Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 09-04-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2364

Datum publicatie16-04-2024
Zaaknummer200.333.239/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Verdiencapaciteit (NBI)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man wenst in hoger beroep lagere KAL. Hof bepaalt behoefte op winst uit onderneming man 2022. Hoewel het op weg man lag om nog meer gegevens over te leggen, is er geen vermoeden dat man in 2022 dan wel in 2023 een hoger inkomen had. Hof houdt geen rekening met feit dat man is gestopt met onderneming in januari 2023 om MBO opleiding te kunnen volgen, want was zijn keuze en kan dat niet afwentelen op vrouw en kind. Hof houdt rekening met winst uit onderneming van € 31.667,- per jaar.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.333.239-01

(zaaknummer rechtbank Gelderland 413249)

beschikking van 9 april 2024

in de zaak van

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. W.L.M. Fleuren te Apeldoorn,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer.

1De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 oktober 2023;

  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;

  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep en

  • een journaalbericht van mr. Fleuren van 24 november met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren de man en de vrouw, ieder bijgestaan door zijn/haar advocaat.

3De feiten

3.1

Partijen zijn [in] 2022 met elkaar getrouwd. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, de echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheiding is op 25 oktober 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.2

Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2022 in [plaats1] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] woont bij de vrouw.

3.3

Partijen hebben beiden de Nederlandse en de Turkse nationaliteit.

3.4

De moeder heeft in eerste aanleg bij de rechtbank verzocht een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (verder ook: kinderalimentatie) vast te stellen van € 870,- per maand.

In de bestreden beschikking is voor zover in deze procedure van belang, bepaald dat de man als kinderalimentatie een bedrag van € 467,- per maand aan de vrouw zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

3.5

Dit hof heeft bij beschikking van 21 december 2023 op verzoek van de man een voorlopige voorziening getroffen en bepaald dat de man met ingang van 21 december 2023 voor de duur van dit geding in hoger beroep als kinderalimentatie een bedrag van € 338,- per maand aan de vrouw dient te voldoen.

4Het geschil

4.1

De man is het niet eens met de door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie van € 467,- per maand en komt daarvan hoger beroep.

De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de kinderalimentatie te vernietigen en te bepalen dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een bijdrage van € 25,- per maand dient te voldoen, met compensatie van de kosten.

4.4

De vrouw voert verweer in het principaal hoger beroep en komt op haar beurt eveneens in hoger beroep van de beslissing over de kinderalimentatie (incidenteel hoger beroep). De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

in het principaal hoger beroep

de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel zijn verzoek af te wijzen en zo nodig onder verbetering en aanvulling van de gronden de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht; en

in het incidenteel hoger beroep

de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de kinderalimentatie en de kinderalimentatie vast te stellen op een bedrag van € 870,- per maand met ingang van 11 juli 2023, althans een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht.

4.5

De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaring in haar verzoek, althans haar verzoeken af te wijzen en een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht, met compensatie van de kosten.

5De overwegingen voor de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1

Krachtens artikel 3 van de EG Verordening nr. 4/2009 (de Alimentatieverordening) is de Nederlandse rechter – onder meer – bevoegd indien het alimentatieverzoek als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure is ingediend en de Nederlandse rechter in die procedure bevoegd is (sub c). Daarom heeft de rechtbank, naar het oordeel van het hof, terecht rechtsmacht aangenomen met betrekking tot het verzoek van vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en is ook het hof in hoger beroep bevoegd om van de zaak kennis te nemen.

De rechtbank heeft het Nederlands recht toegepast. Ten aanzien van het toepasselijk recht zijn geen grieven opgeworpen, zodat het hof Nederlands recht zal toepassen.

De ingangsdatum

5.2

De rechtbank heeft als ingangsdatum voor de vastgestelde kinderalimentatie de datum van de bestreden beschikking (11 juli 2023) gehanteerd. De man heeft verzocht pas met ingang van de datum van deze beschikking van het hof een bijdrage vast te stellen. De man heeft weliswaar gesteld dat hij geen draagkracht heeft, maar niet nader toegelicht waarom de rechtbank de datum van de bestreden beschikking niet als ingangsdatum kon hanteren. Het hof is van oordeel dat de man vanaf 11 juli 2023 rekening heeft kunnen en moeten houden met eventueel te betalen kinderalimentatie en zal deze datum eveneens als ingangsdatum hanteren.

Behoefte

5.3

Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de behoefte van [de minderjarige] . De vrouw heeft in eerste aanleg gesteld dat de behoefte van [de minderjarige] € 870,- per maand bedraagt. De rechtbank heeft de vrouw in deze stelling gevolgd, omdat de man had nagelaten gegevens van zijn financiële situatie gedurende het huwelijk van partijen over te leggen.

5.4

De man stelt dat moet worden aangesloten bij de beschikking van dit hof van 21 december 2023 in de procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening en de behoefte dan dus in 2023 per maand € 426,- per maand bedraagt.

