Datum publicatie | 07-05-2025 |
Zaaknummer | 11530536 \ CV EXPL 25-718 |
Procedure | Bodemzaak |
Zittingsplaats | Haarlem |
Rechtsgebieden | Civiel recht; Verbintenissenrecht |
Trefwoorden | Erfrecht; Overige onderwerpen erfrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
{gedaagde} is de ex-partner van een erflaatster. Hij had voor haar een levensverzekering afgesloten. Daarbij was {gedaagde} de begunstigde. Na het overlijden van de erflaatster is de levensverzekering uitgekeerd aan {gedaagde}. {Eiser} is de nieuwe partner van de erflaatster. {Eiser} stelt dat zij hebben afgesproken dat {gedaagde} de uitkering van de levensverzekering aan hem zou betalen. Dit heeft {gedaagde} niet gedaan. Daarom vordert {Eiser} nakoming van deze afspraak. Het betoog van {Eiser} slaagt niet omdat de e-mail van {gedaagde} waarop {Eiser} zich beroept, niet kan worden gezien als een (bindend) aanbod. Subsidiair stelt {Eiser} dat het beroep van {gedaagde} op de begunstiging van de levensverzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad. Ook dit betoog slaagt niet omdat het arrest van de Hoge Raad ging over uitzonderlijke omstandigheden. De omstandigheden zijn in dit geval niet dermate vergelijkbaar of uitzonderlijk dat het beroep van {gedaagde} op de begunstiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarom wordt de vordering van {Eiser} afgewezen.Volledige uitspraak
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11530536 \ CV EXPL 25-718
Vonnis van 30 april 2025
in de zaak van
[eiser] ,
te [plaats 1],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. N.E. Daas (ARAG SE)
tegen
[gedaagde] ,
te [plaats 2],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
procederend in persoon.
De zaak in het kort
[gedaagde] is de ex-partner van een erflaatster. Hij had voor haar een levensverzekering afgesloten. Daarbij was [gedaagde] de begunstigde. Na het overlijden van de erflaatster is de levensverzekering uitgekeerd aan [gedaagde]. [eiser] is de nieuwe partner van de erflaatster. [eiser] stelt dat zij hebben afgesproken dat [gedaagde] de uitkering van de levensverzekering aan hem zou betalen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. Daarom vordert [eiser] nakoming van deze afspraak. Het betoog van [eiser] slaagt niet omdat de e-mail van [gedaagde] waarop [eiser] zich beroept, niet kan worden gezien als een (bindend) aanbod. Subsidiair stelt [eiser] dat het beroep van [gedaagde] op de begunstiging van de levensverzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad. Ook dit betoog slaagt niet omdat het arrest van de Hoge Raad ging over uitzonderlijke omstandigheden. De omstandigheden zijn in dit geval niet dermate vergelijkbaar of uitzonderlijk dat het beroep van [gedaagde] op de begunstiging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarom wordt de vordering van [eiser] afgewezen.
1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 26 februari 2025,
- het bericht met aanvullende producties van [eiser],
- het bericht met aanvullende productie van [gedaagde],
- de mondelinge behandeling van 2 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2De feiten
[gedaagde] heeft een relatie gehad met [betrokkene] (hierna: [betrokkene]).
Op 1 juli 1993 heeft [gedaagde] voor [betrokkene] een levensverzekering afgesloten bij RVS (hierna: de levensverzekering). [gedaagde] was hierbij aangewezen als begunstigde. RVS is inmiddels overgenomen door Nationale Nederlanden.
Op 30 oktober 1996 zijn [betrokkene] en [gedaagde] in gemeenschap van goederen gehuwd.
In oktober 2004 is [betrokkene] een relatie aangegaan met [eiser].
Op 1 februari 2005 zijn [betrokkene] en [gedaagde] gescheiden. De levensverzekering is niet benoemd in het echtscheidingsconvenant.
Bij testament van 8 januari 2018 heeft [betrokkene] [eiser] aangewezen als enig erfgenaam en executeur van de nalatenschap.
Op 21 april 2024 is [betrokkene] overleden.
