Datum publicatie | 28-04-2025 |
Zaaknummer | C/08/328062 / FA RK 25-242 |
Procedure | Eerste aanleg - enkelvoudig |
Zittingsplaats | Zwolle |
Rechtsgebieden | Civiel recht |
Trefwoorden | Kinderen; Verhuizing met kind; Gezagsgeschil 1:253a BW; Familieprocesrecht; Gezag van gewijsde |
Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Verhuisgeschil ex art. 1:253a BW. Heeft de vrouw nog recht om met het minderjarige kind van partijen te verhuizen nadat zij in 2023 - bij rechterlijke uitspraak vastgelegde - toestemming heeft gekregen en tot begin 2025 niet is verhuisd?Volledige uitspraak
locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/328062 / FA RK 25-242 (bodemprocedure)
C/08/331328 / FA RK 25-883 (provisionele voorziening)
beschikking van 24 april 2025
in de zaak van
[de man] ,
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. S.L. Geeraths,
en
[de vrouw] ,
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. H.A. From,
samen ook te noemen: de ouders.
1De procedure
In de zaak met zaaknummer: C/08/328062 / FA RK 25-242 (bodemprocedure) en de zaak met zaaknummer: C/08/331328 / FA RK 25-883 (provisionele voorziening)
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
-
het verzoekschrift (met bijlagen) van de man, binnengekomen op 29 januari 2025;
-
het aanvullend verzoek en een verzoek tot provisionele voorziening van de man, binnengekomen op 20 maart 2025;
-
het verzoekschrift provisionele voorziening van de man, binnengekomen op 4 april 2025;
-
het verweerschrift (met bijlagen) met zelfstandig verzoeken van de vrouw, binnengekomen op 7 april 2025;
-
het e-mailbericht van mr. S.L. Geeraths met een aangepaste zorgregeling en verzoek, binnengekomen op 8 april 2025.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling met gesloten
deuren op 10 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
-
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
-
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat:
-
[naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad).
2. De feiten
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij zijn door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking d.d. 18 april 2019 op [datum] gescheiden.
Zij hebben samen een kind:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . Dit betekent dat zij samen de
belangrijke beslissingen over [minderjarige] nemen.
In de aanloop naar de echtscheiding zijn de ouders op 9 april 2019 een ouderschapsplan overeengekomen. Daarin hebben zij, voor zover nu van belang, afgesproken dat als [minderjarige] naar de basisschool gaat het de bedoeling is dat de man [minderjarige] van school ophaalt op de vrijdag en naar school brengt op de maandag. Daarbij is een schema opgesteld voor de verdeling van de vakanties.
De rechter heeft bij beschikking van 8 september 2023 de beschikking van 18 april 2019 waarin het ouderschapsplan van 9 april 2019 is opgenomen, gewijzigd. Bij die beschikking heeft de rechter voor zover nu van belang het volgende vastgesteld.
-
De man heeft toestemming verleend voor verhuizing van [minderjarige] (met zijn moeder) naar [plaats] , dan wel binnen een straal van acht kilometer rondom [plaats] ;
-
de man heeft toestemming verleend voor inschrijving van [minderjarige] op een nader overeen te komen basisschool in de omgeving van [plaats] ;
-
de ouders zijn een zorg- en contactregeling overeengekomen waarbij [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de man zal verblijven, waarbij het weekend begint op vrijdag na school en duurt tot zondag 18.00 uur.
3De verzoeken van de man
In de zaak met zaaknummer C/08/328062 / FA RK 25-242 (bodemprocedure)
Bij verzoekschrift d.d. 29 januari 2025
De man verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, d.d. 8 september 2023 wordt gewijzigd en te bepalen dat:
-
het de vrouw niet langer is toegestaan om te verhuizen met de minderjarige naar [plaats] of een straal van 8 km van [plaats] en het de vrouw evenmin is toegestaan om de minderjarige in te schrijven op een nader overeen te komen basisschool in de omgeving van [plaats] ;
-
alsmede te bepalen dat de minderjarige week op, week af bij partijen verblijft, waarbij de minderjarige op maandag na school van de ene naar de andere ouder gaat, met dien verstande dat de minderjarige op de even weken/weekenden bij de man verblijft, en waarbij de vakantieregeling conform productie 12 wordt vastgesteld, althans het ouderschapsplan d.d. 9 april 2019 zal herleven;
-
althans te bepalen dat de oudere regeling, zoals bepaald bij ouderschapsplan d.d. 9 april 2019, wordt hervat, inhoudende dat de minderjarige van vrijdag na school tot maandag naar school bij de man verblijft en daarnaast gedurende de vakanties en feestdagen ex productie 12;
-
althans een zodanige beschikking te wijzen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, waarbij ieder zijn/haar eigen kosten draagt.