De vrouw blijft bij haar stelling dat de behoefte van [de minderjarige] € 870,- per maand bedraagt. Volgens de vrouw heeft de man altijd aan haar vader verteld dat zijn inkomen € 10.000,- tot € 20.000,- per maand bedroeg. De man is meerdere jaren werkzaam geweest als zelfstandige en had alle jaarstukken, aanslagen en prognoses in deze procedure moeten overleggen.

5.5

Het hof overweegt als volgt. Als uitgangspunt geldt dat het eigen aandeel van de ouders in de behoefte van [de minderjarige] wordt gebaseerd op de hoogte van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van huwelijk. De man heeft in de procedure in hoger beroep alsnog enige financiële gegevens overgelegd. Het betreft een aangifte en een voorlopige aanslag voor de Inkomstenbelasting 2022 en een kolommenbalans 2022. Uit deze stukken volgt dat de man in 2022 een winst uit onderneming heeft gerealiseerd van € 31.667,-. Hoewel het op de weg ligt van de man om nog meer gegevens in het geding te brengen, zoals bijvoorbeeld de definitieve aanslag 2022 van de belastingdienst, geeft hetgeen de vrouw heeft aangevoerd het hof onvoldoende aanleiding om te vermoeden dat de man in 2022 dan wel in 2023 een hoger inkomen heeft genoten. Het hof heeft in voormelde beschikking van 21 december 2023 in het kader van een voorlopige voorziening becijferd dat deze winst leidt tot een netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man van € 2.544,- per maand en dat de behoefte van [de minderjarige] op grond van de financiële situatie van de ouders dan € 426,- per maand bedraagt. Daarbij houdt het hof – net als de vrouw – rekening met een NBI van € 683,- aan de zijde van de vrouw. Nu de man deze berekening wat betreft de behoefte van [de minderjarige] wil volgen, gaat het hof in deze bodemprocedure ook uit van dit bedrag.

Draagkracht

5.6

De ouders dienen samen, naar rato van hun draagkracht (en bij onvoldoende draagkracht tot de grens daarvan) te voorzien in de behoefte van [de minderjarige] .

Draagkracht van de man

5.7

De man had een eigen onderneming ‘ [naam1] ’. Hij was werkzaam als begeleider in de gehandicaptenzorg. De man stelt dat hij zijn onderneming heeft beëindigd omdat hij sinds januari 2023 een fulltime MBO-opleiding is gaan volgen.

5.8

Met betrekking tot de draagkracht van de man heeft de rechtbank overwogen dat de man gelet op zijn leeftijd mag studeren en dat hij om die reden in beginsel geen ruimte heeft om een inkomen te verdienen gelijk aan het inkomen dat hij had. De man heeft een onderhoudsverplichting tegenover [de minderjarige] en daarom mag volgens de rechtbank van hem wel worden verwacht dat hij zijn inkomen zoveel mogelijk op peil houdt. Omdat de man tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft verklaard dat hij zich na ommekomst van zijn vakantie in 2023 gaat oriënteren op een parttime dienstverband naast zijn studie, is de rechtbank in redelijkheid uitgegaan van een draagkracht van de man van € 500,- per maand. Rekening houdend met de zorgkorting (verminderd met de helft van het tekort in de draagkracht) dient de man naar het oordeel van de rechtbank een bedrag van € 467,- per maand aan de vrouw voor [de minderjarige] te betalen.

5.9

De man is het met de beslissing van de rechtbank niet eens. Hij ontvangt naar eigen zeggen sinds 2023 studiefinanciering vanuit DUO (eerste helft 2023 een bedrag van € 583,23 per maand) en wordt verder financieel gesteund door zijn ouders, bij wie hij ook woont. Op dit moment heeft hij één dag per week school en loopt hij vier dagen per week stage op onregelmatige tijden. Hij ontvangt naar eigen zeggen geen stagevergoeding en is vanwege zijn werktijden niet in staat om naast de stage ook nog betaalde werkzaamheden te verrichten. Hij stelt dat hij nadat hij de opleiding heeft afgerond een winst uit onderneming kan gaan realiseren van € 50.000,- tot € 60.000,- per jaar hetgeen ook in het belang van [de minderjarige] is, maar op dit moment heeft hij geen draagkracht. Hij is niet in staat om meer dan het minimale bedrag van € 25,- per maand voor [de minderjarige] te voldoen.

De vrouw voert verweer en stelt dat de man zich onvoldoende heeft ingespannen om zijn inkomsten op peil te houden. De man heeft onvoldoende bescheiden overgelegd ter onderbouwing van zijn inkomensachteruitgang en had er voor kunnen kiezen zijn werkzaamheden voort te zetten en een opleiding in de avonduren te gaan volgen. Ten onrechte heeft de rechtbank de draagkracht van de mand daarom op slechts € 500,- per maand gesteld.

