Essentie (redactie)
Rb heeft zich, na erkenning Marokkaanse echtscheidingsbeslissing, niet bevoegd geacht kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek. Zij had echter wel haar bevoegdheid ten aanzien van de verzochte nevenvoorzieningen afzonderlijk moeten beoordelen.
1 Nederlandse rechter bevoegd m.b.t. verzoek tot vermogensrechtelijke afwikkeling huwelijk (art. 5 lid 1 Huwelijksvermogensverordening) en tot verzoek m.b.t. hoofdverblijf en zorgregeling (art. 5 lid 1 HKBV 1996).
| Datum publicatie | 28-04-2025 |
| Zaaknummer | 200.345.508 |
| Procedure | Hoger beroep |
| Zittingsplaats | Arnhem |
| Rechtsgebieden | Civiel recht; Personen- en familierecht |
| Trefwoorden | IPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht; IPR ouderlijke verantwoordelijkheid; Familieprocesrecht; Bevoegdheid |
| Wetsverwijzingen |
Inhoudsindicatie Rechtspraak.nl
Erkenning echtscheidingsbeslissing van Marokkaanse rechter; rechtbank niet bevoegd kennis te nemen van verzoek tot echtscheiding, maar moet bevoegdheid ten aanzien van verzochte nevenvoorzieningen afzonderlijk beoordelen. Marokkaanse rechter niet bevoegd wat betreft verzoeken over hoofdverblijfplaats en zorgregeling; uitspraak van Marokkaanse rechter in zoverre niet in Nederland voor erkenning vatbaar (artikel 23 lid 2 sub a HKBV 1996). Zaak terugverwezen naar rechtbank.Volledige uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.345.508
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 560551)
beschikking van 10 april 2025
inzake
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de vrouw
advocaat: mr. J. el Hannouche
en
[verzoeker]
die woont in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
hierna: de man
advocaat: mr. M. Cortet
1Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het beroepschrift, ingekomen op 4 september 2024, met producties
-
het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep
-
het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep
-
een journaalbericht van mr. Cortet van 5 maart 2025 met producties
De mondelinge behandeling heeft op 20 maart 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3De feiten
Partijen zijn [in] 2004 met elkaar gehuwd in [plaats1] . Zij hebben beiden de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
Partijen zijn de ouders van:
-
[de minderjarige1] , geboren [in] 2006
-
[de minderjarige2] , geboren [in] 2009
-
[de minderjarige3] , geboren [in] 2014
-
[de minderjarige4] , geboren [in] 2018
De vrouw heeft op 19 juni 2023 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank in Meknes, Marokko. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 28 februari 2024 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De uitspraak is, zo blijkt uit inzage in de Basisregistratie Personen, op 28 februari 2024 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in Den Haag.
De man heeft op 26 juli 2023 een verzoek tot echtscheiding (met nevenvoorzieningen) ingediend.
4De omvang van het geschil
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de beslissing tot echtscheiding van de Marokkaanse rechter van 28 februari 2024 erkend en zich onbevoegd verklaard om van het echtscheidingsverzoek en de verzoeken tot het treffen van nevenvoorzieningen kennis te nemen.
De vrouw is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank zich onbevoegd heeft verklaard ten aanzien van het verzoek tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de zaak ter verdere afdoening terug te verwijzen naar de rechtbank, familiezaken, of op de voet van artikel 69 Rv te verwijzen naar de rechtbank, handelszaken, en te bevelen dat de procedure over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in de stand waarin zij zich bevond bij de rechtbank wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure, kosten rechtens.
De man is op zijn beurt met een grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Hij kan zich niet verenigen met de onbevoegdheidsverklaring van de rechtbank ten aanzien van zijn verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. Hij verzoekt het hof (samengevat) de vrouw – in het principaal hoger beroep – niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel haar verzoeken af te wijzen, met veroordeling van haar in de proceskosten, en – in het incidenteel hoger beroep – de bestreden beschikking te vernietigen, te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw en een zorgregeling met betrekking tot [de minderjarige3] en [de minderjarige4] vast te stellen.
De vrouw voert verweer en zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in het incidenteel hoger beroep dan wel deze af te wijzen.
5De motivering van de beslissing
De vrouw is van mening dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van het echtscheidingsverzoek en nevenvoorzieningen kennis te nemen.
Volgens de man heeft de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd verklaard ten aanzien van zijn verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de kinderen en een vast te stellen zorgregeling.
Dat de vrouw zich in eerste aanleg op het standpunt heeft gesteld dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om van het echtscheidingsverzoek van de man kennis te nemen en daarin door de rechtbank in het gelijk is gesteld, staat er niet aan in de weg dat de vrouw in hoger beroep haar verzoeken mag wijzigen of aanvullen. Van misbruik van procesrecht, zoals de man heeft aangevoerd, is geen sprake.
Na erkenning van de echtscheidingsbeslissing van de Marokkaanse rechter heeft de rechtbank zich (op grond van artikel 12, tweede volzin, Rv) niet bevoegd geacht kennis te nemen van het verzoek tot echtscheiding. Dat neemt niet weg dat de rechtbank haar bevoegdheid ten aanzien van de verzochte nevenvoorzieningen afzonderlijk had moeten beoordelen.
1
Partijen zijn het erover eens (en het hof is gebleken) dat in de Marokkaanse echtscheidingsbeslissing niet is beslist over het huwelijksvermogen van partijen. Op grond van artikel 5 lid 1 van de Huwelijksvermogensverordening
2 is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen in zaken betreffende het huwelijksvermogensstelsel die met het echtscheidingsverzoek verband houden. Dit brengt mee dat de rechtbank bevoegd is om van het verzoek met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk kennis te nemen.
Op grond van artikel 5 lid 1 HKBV 1996
3 zijn de rechterlijke en administratieve autoriteiten van de Staat waar de kinderen hun gewone verblijfplaats hebben bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van hun persoon of vermogen.
Dat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben (bij de vrouw in [woonplaats1] ), staat niet ter discussie, zodat de Nederlandse rechter (in dit geval: de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) bevoegd is maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van hun persoon of vermogen. Dit brengt mee dat de Marokkaanse rechter niet bevoegd was om kennis te nemen van de verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. In zoverre is de uitspraak van de Marokkaanse rechter van 28 februari 2024 dan ook niet in Nederland voor erkenning vatbaar (artikel 23 lid 2 sub a HKBV 1996.
6De slotsom
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vrouw en de man slagen. De rechtbank heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard ten aanzien van de door de vrouw en de man verzochte nevenvoorzieningen. De bestreden beschikking moet daarom worden vernietigd en de zaak zal ter verdere behandeling worden terugverwezen naar de rechtbank.
Het hof merkt op dat het aan de rechtbank is te beslissen of de procedure moet worden voortgezet in de stand waarin zij zich bevindt volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, omdat partijen (gewezen) echtgenoten zijn. Het verzoek van de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten wordt daarom afgewezen.
7De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 juni 2024 ten aanzien van de beslissing dat de rechtbank niet bevoegd is ten aanzien van het echtscheidingsverzoek;
vernietigt deze beschikking voor het overige;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing van de door de man en de vrouw verzochte nevenvoorzieningen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, J.U.M. van der Werff en L. Hamer, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 10 april 2025 uitgesproken in het openbaar.
vgl. HR 12 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:31
Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels
Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen
Voetnoot 1
vgl. HR 12 januari 2018, [[INFOJNR:ECLI:NL:HR:2018:31]]© Copyright 2009 - 2025 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733