Bij aanvullend verzoek en provisionele voorziening d.d. 20 maart 2025
De man verzoekt om bij beschikking, voor zover de wet zulks toelaat uitvoerbaar bij voorraad te bepalen,
in de hoofdzaak,
-
(primair) het de vrouw niet is toegestaan om te verhuizen met de minderjarige naar [plaats] en de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats verkrijgt bij de man, zulks onder vaststelling van een zorg- en contactregeling met de vrouw gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag naar de kerk en gedurende een woensdag per veertien dagen van woensdag na school tot donderdag naar school. Waarbij de man de minderjarige naar de vrouw zal brengen en alhier weer zal ophalen;
-
(subsidiair) het de vrouw in elk geval niet is toegestaan om te verhuizen met de minderjarige voor 14 juli 2025, waarbij alsdan een uitgebreide zorg- en contactregeling wordt bepaald tussen de man en de minderjarige, inhoudende dat de minderjarige alsdan van vrijdag na school tot maandag naar school bij de man verblijft, alsook gedurende een woensdag per veertien [dagen] en welk van woensdag na school tot donderdag naar school, waarbij de man de minderjarige van school ophaalt en naar school brengt;
-
(meer subsidiair) de oude regeling, zoals bepaald bij ouderschapsplan d.d. 2019, wordt hervat, inhoudende dat de minderjarige van vrijdag na school tot maandag naar school bij de man verblijft en daarnaast gedurende de vakanties en feestdagen ex productie 12;
-
althans een zodanige beschikking wijst als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, waarbij ieder zijn/haar eigen kosten draagt,
[als] provisionele voorziening ex artikel 223 Rv,
voor de duur van het geding te bepalen dat bij een verhuizing van de vrouw gedurende de duur van het geding de minderjarige voorlopig zijn hoofdverblijfplaats bij de man verkrijgt. Althans een verbod voor de vrouw om vooruitlopend op de beschikking in de bodemprocedure te verhuizen met de minderjarige buiten [woonplaats 2] , althans te verhuizen met de minderjarige voor 14 juli 2025 en wel op straffe van een dwangsom ter grootte van € 500,00 per dag of gedeelte van de dag dat de vrouw de nader te wijzen beschikking van de rechtbank zal overtreden met een maximum van € 10.000,00,
althans een zodanige beschikking te wijzen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, waarbij ieder zijn/haar eigen kosten draagt.
Bij e-mailbericht van 8 april 2025
Door de advocaat van de man is aangevuld dat de gewenste regeling ten aanzien van vakanties en feestdagen die als productie 12 ingediend moest worden, is weggevallen. De advocaat van de man schrijft in het e-mailbericht, voor zover relevant voor de verzoeken, “bijgaand treft u alsnog productie 12 aan met het verzoek om deze regeling vast te leggen en geheel subsidiair bij afwijzing van het primaire de oude regeling, zoals overeengekomen bij ouderschapsplan vast te leggen”.
In de zaak met zaaknummer C/08/331328 / FA RK 25-883 (provisionele voorziening)
Bij verzoekschrift d.d. 4 april 2025
De man verzoekt om te bepalen, uitvoerbaar bij voorraad, dat voor de duur van het geding, bij een verhuizing van de vrouw gedurende de duur van het geding de minderjarige voorlopige zijn hoofdverblijfplaats bij de man verkrijgt. Althans een verbod voor de vrouw om vooruitlopend op de beschikking in de bodemprocedure te verhuizen met de minderjarige buiten [woonplaats 2] , althans te verhuizen met de minderjarige voor 14 juli 2025 en wel op straffe van een dwangsom ter grootte van € 500,00 per dag of gedeelte van de dag dat de vrouw de nader te wijzen beschikking van de rechtbank zal overtreden met een maximum van € 10.000,00. Althans een zodanige beschikking te wijzen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, waarbij ieder zijn/haar eigen kosten draagt.