Op 24 april 2024 heeft [eiser] [gedaagde] per e-mail gevraagd om af te zien van de begunstiging van de levensverzekering.
Daarop heeft [gedaagde] – voor zover relevant – het volgende gereageerd: ‘(…) Polis: zou je mij een kopie van het polisblad willen opsturen dan kan ik het even nazoeken? Ik kan dit namelijk niet goed plaatsen. Als blijkt dat [betrokkene] deze polis zelf heeft betaald dan zal ik natuurlijk afstand doen.’
[eiser] heeft [gedaagde] meermaals verzocht om afstand te doen van de begunstiging.
Op 7 juni 2024 heeft Nationale Nederlanden een bedrag van € 3.604,15 uitgekeerd aan [gedaagde] uit hoofde van de levensverzekering.
Nationale Nederlanden heeft uit coulance € 500,- aan [eiser] uitgekeerd.
Op 24 oktober 2024 heeft [eiser] [gedaagde] aangeschreven om over te gaan tot betaling van de uitkering van de levensverzekering.
[gedaagde] heeft [eiser] niet betaald.
3. Het geschil
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 3.104,15, vermeerderd met rente en kosten.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Hij stelt dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat [gedaagde] afstand zou doen van de uitkering van de levensverzekering en dat [gedaagde] deze aan hem zou betalen. Dit volgt volgens hem uit de onder 2.8 en 2.9 opgenomen e-mailwisseling van 24 april 2024. [gedaagde] heeft het bedrag niet aan [eiser] betaald. Daarom vordert [eiser] primair nakoming door [gedaagde] van deze afspraak door betaling van de uitkering van de levensverzekering van
€ 3.604,15, minus de coulancebetaling van € 500,- door Nationale Nederlanden.
Subsidiair legt [eiser] aan zijn vordering ten grondslag dat het beroep van [gedaagde] op de begunstiging van de levensverzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Als er aan begunstiging aan [gedaagde] geen effect toekomt, komt de uitkering toe aan de verzekeringsnemer [betrokkene]. Omdat [betrokkene] is overleden komt de uitkering toe aan [eiser] als haar enige erfgenaam, aldus [eiser].
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]. Hij betwist dat hij met [eiser] heeft afgesproken om de uitkering van de levensverzekering door te betalen aan [eiser]. Volgens [gedaagde] is zijn beroep op de begunstiging daarnaast niet onaanvaardbaar.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4De beoordeling
[gedaagde] betwist dat hij met [eiser] heeft afgesproken om afstand te doen van de uitkering van de levensverzekering. Volgens hem werd hij door de e-mail van [eiser] op 24 april 2024 tegelijkertijd geconfronteerd met het overlijden van [betrokkene] en met de vraag naar de afwikkeling van de levensverzekering. Het afsluiten van de levensverzekering was meer dan dertig jaar geleden en daarom wilde hij eerst uitzoeken hoe dit gegaan was. Hij schrijft in de e-mail ook dat hij het op dat moment niet goed kon plaatsen. De toezegging moet slechts worden gezien als meedenken in het proces van afwikkeling, aldus [eiser].
De kantonrechter oordeelt dat, gelet op de betwisting door [gedaagde], [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij hebben afgesproken dat [gedaagde] afstand zou doen van de uitkering van de levensverzekering. Met name heeft [gedaagde] voldoende aannemelijk gemaakt dat hij met de e-mail van 24 april 2024 bedoelde dat hij ‘mee zou denken’ in het proces van afwikkeling van de levensverzekering, waarbij hij eerst alles op een rijtje wilde krijgen en wilde controleren wie de premie daarvan had betaald. Daarmee kan deze e-mail naar het oordeel van de kantonrechter niet gezien worden als een (bindend) aanbod tot betaling van de uitkering daarvan aan [gedaagde]. Daarom is er geen overeenkomst tot stand gekomen en slaagt het beroep van [eiser] daarop niet.
