Rechtbank Amsterdam 11-03-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1681

Datum publicatie15-04-2024
ZaaknummerC/13/736570 / FA RK 23-4584
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Wijziging van omstandigheden; Interen op vermogen bij netto besteedbaar inkomen;
Familieprocesrecht; Uitleg / Haviltex
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw ontvangt € 530.000,-- aan schenking die zij volledig aanwendt voor gebruik van haar woning. Man stelt dat dit wijziging van omstandigheden betreft die wijziging PA rechtvaardigt. Partijen hebben in convenant afspraak dat schenkingen niet zouden meetellen als deze voor woning worden gebruikt. Omstandigheid dat schenking hoger is uitgevallen dan voorzien, maakt niet dat alimentatieafspraken daardoor niet meer aan wettelijke maatstaven voldoen. Te meer nu het gelijkwaardige woning betreft en maandlasten dezelfde zijn.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd

zaaknummer / rekestnummer: C/13/736570 / FA RK 23-4584

Beschikking van 11 maart 2024 betreffende wijziging van alimentatie

in de zaak van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. I. Vledder,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. C.J.A. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het verzoekschrift van de man met bijlagen, ontvangen op 13 juli 2023;

  • het verweerschrift van de vrouw met zelfstandig verzoek en bijlagen, ontvangen op 7 september 2023;

  • het verweerschrift van de man op het zelfstandige verzoek met bijlagen, ontvangen op 12 oktober 2023;

  • het F9-formulier van 24 januari 2024 van de vrouw met aanvullende bijlagen;

  • het F9-formulier van 29 januari 2024 van de man met aanvullende bijlagen.

1.2.

De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 februari 2024. Daarbij waren partijen met hun advocaten aanwezig. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de rechter beantwoord. Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn gehuwd geweest met elkaar. Bij beschikking van deze rechtbank van 17 februari 2021 is tussen hen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 3 maart 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het convenant en ouderschapsplan maken deel uit van voornoemde beschikking.

2.2.

Uit het huwelijk zijn geboren:

  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ;

  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2011 te [geboorteplaats 2] .

2.3.

In het echtscheidingsconvenant is – onder meer – het volgende opgenomen:

2.4

Op basis van de aldus vastgestelde behoefte en draagkracht komen partijen overeen, dat de man aan de vrouw met ingang de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking zal bijdragen in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 4.200,- bruto per maand, welk bedrag bij vooruitbetaling maandelijks aan haar zal worden voldaan.

De partijen hebben niet de intentie gehad om af te wijken van de wettelijke maatstaven.(…)

2.7

Bij de vaststelling van de alimentatie voor de vrouw is rekening gehouden met haar huidige inkomsten zijnde ongeveer de fiscale winst uit onderneming in 2019 van € 25.000,- bruto per jaar. De vrouw zal zich inspannen een hoger inkomen te verwerven teneinde in haar eigen levensonderhoud te voorzien.(…)

2.9

Onder de inkomsten wordt verstaan:

  • Winst uit onderneming: zie artikel 2.2.

  • Inkomsten uit loondienst: Bruto inkomen plus vakantiegeld plus gratificaties/bonussen/13e maand e.d. minus verschuldigde belastingen waarbij geen rekening wordt gehouden met aftrek eigen woning.

  • Schenkingen van broers/zus met uitzondering van schenkingen in verband met de financiering van de aankoop / verbouwing van een woning.

2.10

Indien de inkomsten van de vrouw in de toekomst stijgen, zullen deze inkomsten, zolang deze inkomsten tezamen met de partneralimentatie omgerekend € 5.400,- netto per maand niet te boven gaan, rekening houdend met hetgeen bepaald is in artikel 2.8, geen invloed hebben op de hoogte van de alimentatie.

2.11

Indien de eigen inkomsten van de vrouw tezamen met de partneralimentatie € 5.400,- netto per maand te boven gaan, zal de alimentatie verminderd worden met 100% van het meerdere tenzij het netto inkomen van de man meer bedraagt dan € 10.500,- netto per maand waarbij wordt uitgegaan van de navolgende bedragen: bruto jaarinkomen, 13e maand, de contractuele budgetten en rekening houdend met hetgeen bepaald is in artikel 2.8. Partijen zullen dan in overleg treden over een aangepaste kortingsregeling.(…)

2.13

Na het verstrijken van ieder kalenderjaar gaan partijen over tot afrekening op basis van de regeling zoals neergelegd in dit artikel (…)

De partijen zijn zich ervan bewust dat het feit dat de vrouw inkomsten uit een onderneming heeft, en op dit moment de premies inkomstenvoorziening nog niet bekend zijn, en de afgesproken eigen inkomsten regeling, uitgaande van netto bedragen, aanleiding kunnen zijn voor discussie. De partijen komen uitdrukkelijk overeen dat zij de intentie hebben discussiepunten in goed onderling overleg te bespreken met in achtneming van de wettelijke maatstaven waaronder begrepen een vergelijking van de draagkracht van beide partijen in die zin dat de vrouw niet in een betere financiële positie komt dan de man.”

3De verzoeken en verweren

3.1.

De man heeft verzocht om bij beschikking, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met ingang van 3 mei 2022, althans 4 mei 2023, althans datum indiening verzoekschrift de in het convenant van 29 januari 2021 overeengekomen bijdrage als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud primair op nihil te stellen, althans op € 2.696,- bruto per maand, althans € 2.886,- bruto per maand, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, waarbij de vrouw verplicht wordt hetgeen hij te veel aan haar heeft betaald aan hem terug te betalen.

De man heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de vrouw in mei 2022 een schenking heeft ontvangen van € 530.000,-, zodat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) waardoor de bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet.