4Het verweer met zelfstandige verzoeken van de vrouw
In de zaak met zaaknummer C/08/328062 / FA RK 25-242 (bodemprocedure) en de zaak met zaaknummer C/08/331328 / FA RK 25-883 (provisionele voorziening)
De vrouw verzoekt om bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
het verzoek van de man te bepalen dat [minderjarige] van vrijdag na school tot maandag naar school bij de man verblijft en daarnaast gedurende de vakanties en feestdagen zoals omschreven in productie 12 behorende bij het verzoekschrift van de man toe te wijzen;
-
de verzoeken van de man voor het overige af te wijzen;
-
de vrouw toestemming te verlenen om de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] , in de te schrijven op CBS ‘ [school] ’ te [plaats] ;
-
te bepalen, met wijziging van de beschikking van 8 september 2023, dat [minderjarige] bij wijze van reguliere zorgregeling om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de man verblijft, waarbij de man [minderjarige] haalt en brengt;
-
te bepalen, met wijziging van de beschikking van 8 september 2023, dat er tussen de ouders een vakantie- en feestdagenregeling geldt zoals opgenomen in productie 2 bij het verzoekschrift van de zijde van de man, zijnde de vakantie- en feestdagenregeling behorende bij het ouderschapsplan van 9 april 2019, welke productie aan de beschikking is gehecht.
In het lichaam van het processtuk van de vrouw verzoekt zij voorwaardelijk om de eventuele beslissing ten aanzien van het verzoek van de man dat het de vrouw niet is toegestaan om voor 14 juli 2025 met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5De standpunten van partijen
De verzoeken van de man zijn onderbouwd in zijn processtukken. Ter zitting heeft hij het volgende aangevuld. De man wil niet dat [minderjarige] verhuist naar [plaats] omdat hij [minderjarige] dan erg gaat missen. Als [minderjarige] wel verhuist dan wil de man graag de verdeling van zorg- en opvoedtaken wijzigen in die zin dat hij meer contact heeft met [minderjarige] . Naast dat hij [minderjarige] mist, heeft de man ook zorgen over de opvoedsituatie bij de vrouw thuis. Om te voorkomen dat [minderjarige] nu gedurende het geding met de vrouw naar [plaats] verhuist, heeft de man verzocht om een ordemaatregel.
De verzoeken van de vrouw zijn onderbouwd in haar processtukken. Ter zitting heeft zij het volgende aangevuld. Zij weerlegt de zorgen van de man over de opvoedsituatie bij haar thuis. Zij houdt rekening met het belang van [minderjarige] en dwingt hem niet tot haar vorm van het geloof. Ook wat betreft de wisseling van school heeft zij onderzocht wat het beste voor hem is. Vanuit de school is aangegeven dat zij geen problemen verwachten bij een wisseling rond de meivakantie. De suggesties die de man doet over het uitstellen van de verhuizing zijn niet praktisch, haar woning in [woonplaats 2] is inmiddels verkocht en wordt voor de zomervakantie geleverd aan de nieuwe bewoners.
6Het advies van de raad
Ter zitting is de rechter door de raad geadviseerd. De raad heeft benadrukt geen advies te kunnen geven over het juridisch kader van de voorliggende verzoeken, in het bijzonder de verhuizing. Wel is namens de raad aangegeven dat een wisseling van school gedurende het schooljaar geen probleem is in het geval van [minderjarige] . De raad kan zich ook voorstellen dat het verwarrend voor [minderjarige] zal zijn als nu blijkt dat hij toch niet met zijn moeder gaat verhuizen. Om die redenen adviseert de raad dan ook om, als dat juridisch kan, [minderjarige] te laten verhuizen met zijn moeder en ook te laten starten op een nieuwe school.
7De beoordeling
De ontvankelijkheid van de verzoeken over de verhuizing (in C/08/328062 / FA RK 25-242)
In deze zaak gaat het in de kern om de voorgenomen verhuizing van de vrouw met [minderjarige] , de overige verzoeken zijn namelijk afhankelijk van het feit of de vrouw met [minderjarige] gaat verhuizen. Voordat de rechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man over de verhuizing en de beoordeling van de overige verzoeken is het noodzakelijk om te beoordelen of het mogelijk is om opnieuw over deze verhuizing te beslissen. Met andere woorden: is het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw niet meer met [minderjarige] mag verhuizen, al dan niet in de vorm van een verklaring voor recht, ontvankelijk?
Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 8 september 2023, er is geen (wettelijke) termijn voor de verhuizing in een dergelijk geschil en er is niet gebleken dat de vrouw haar recht tot verhuizen heeft verwerkt. Dit leidt ertoe dat het verzoek van de man betreffende de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] niet-ontvankelijk is en dat de rechter dus niet inhoudelijk gaat beslissen over de voorliggende verzoeken betreffende de definitieve verhuizing. De rechter zal hierna verder uitleggen hoe zij tot die beslissing is gekomen.
In 2023 waren partijen in geschil over de voorgenomen verhuizing van de vrouw met [minderjarige] . Daarvoor is destijds een procedure bij deze rechtbank gestart. Op grond van art. 1:253a BW heeft de rechter de mogelijkheid om op verzoek van een van de ouders een beslissing te geven over een geschil omtrent de uitoefening van het ouderlijk gezag, een verhuizing valt onder deze mogelijkheid. Als de rechter van oordeel is dat men mag verhuizen, geeft de rechter daarvoor vervangende toestemming. Tussen deze partijen is gedurende de mondeling behandeling overeenstemming bereikt. Dat wil zeggen dat de man toestemming heeft gegeven om te verhuizen. Partijen hebben destijds besloten om ondanks het bereiken van die overeenstemming, wel een rechtelijke beslissing te ontvangen (in plaats van bijvoorbeeld het intrekken van het verzoek). De beschikking van 8 september 2023 is daarom nog steeds een beslissing in het kader van art. 1:253a BW over de verhuizing van [minderjarige] naar (de omgeving van) [plaats] . Van alsnog intrekken van gegeven toestemming door de man kan daarom in dit geval geen sprake zijn. Er ligt nu een verzoek voor, waar deze rechtbank bij beschikking van 8 september 2023 al over heeft beslist en waartegen geen hoger beroep is ingesteld. Daarmee heeft de uitspraak kracht van gewijsde gekregen. In beginsel kan de rechter daarover dan niet opnieuw beslissen. Er zijn daarop wel een aantal uitzonderingen, waarop de man lijkt te doelen.
Dat brengt de rechter op het volgende punt van de man. Heeft de vrouw geen recht meer om te verhuizen omdat de beslissing van 8 september 2023 is, het inmiddels april 2025 is en de vrouw niet is verhuisd? Met andere woorden: is de beslissing ‘verlopen’? In het wetsartikel staat geen termijn waarvoor een dergelijke beslissing zou gelden, vaste jurisprudentie over verhuisgeschillen kent ook geen dergelijke termijn, in de beschikking is geen termijn gesteld en ook is door de man geen andere grondslag of een ander aanknopingspunt voor een dergelijke termijn gesteld. Dit leidt tot de conclusie dat de vervangende toestemming tot verhuizen niet binnen een bepaalde termijn ‘gebruikt’ dient te worden en ook het enkele tijdsverloop er niet toe leidt dat de vrouw geen recht meer heeft om met [minderjarige] te verhuizen.
Toch kan het nog steeds zo zijn dat de omstandigheden van het geval met zich meebrengen dat niet langer verwacht mag worden dat de vrouw haar recht ‘gebruikt’, de man lijkt zich ook op dat standpunt te stellen. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is daarom of de vrouw haar recht om te verhuizen heeft verwerkt. Daarover overweegt de rechter het volgende. De vrouw heeft de man niet op de hoogte gehouden van de vorderingen van de geplande verhuizing. De man stelt dat hij veronderstelde dat zij niet meer wilde verhuizen, dit was een aanname. Wel een aanname die de vrouw enigszins heeft gevoed door met [minderjarige] naar muziek- en sportactiviteiten te gaan in de huidige woonplaats [woonplaats 2] . De werkelijkheid is dat de vrouw in de jaren 2023, 2024 en 2025 nog steeds zocht naar een woning in (de omgeving van) [plaats] voor haar, haar echtgenoot en hun samengestelde gezin. Zij hebben tien woningen bezichtigd en uiteindelijk in het begin van 2025 een woning gekocht. Dit proces van bieden, aankoop en verkoop van haar huidige woning was vrijwel gelijktijdig met het indienen van het verzoekschrift door de man in januari 2025. Het verwerken van een recht gaat in de regel om of ‘niets doen’ of uitdrukkelijk ‘iets doen’ waaruit het tegenovergestelde blijkt. Daar is in dit geval geen sprake van. Ook zijn door de man geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit rechtsverwerking blijkt. De rechter overweegt dat het lang heeft geduurd en dat het jammer is dat de vrouw de man niet op de hoogte heeft gehouden, te meer omdat zij weet dat de verhuizing van [minderjarige] invloed heeft op het leven van de man. Dat maakt echter niet dat de rechter kan concluderen dat de vrouw haar recht om te verhuizen heeft verwerkt.