Subsidiair legt [eiser] aan zijn vordering ten grondslag dat het beroep van [gedaagde] op de begunstiging van de levensverzekering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Hij voert aan dat [gedaagde] de levensverzekering voor [betrokkene] heeft afgesloten. Weliswaar staat [gedaagde] daarop vermeld als begunstigde, maar dat was [betrokkene] niet bekend. Zij was er waarschijnlijk vanuit gegaan dat [gedaagde] slechts als begunstigde was aangewezen in de hoedanigheid van partner van [betrokkene]. Met de echtscheiding beoogde zij om alle banden met [gedaagde] te verbreken. Er was daarna ook geen contact meer tussen [betrokkene] en [gedaagde]. Door het opmaken van het testament, een samenlevingscontract en een levenstestament had zij de wens om bij het overlijden alles na te laten aan [eiser]. Daarbij ging zij ervan uit dat de uitkering van de levensverzekering ook aan [eiser] zou toekomen. Ook heeft [gedaagde] niets geregeld voor het overlijden en de uitvaart. Daarom moet er volgens hem geen effect toekomen aan de begunstiging van de levensverzekering. In dat geval komt de uitkering van de levensverzekering aan hem toe, als enig erfgenaam van [betrokkene]. [eiser] verwijst hierbij naar een arrest van de Hoge Raad. 1
[gedaagde] betwist dit. Hij voert aan dat hij in 1993 de verzekering voor [betrokkene] heeft afgesloten omdat zij onverzekerd was. Hij heeft daarbij meteen een forse betaling gedaan om deze gelijkwaardig te maken aan zijn eigen (al langer lopende) levensverzekering. Tijdens het huwelijk werd de premie betaald vanuit de huwelijksgoederengemeenschap. De polis was in ieder geval in 2011 al premievrij. Dit betekent dat hij het grootste gedeelte van de premie daarvan heeft betaald. [betrokkene] had met één telefoontje naar Nationale Nederlanden ervoor kunnen kiezen om te begunstiging van de verzekering te wijzigen, maar zij heeft dit kennelijk niet gedaan. Er zijn ook geen gebeurtenissen of gedragingen van [betrokkene] die erop wijzen dat hij niet de begunstigde van de verzekering zou moeten zijn, aldus [gedaagde].
De kantonrechter overweegt dat het polisblad niet in het geding is gebracht. [eiser] heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld hier niet meer over te beschikken. [gedaagde] heeft de verzekering afgesloten maar ook hij heeft de polis niet (in het geding gebracht). Daarom staat niet vast wie de verzekeringnemer van de verzekering was. Dit betekent dat ook niet beoordeeld kan worden wat de bedoelingen waren van de verzekeringnemer bij de aanwijzing van de begunstiging van de levensverzekering.
[eiser] doet een beroep op een arrest van de Hoge Raad. Aan dat arrest lagen echter bijzondere omstandigheden ten grondslag. Naar het oordeel van de kantonrechter doen deze bijzondere omstandigheden zich hier niet voor. De kantonrechter stelt hierbij voorop dat hij terughoudend moet zijn bij de beoordeling of een toepassing van een regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Vast staat dat [gedaagde] de levensverzekering voor [betrokkene] heeft afgesloten en in ieder geval een aanzienlijk gedeelte van de premie heeft betaald, waaronder een gedeelte uit de huwelijksgoederengemeenschap. De enkele omstandigheid dat de begunstiging afwijkt van de testamentaire beschikking van [betrokkene] en dat zij deze kennelijk niet heeft gewijzigd, maakt niet dat het beroep van [gedaagde] daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het had op de weg van [eiser] gelegen om nader te onderbouwen in hoeverre de omstandigheden van dit geval zodanig vergelijkbaar waren met de omstandigheden die zich voordeden in het bovengenoemde arrest van de Hoge Raad, of dat de gevolgen van het beroep op de begunstiging door [gedaagde] anderszins leidde tot een uitkomst die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiser] daar niet in geslaagd. Dit betekent dat het beroep op de begunstiging door [gedaagde] in stand blijft. De vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- verletkosten |
€ |
50,00 |
|
Totaal |
€ |
50,00 |
5De beslissing
De kantonrechter
wijst de vorderingen van [eiser] af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 50,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025.
HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1102.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733