3.2.

De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans zijn verzoeken af te wijzen, althans zodanige beslissingen te nemen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. De vrouw betwist dat de schenking aanleiding is om de partneralimentatie te herberekenen en beroept zich daarbij op artikel 2.9 van het convenant.

3.3.

Voorwaardelijk, namelijk alleen indien de man zal worden ontvangen in zijn verzoek en dit leidt tot wijziging van de partneralimentatie, heeft de vrouw verzocht om wijziging van de kinderalimentatie. Zij verzoekt dan om bij beschikking, onder wijziging dan wel aanvulling op het ouderschapsplan, althans het convenant, althans de beschikking tot echtscheiding, en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, indien partijen niet tot oplossingen komen voor de kinderalimentatie, te bepalen dat de kinderrekening zal vervallen en dat de man bij gebreke van de kinderrekening, zal voldoen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarige kinderen van partijen aan de vrouw van € 452,50 per kind per maand, wettelijk te indexeren vanaf 1 januari 2024, waarbij de kinderbijslag aan ieder van partijen bij helften wordt uitgekeerd, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, met ingang van heden, 6 september 2023, de datum van indiening van het verweerschrift met zelfstandig verzoek, althans de datum van afgifte van de beschikking, althans een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

De vrouw heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er steeds meer discussie is over de kosten die van de kinderrekening worden voldaan en dat zij daarom niet langer gebruik wil maken van een kinderrekening.

3.4.

De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw en verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans dit verzoek af te wijzen. Indien er wel kinderalimentatie wordt vastgesteld verzoekt de man om uit te gaan van de overeengekomen situatie dat ieder één kind op het adres heeft ingeschreven.

3.5.

De rechtbank zal hierna – voor zover van belang – nader op de stellingen van partijen ingaan.

4De beoordeling

4.1.

Partneralimentatie

4.1.1.

De man beroept zich op artikel 1:401 lid 1 BW. Dit artikel bepaalt dat een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het moet dan gaan om een wijziging van omstandigheden ten opzichte van de omstandigheden waarbij partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan. De man stelt dat de schenking van € 530.000,- die de vrouw in mei 2022 van haar broer heeft ontvangen zo’n wijziging van omstandigheden is. De rechtbank gaat daar niet in mee en overweegt daartoe als volgt.

4.1.2.

Partijen hebben in hun echtscheidingsconvenant afspraken gemaakt over de door de man te betalen partneralimentatie. Eén van de afspraken is dat schenkingen van broers of zus meetellen als inkomen, met uitzondering van schenkingen in verband met de financiering of verbouwing van een woning (artikel 2.9). Niet in geschil is dat de vrouw het bedrag dat zij van haar broer heeft gekregen volledig heeft gebruikt voor de financiering van een nieuwe woning. Daarmee valt deze schenking in beginsel onder de hiervoor genoemde bepaling, zodat deze geen wijziging van omstandigheden oplevert.

4.1.3.

Bij de uitleg van een convenant kan echter niet slechts worden volstaan met een taalkundige benadering, maar komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, NJ 1981, 635 (Haviltex)). Partijen hebben ter zitting verklaard dat artikel 2.9 is opgenomen omdat het de bedoeling was dat de vrouw een woning in de buurt van de echtelijke woning zou kopen en partijen wisten dat de vrouw hiervoor een schenking nodig zou hebben van haar familie. Verder hebben zij verklaard dat zij niet wisten hoeveel de vrouw precies zou kunnen krijgen van haar broer, maar de man ging ervan uit dat er nog veel meer geld was bij de familie van de vrouw en heeft er daarom voor gezorgd dat alleen een schenking met betrekking tot het huis was uitgesloten. Hoewel geen van partijen dus wist hoeveel geld de vrouw precies zou krijgen en zij wellicht beiden dachten aan een kleiner bedrag, is de hele schenking voor de aankoop of verbouwing van een woning uitgesloten. Nu geen limiet is gesteld aan de hoogte van de schenking, terwijl de man ervan uitging dat er veel geld in de familie was en de vrouw mogelijk méér schenkingen zou ontvangen, kan niet worden geconcludeerd dat het feit dat de schenking uiteindelijk hoger is uitgevallen dan gedacht maakt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. Daarbij geldt dat de vrouw door deze schenking niet een groter of duurder huis heeft kunnen kopen dan de voormalig echtelijke woning die de man heeft overgenomen, maar een gelijkwaardige woning. Ten slotte geldt dat de vrouw ook bij een kleinere schenking dezelfde maandlasten zou hebben gehad, nu zij ook dan dezelfde hypothecaire geldlening zou hebben moeten afsluiten bij de bank met dezelfde maandlasten. De omstandigheid dat de schenking aan de vrouw hoger is uitgevallen dan voorzien, maakt dan ook niet dat de alimentatieafspraken daardoor niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoen. Het inkomen van de vrouw, zoals bepaald in het convenant, is hierdoor immers niet gewijzigd. Het verzoek van de man tot nihilstelling dan wel verlaging van partneralimentatie zal dan ook worden afgewezen.

4.2.

Kinderalimentatie

4.2.1.

Nu het verzoek van de man tot nihilstelling c.q. verlaging van partneralimentatie zal worden afgewezen komt de rechtbank niet meer toe aan het voorwaardelijke verzoek van de vrouw tot wijziging van de kinderalimentatie.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst het verzoek tot nihilstelling dan wel verlaging van partneralimentatie af;

5.2.

compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. L. van Berkum, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M. Geerding, griffier, op 11 maart 2024. 1

1

Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).
Het beroep moet worden ingesteld:
- door de verzoeker en degene aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733