Essentie (redactie)
In kort geding wordt medewerking gevorderd van mede-vereffenaar voor doen aangifte van erfbelasting in Spanje en de afgifte van het legaat. In beginsel lijkt het erop dat de gevorderde medewerking niet nodig is en er dus geen belang bestaat bij gevorderde medewerking. Hof oordeelt echter dat er toch een spoedeisend belang is bij de medewerking, omdat het in Spanje kennelijk nodig is dat alle vereffenaars daaraan meewerken en niet duidelijk is of aangifte daar mogelijk is o.g.v. genoemde uitzondering in art. 4:198 BW.
Datum publicatie | 29-04-2025 |
Zaaknummer | 200.330.842 |
Procedure | Hoger beroep |
Zittingsplaats | Amsterdam |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Erfrecht; Overige onderwerpen erfrecht; Vereffening nalatenschap; Familieprocesrecht |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Erfrecht. Kort geding. Moet medevereffenaar meewerken aan aangifte erfbelasting en afgifte legaat?Volledige uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht,
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer gerechtshof 200.330.842
zaaknummer rechtbank Amsterdam 730099
arrest van 8 april 2025
in de zaak van
[appellant]
die woont in [plaats 1]
advocaat: voorheen mr. J.B. Maliepaard, nu zonder advocaat
tegen
[geïntimeerde 1]
die woont in [plaats 1]
[geïntimeerde 2]
die woont in [plaats 2]
advocaat: mr. C.S.M. Ruijgrok
en
[geïntimeerde 3]
die woont in [plaats 3]
1Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
-
het arrest van 13 augustus 2024
-
de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]
Hierna is het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
2De kern van de zaak
Partijen zijn enige erfgenamen en vereffenaars in de nalatenschap van hun vader (hierna: erflater) die in 2014 is overleden. De voorzieningenrechter heeft [appellant] veroordeeld:
1. haar NIE-nummer door te geven aan [naam] en haar opdracht te geven
om mede namens haar de aangifte erfbelasting in Spanje te verzorgen
2. samen met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] over te gaan tot afgifte van het legaat van de woning in Spanje aan [geïntimeerde 2]
3. de proceskosten van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] te vergoeden.
De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen en licht die beslissing hierna toe.
3De toelichting op de beslissing van het hof
[appellant] heeft vier bezwaren (grieven) tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 11 mei 2023.
Grief 1: zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] wel ontvankelijk?
Uit de dagvaarding van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] bij de voorzieningenrechter van 2 maart 2023 blijkt dat zij onmiddellijke voorzieningen hebben gevraagd die de fase van de vereffening van de nalatenschap van erflater betreffen. Daaruit is af te leiden dat niet alleen zij, maar ook [appellant] in deze procedure in hun hoedanigheid van vereffenaars zijn betrokken ook al is dat niet uitdrukkelijk zo verwoord bij de vermelding van de namen en de woonplaats van partijen in het begin van de dagvaarding. Grief 1 van [appellant] faalt daarom.
Grieven 2 en 3: moet [appellant] meewerken aan doen aangifte erfbelasting en afgifte legaat?
Deze grieven houden in dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] geen (spoedeisend) belang hebben bij de onmiddellijke voorzieningen bij voorraad die zij hebben gevraagd voor de levering van het legaat van de woning in Spanje aan [geïntimeerde 2] en het doen van de aangifte voor de erfbelasting in Spanje.