Het voorgaande leidt ertoe dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken over de verhuizing. De rechter kan dus niet beoordelen of op dit moment anders beslist moet worden over de verhuizing van [minderjarige] omdat het bijvoorbeeld niet (meer) in zijn belang is. Dat is namelijk onderdeel van de inhoudelijke beoordeling op grond van art. 1:253a BW en daar komt de rechter niet aan toe. Dit betekent dus dat er geen wijziging in het hoofdverblijf van [minderjarige] is.
De ordemaatregel (in C/08/331328 / FA RK 25-883)
Artikel 223, eerste lid, Rv bepaalt dat iedere partij tijdens een aanhangig geding kan
vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Deze vordering moet samenhangen met de hoofdvordering (lid 2). In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht. 1 De voorziening van artikel 223 Rv is een ordemaatregel. Het betreft een voorlopige voorziening en een voorlopig oordeel. De verzoeker dient in die zin belang bij de vordering/voorziening te hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. De rechter stelt vast dat is dat voldaan is aan het eerste en tweede lid van artikel 223 Rv.
Toewijzing van het verzoek van de man is slechts mogelijk indien hij daarbij een voldoende (spoedeisend) belang heeft. Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat de afloop van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht of dat een deel van de hoofdvordering krachtens een eindbeslissing reeds toewijsbaar is.
De rechter is van oordeel dat sprake is van spoedeisend belang, omdat de beslissing over de verhuizing is genomen en in stand blijft en dat dat zal betekenen dat de vrouw met [minderjarige] rond de meivakantie verhuist en het verzoek van de man gaat over die periode.
De man verzoekt de rechter om te bepalen dat als de vrouw met [minderjarige] mag verhuizen, zij niet voor de zomervakantie mag verhuizen omdat dit niet in het belang is van [minderjarige] . De man heeft aangevoerd dat vast staat dat het niet goed is voor de ontwikkeling van kinderen om tijdens het schooljaar, anders dan aan het begin of rond de kerstvakantie, in een nieuwe klas te beginnen. Ook is zijn verwachting dat het onderwijs inhoudelijk niet goed zal aansluiten als [minderjarige] na de meivakantie op een nieuwe school start. De rechter overweegt dat namens de raad dit standpunt vanuit een pedagogische visie nadrukkelijk is tegengesproken. Kinderen in de leeftijd van [minderjarige] zijn nieuwsgierig en maken gemakkelijk vrienden. Groepsvorming is in deze leeftijdscategorie niet zo sterk dat een nieuw kind rond de meivakantie niet geaccepteerd zal worden. [minderjarige] is daarnaast een sociaal kind waarmee het goed gaat op school. Er zijn geen indicaties om te concluderen dat het niet in zijn belang is om na de meivakantie op een nieuwe school te starten. Daar komt nog bij dat de vrouw heeft aangegeven dat de school het goed vindt dat [minderjarige] na de meivakantie start en zij op dat moment geen woning meer heeft in [woonplaats 2] . De rechter gaat ervan uit dat [minderjarige] de ruimte krijgt om goed afscheid te nemen van zijn huidige school en vriendjes en zal het verzoek van de man tot een ordemaatregel afwijzen.
De overige te beoordelen verzoeken (in C/08/328062 / FA RK 25-242)
Voorgaande betekent dat de verzoeken over de inschrijving van [minderjarige] op de basisschool in [plaats] en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken nog behandeld dienen te worden. Ook over deze onderwerpen is bij beschikking van 8 september 2023 beslist. Voor de volledigheid overweegt de rechter dat partijen ten aanzien van deze verzoeken ontvankelijk zijn. Die toets is in dit kader in zoverre verschillend dat gebleken is dat de vastgestelde zorgregeling niet passend is en in deze zaak is dus een andere zorgregeling verzocht, daarover kan de rechter wel beslissen. Ten aanzien van de basisschool is destijds geen toestemming voor een specifieke basisschool gegeven, terwijl nu is gebleken dat dat wel nodig is om [minderjarige] in te schrijven. Ook dat maakt dat dit nu een ander verzoek is dan het verzoek waarop al is beslist.