5.10

Het hof heeft in de beschikking van 21 december 2023 in het kader van de voorlopige voorziening reeds overwogen dat het bij het bepalen van de draagkracht van de man niet alleen gaat over het inkomen dat de man feitelijk heeft, maar ook over het inkomen dat hij zich redelijkerwijs kan verwerven, omdat hij een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk aan zijn wettelijke onderhoudsplicht voor [de minderjarige] te voldoen. De keuze van de man om niet meer te werken in zijn onderneming, in loondienst of elders, maar om te gaan studeren mag niet zonder meer worden afgewenteld op [de minderjarige] en de vrouw. Daarom is in de procedure over de voorlopige voorziening de draagkracht van de man ook gebaseerd op de winst van € 31.667,- die in 2022 is gerealiseerd.

Na beschikking van dit hof van 21 december 2023 heeft de man geen aanvullende gegevens heeft ingediend. Er is dan ook geen recente informatie van de man voorhanden over de opleiding die hij volgt, over zijn studievorderingen, over de toekenning door DUO van studiefinanciering, over zijn stage en stagevergoeding en stukken waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk in het geheel geen inkomen met zijn onderneming meer realiseert. Het is aan de man om openheid van zaken te geven, nu hij stelt dat hij ook geen stagevergoeding ontvangt en geen invulling kan geven aan zijn onderhoudsverplichting voor [de minderjarige] gedurende de periode dat hij de opleiding volgt. De man is ook niet ingegaan op de stelling van de vrouw dat hij er voor had kunnen kiezen om de studie in de avonduren te gaan volgen. Daarom wordt ook in deze bodemprocedure de man in staat geacht nog steeds een winst van € 31.667,- te kunnen realiseren, wat vanwege zijn onderhoudsverplichting voor [de minderjarige] ook van hem verwacht mag worden.

5.11

In het kader van de behoefte heeft het hof hiervoor al overwogen dat een winst van € 31.667,- leidt tot een NBI van € 2.544,- per maand. Op grond van de draagkrachttabel 2023 bij het rapport Alimentatienormen 2023 heeft de man met dit NBI een draagkracht van afgerond € 424,- per maand (70% [2.544 – (0,3 x 2.544 + 1.175)]), zoals het hof ook al in de beschikking voorlopige voorzieningen heeft overwogen.

Draagkracht vrouw

5.12

Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw op dit moment een uitkering op basis van de Participatiewet ontvangt. De expertgroep Alimentatie beveelt aan om geen draagkracht aan te nemen bij de onderhoudsplichtige ouder die het kind verzorgt indien deze ouders een bijstandsuitkering ontvangt, omdat het aannemen van draagkracht er dan toe leidt dat de verhaalsmogelijkheid van de gemeente wordt beperkt. Daarom zal het hof conform de berekening van de vrouw (productie 1) voor haar een minimale draagkracht van € 25,- in aanmerking nemen.

Aandeel van de man

5.13

De ouders dienen naar rato van hun draagkracht bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Hun aandeel wordt berekend met behulp van de volgende formule

Het aandeel van de man bedraagt = € 402,-.

Zorgkorting

5.14

Het hof zal in de bodemprocedure, net als in de procedure tot het treffen van een voorlopige voorziening, rekening houden met een zorgkorting van 15%, omdat er vanaf 1 januari 2024 een zorgregeling geldt waarbij de man [de minderjarige] anderhalve dag per twee weken bij zich heeft. Dit betekent dat de man een bedrag van € 64,- kan van zijn draagkracht kan besteden aan het verblijf van [de minderjarige] bij hem en een bedrag van € 338,- per maand, aan de vrouw moet betalen ten behoeve van [de minderjarige] . Van dit bedrag dient de vrouw dan alle verblijfskosten van [de minderjarige] bij haar én ook alle overige verblijfsoverstijgende kosten voor [de minderjarige] te voldoen.

Indexering

5.15

Omdat de door de man te betalen bijdrage ingaat op een dag gelegen voor 1 januari 2024 zal het hof de op te leggen bijdrage per 1 januari 2024 indexeren op de voet van artikel 1: 402a BW.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de man in het principaal hoger beroep en de grieven van de vrouw in het incidenteel hoger beroep gedeeltelijk. Dit leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de kinderalimentatie zal vernietigen en zal beslissen als volgt.

6.2

Het hof zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt, omdat deze procedure gaat over de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van hun zoon [de minderjarige] .

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 11 juli 2023, ten aanzien van de kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man met ingang van 11 juli 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] aan de vrouw een bedrag van € 338,- per maand zal betalen, en met ingang van 1 januari 2024 € 359,- per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bepaalt dat beide partijen hun eigen proceskosten betalen;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, P.B. Kamminga en K. Mans, bijgestaan door de griffier, en is op 9 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733