Het verzorgen van de aangifte erfbelasting en de afgifte van het legaat zijn taken die de vereffenaars samen moeten uitvoeren. Het is duidelijk dat het partijen samen niet lukt die taken behoorlijk uit te voeren en de vereffening in goede banen te leiden en te doen wat nodig is om de vereffening uiteindelijk te voltooien. Voor dat geval biedt kan artikel 4:198 BW uitkomst bieden. Daarin staat dat de erfgenamen hun bevoegdheden als vereffenaars samen uitoefenen, maar dat ieder van hen zo nodig zelfstandig daden van gewoon onderhoud en tot behoud van goederen en daden die geen uitstel kunnen lijden kan verrichten.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] stellen dat het doen van de aangifte erfbelasting en de afgifte van het legaat geen uitstel kunnen lijden. Dat betekent dat zij gelet op artikel 4:198 BW ervan uitgaan dat zij deze aangifte ook zonder [appellant] zelfstandig zouden kunnen doen en ook zelfstandig zonder [appellant] het legaat kunnen afgeven. In beginsel lijken zij dan geen belang te hebben bij een onmiddellijke voorziening bij voorraad die inhoudt dat:
-
[appellant] haar NIE-nummer moet doorgeven aan [naam] ;
-
[appellant] aan [naam] opdracht moet geven mede namens haar de aangifte voor de erfbelasting in Spanje te verzorgen;
-
[appellant] moet meewerken aan de afgifte van het legaat aan [geïntimeerde 2] ;
-
het vonnis van de voorzieningenrechter in de plaats treedt van de medewerking van [appellant] aan het doen van die aangifte als zij niet aan 1.-3. voldoet.
Meewerken aan de aangifte erfbelasting in Spanje
Het hof is van oordeel dat zij toch een spoedeisend belang hebben bij de medewerking van [appellant] aan de aangifte erfbelasting in Spanje, omdat het in Spanje kennelijk nodig is dat alle vereffenaars daaraan meewerken en niet duidelijk is of aangifte daar mogelijk is op voet van de uitzondering die artikel 4:198 BW noemt. Omdat duidelijk is dat [appellant] niet onvoorwaardelijk meewerkt aan het doen van aangifte en die aangifte geen uitstel kan lijden is er alle aanleiding de gevraagde onmiddellijke voorzieningen op dit punt toe te wijzen. [appellant] is net als de andere drie vereffenaars gehouden onverwijld aan die aangifte mee te werken en kan daaraan geen nadere voorwaarden stellen. Haar grieven 2 en 3 falen op dit punt. Het hof zal de beslissingen van de voorzieningenrechter in 5.1. en 5.2. van het bestreden vonnis daarom bekrachtigen.
Meewerken aan de afgifte van het legaat van de woning aan [geïntimeerde 2]
Vaststaat dat de vereffening in het stadium verkeert dat de schulden van de nalatenschap, waaronder de afgifte van het legaat, betaald kunnen worden. [appellant] betwist de stelling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] dat het enige dat nog moet gebeuren de aangifte erfbelasting en de afgifte van het legaat zijn. Uit haar toelichting blijkt echter dat zij vindt dat tot de nalatenschap nog andere goederen behoren dan de woning in Spanje en het bedrag van € 200.000 (exclusief rente) dat [geïntimeerde 2] al enige tijd geleden heeft ingebracht voor het legaat dat aan haar is gemaakt en dat op een rekening van de nalatenschap staat. Zij noemt geen andere schulden. De enige nog resterende schulden zijn dan de verplichting tot levering van de woning in Spanje op grond van het legaat aan [geïntimeerde 2] en mogelijk de betaling van erfbelasting als de aangifte is gedaan. Het is meer dan aannemelijk dat de erfbelasting kan worden betaald met het geld dat [geïntimeerde 2] heeft ingebracht. Dat betekent dat de vereffenaars inclusief [appellant] gehouden zijn het legaat aan [geïntimeerde 2] af te geven en dat [appellant] daaraan onverwijld moet meewerken. Het hof zal ook de voorzieningen die de voorzieningenrechter heeft gegeven over de afgifte van het legaat van de woning in Spanje in 5.3. en 5.4. van het bestreden vonnis en de overige beslissingen in dat vonnis bekrachtigen.
De conclusie
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen. Vanwege die bekrachtiging faalt ook grief 4 van [appellant] waarmee zij haar proceskostenveroordeling in eerste aanleg bestrijdt. Omdat [appellant] in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. 1
De procesveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
4De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2023;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] :
€ 343 aan griffierecht voor [geïntimeerde 1]
€ 2.428 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] (2 procespunten 2 x tarief II hoger beroep).
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.L. van der Bel en L. Hamer en is door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.
Twee maal een antwoordakte en een maal een mva.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733