Ten aanzien van de inschrijving op de basisschool het volgende. Als de rechter beslist dat de vrouw met [minderjarige] mag verhuizen, dan is de man het eens met de uitgekozen school. De man heeft tijdens de zitting nadrukkelijk aangegeven dat hij het eens is met de inschrijving van [minderjarige] op de basisschool ‘ [school] ’ te [plaats] . Het gaat hem in deze zaak enkel om de verhuizing van [minderjarige] naar [plaats] . Gelet op hetgeen ter zitting is besproken en hetgeen hiervoor is geschreven heeft de vrouw dus geen belang meer bij vervangende toestemming van de rechter om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool. De rechter zal dit verzoek daarom afwijzen.
Dat brengt de rechter bij de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken. Ter zitting is besproken dat partijen zich pas goed op een standpunt hierover kunnen stellen als zij weten hoe over verhuizing is beslist. Om die reden zal de rechter de beslissing aanhouden en partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. Ten overvloede merkt de rechter op dat dat betekent dat partijen uiteraard nog steeds de mogelijkheid hebben om hier in onderling overleg uit te komen. In de tussentijd blijft de zorgregeling zoals deze nu is.
De rechter benadrukt dat het vooral gewenst is dat de ouders zich uitlaten over de daadwerkelijke verdeling van de zorg- en opvoedtaken, dus: het te hanteren schema. Zij, en hun advocaten, dienen hierbij in overweging te nemen dat ten aanzien van de onderliggende feiten en omstandigheden in deze procedure inmiddels 39 pagina’s aan verzoek- en verweerschriften zijn ingediend en 427 pagina’s aan producties. De rechter is in voldoende mate geïnformeerd over alle andere omstandigheden en verzoekt partijen zich te beperken tot een concreet voorstel over de zorg- en opvoedtaken.
Ten aanzien van de proceskosten zal worden uitgegaan van het uitgangspunt van compensatie maar de beslissing zal worden aangehouden tot de eindbeschikking.
Ten slotte het volgende. Over en weer hebben partijen verschillende verzoeken ingediend, zoals te lezen in 3.1-4.2. De man heeft daarbij zijn verzoek aangevuld waarbij overlap in verzoeken is ontstaan, mede doordat geen van de verzoeken formeel is ingetrokken of gewijzigd. Dit leidt ertoe dat er verschillende verzoeken voorliggen, die ofwel dubbel zijn ofwel conflicteren. Ter zitting is gebleken dat een beslissing is gewenst op de manier zoals in deze beoordeling is geschreven. Om dat overzicht in het verdere verloop van de procedure te bewaren, zal de rechter in het dictum opnemen dat het anders of meer verzochte zal worden afgewezen.
8De beslissing
In de zaak met zaaknummer C/08328062 / FA RK 25-242 (bodemprocedure) en de zaak met zaaknummer C/08/331328 / FA RK 25-883 (provisionele voorziening)
De rechtbank:
verklaart de man in de bodemprocedure niet-ontvankelijk in zijn verzoeken over de verhuizing van [minderjarige] ;
wijst het verzoek van de man om een voorlopige voorziening af;
wijst het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor het inschrijven van [minderjarige] op de basisschool af;
houdt de beslissing ten aanzien van het vaststellen van een verdeling van de zorg- en opvoedtaken aan;
stelt partijen in de gelegenheid om zich uiterlijk binnen vier weken na heden uit te laten over de door hun gewenste verdeling van de zorg- en opvoedtaken, zoals beschreven in rechtsoverweging 7.7-7.8, met daarbij opgave van hun verhinderdata;
houdt de beslissing ten aanzien van de proceskosten aan;
wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.M.J. Vijftigschild, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025 in tegenwoordigheid van mr. S.B.M. van der Velden, griffier. |
||
De rechtbank stuurt een afschrift van deze beschikking naar de raad voor de kinderbescherming. De raad neemt de gegevens uit deze beschikking op in zijn registratie..
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
-
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
-
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
Hoge Raad, 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533.
© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733