfbelasting,

  • f) ieder van partijen dient de kosten van bijstand voor diens eigen rekening te nemen,

  • g) voor zover door rente, bankkosten enzovoort de onder a. en d. genoemde bedragen verminderd of vermeerderd zijn, komt ieder de helft daarvan toe of neemt ieder de helft voor diens rekening.

5.3.

compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.4.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af,

Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2025.

1

Zie Hoge Raad, 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:377, r.o. 3.4.4.

2

Id.



© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733