Rechtbank Rotterdam 29-03-2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3321

Datum publicatie15-04-2024
ZaaknummerC/10/672878 / FA RK 24-730
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Door fout bij gemeente zijn partijen bij erkenning belast met gezamenlijk gezag, terwijl zij uitdrukkelijk hebben aangegeven dat ze wilden dat vrouw eenhoofdig gezag zou behouden. Vrouw verzoekt rechtbank haar te belasten met het eenhoofdig gezag, man refereert zich. Rechtbank constateert dat wet niet mogelijkheid biedt tot herstel fout en doet de zaak af op grond van art. 1:253n BW, waarbij overwogen wordt dat gemeente bij ‘beslissing’ is uitgegaan van onjuiste gegeven dat pp het gezag gezamenlijk wilden uitoefenen.

Volledige uitspraak


Rechtbank Rotterdam

Team familie

Zaaknummer / rekestnummer : C/10/672878 / FA RK 24-730

Beschikking van 29 maart 2024 over het ouderlijk gezag

in de zaak van:

[naam vrouw] , hierna: de vrouw,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam.

tegen

[naam man] , hierna: de man,

wonende te [woonplaats] ,

niet verschenen.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 29 januari 2024;

  • het bericht van de vrouw van 5 maart 2024, met als bijlage de referteverklaring van de man.

1.2.

Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling, zodat de zaak schriftelijk zal worden afgedaan.

2De vaststaande feiten

2.1.

Partijen zijn de ouders van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .

2.2.

De man heeft de minderjarige erkend op 10 februari 2023.

2.3.

Uit het gezagsregister blijkt dat partijen het ouderlijk gezag over de minderjarige gezamenlijk uitoefenen.

3De beoordeling

3.1.

Ouderlijk gezag

3.1.1.

De vrouw verzoekt te bepalen dat het ouderlijk gezag over de minderjarige voortaan alleen aan haar toekomt.

3.1.2.

Uit de referteverklaring van de man blijkt dat hij instemt met het verzoek.

3.1.3.

Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Indien één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.

3.1.4.

De rechtbank stelt vast dat de man de minderjarige heeft erkend na 1 januari 2023, zodat artikel 1:251b van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing is. Op grond van het eerste lid van dit artikel oefenen de moeder en de persoon die een kind heeft erkend het gezag over hun kind gezamenlijk uit, tenzij:

  1. een voogd met de voogdij over het kind is belast;

  2. de voorziening in het gezag over het kind is komen te ontbreken;

  3. de ouder die het gezag heeft, dit gezamenlijk met een ander dan een ouder uitoefent;

  4. e erkenner eerder het gezag over het kind heeft uitgeoefend.

Ingevolge het tweede lid oefent de moeder het gezag over haar kind alleen uit, indien uit de akte, bedoel in artikel 1:203 BW, eerste lid, onder a of b, blijkt dat (a) de moeder en de erkenner hebben verklaard dat het gezag alleen door de moeder wordt uitgeoefend.

3.1.5.

De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij en de man bij de erkenning van de minderjarige hebben verklaard dat het gezag alleen door de vrouw wordt uitgeoefend, maar dat deze verklaring niet (juist) door de gemeente is verwerkt. Als gevolg daarvan, zo blijkt uit het gezagsregister, zijn de man en de vrouw op dit moment gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De vrouw heeft hierover een klacht ingediend bij de gemeente en daarbij ook een ondersteunende verklaring van de man overgelegd. Volgens de gemeente kan de fout niet worden hersteld. Om te bewerkstelligen dat de vrouw (opnieuw) alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige, heeft de vrouw een verzoek ingediend bij de rechtbank.

3.1.6.

De rechtbank constateert dat de wet, meer specifiek het nieuwe wetsartikel 1:251b BW, niet de mogelijkheid biedt tot herstel door de gemeente. Artikel 1:253n BW biedt wel de mogelijkheid tot wijziging van het gezag. Als mogelijke grond hiervoor geldt dat bij de beslissing tot gezamenlijk gezag is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. Hoewel de vraag rijst in hoeverre sprake is van een ‘beslissing’, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw gronden op artikel 1:253n BW en ervan uitgaan dat zij zich op het standpunt stelt dat bij de ‘beslissing’ tot gezamenlijk gezag uitgegaan is van onjuiste of onvolledige gegevens. Immers, de gemeente is uitgegaan van het onjuiste gegeven dat partijen het gezag – naar aanleiding van de erkenning – gezamenlijk wilden uitoefenen.

3.1.7.

Voor de beoordeling geldt dat van toepassing is het in artikel 1:251a BW genoemde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De rechtbank overweegt dat uit de stukken, waaronder de referteverklaring van de man, blijkt dat partijen de intentie hadden dat de vrouw na de erkenning het ouderlijk gezag over de minderjarige (eenhoofdig) zou blijven uitoefenen. Partijen waren ook in de veronderstelling dat zij dit bij de erkenning hadden aangegeven bij de gemeente en dat de gemeente het een en ander overeenkomstig hun wens had genoteerd in het gezagsregister. Tussen de geboorte van de minderjarige in 2014 en de erkenning door de man in 2023 heeft de vrouw het gezag alleen uitgeoefend en partijen wensen deze gezagssituatie voort te zetten, omdat dit goed ging en harmonieus verliep. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wijziging van het gezag, in die zin dat de vrouw (opnieuw) met het eenhoofdig gezag wordt belast, in het belang van de minderjarige noodzakelijk. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden toegewezen.

3.2.

Proceskosten

3.2.1.

Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijzigt het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , in die zin, dat de vrouw voortaan alleen belast wordt met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige;

4.2.

bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;

4.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

4.4.

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. D.I. Hendriks-van Wel, (kinder)rechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. T. Houtepen, griffier, op 29 maart 2024.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.

Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733