Gerechtshof 's-Hertogenbosch 07-03-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:742

Datum publicatie12-04-2024
Zaaknummer200.330.370_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Zorgregeling / omgang / informatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Hof is het met moeder eens dat kind gebaat is bij rust. Deze rust dient niet gezocht in opschorten zorgregeling, waarbij kind contact met vader wordt ontnomen en zij van vader zal vervreemden, maar in onbelaste overdracht met emotionele toestemming om bij andere ouder te zijn. Dat moeder beveiliger inschakelt bij overdracht acht Hof zeer schadelijk. Aan kind wordt zo signaal afgegeven dat vader enge en/of gevaarlijke man is, terwijl er geen enkele concrete, objectiveerbare aanwijzing is die zo'n overdracht rechtvaardigt.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 7 maart 2024

Zaaknummer: 200.330.370/01

Zaaknummer eerste aanleg: C/02/366892 FA RK 19-6679

in de zaak in hoger beroep van:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in principaal hoger beroep,

verweerster in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. W.H.P. de Jongh,

tegen

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in principaal hoger beroep,

verzoeker in incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. C.F.A. Cadot.

In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,

regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

Deze zaak gaat over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 augustus 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen, voor zover het betreft de beslissing met betrekking tot de reguliere verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling) als opgenomen in overweging 3.12 op pagina 13 van de bestreden beschikking, waarin staat dat het wisselmoment plaatsvindt bij de voordeur van de ouder waar de minderjarige naar toe gaat en opnieuw rechtdoende:

  • te bepalen dat de beslissing met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt aangehouden totdat het traject bij praktijk [praktijk] is afgerond, en dat tot die tijd het contact tussen de vader en de minderjarige wordt opgeschort,

  • althans te bepalen dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal zijn overeenkomstig het verzoek van de moeder aan de rechtbank, als opgenomen op pagina 3 van de bestreden beschikking onder nummer 2.2 en verder en als vermeld in de brief houdende aanvullend verzoek d.d. 23 maart 2023, zowel ten aanzien van de reguliere regeling als de vakanties en de feestdagen, alsmede te bepalen dat als het wisselmoment niet op school plaatsvindt, het wisselmoment bij de poort van de woning van de moeder plaatsvindt,

  • althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.

2.2.

Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2023, heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoeken in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans deze verzoeken af te wijzen.

2.3.

De vader heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:

  • dat de dochter van partijen voor een periode van vier jaren zal worden ingeschreven in de basisregistratie op het adres van de vader;

  • dat de dochter van partijen gedurende de herfstvakantie en voorjaarsvakantie evenredig bij ieder van partijen zal verblijven en voor wat betreft de jaren 2024 tot en met 2026 op een wijze als opgenomen in het als productie 15 overgelegde schema en vanaf het jaar 2027 als nader tussen partijen af te stemmen en wel op zodanige wijze dat de vakantieverdeling zal aansluiten bij de week om week-regeling;

  • dat voor zover de verjaardag van de dochter van partijen op een schooldag is, de ouder waar zij op haar verjaardag niet zal verblijven recht heeft op een contactmoment vanaf schooltijd tot 17.00 uur en voor zover de verjaardag van de dochter van partijen in het weekend valt de ouder waar zij op dat moment niet regulier verblijft recht heeft op een contactmoment vanaf 10.00 uur tot 14.00 uur;

en voor het overige de beschikking van de rechtbank van 2 mei 2023 te bekrachtigen,

kosten rechtens.

2.4.

Bij verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 21 november 2023, heeft de moeder verzocht om de verzoeken van de vader in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

2.5.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 maart 2023;

  • het V8-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 16 augustus 2023 (procesdossier eerste aanleg);

  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 3 januari 2024 (productie 16 t/m 23);

  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 5 januari 2024 (productie 43 t/m 47);

  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 9 januari 2024 (productie 24).

2.6.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de moeder, bijgestaan door mr. De Jongh;

  • de vader, bijgestaan door mr. Cadot;

  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.

2.7.

Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling beslist dat de door de moeder overgelegde productie 44 niet wordt geaccepteerd vanwege strijd met de goede procesorde en de tweeconclusieregel. Het is aan de advocaten van partijen om de standpunten van hun cliënten in het beroepschrift respectievelijk verweerschrift op zakelijke en bondige wijze naar voren te brengen. De als productie overgelegde eigen verklaring van de moeder wordt derhalve buiten beschouwing gelaten en maakt geen onderdeel uit van het procesdossier.

3De beoordeling in het principaal en incidenteel hoger beroep

De feiten

3.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen is de minderjarige [minderjarige] geboren. Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] verblijft afwisselend bij de vader en de moeder.

3.2.

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 27 januari 2020, in het kader van de echtscheiding, heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld en bepaald dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, in de eerste twee maanden na afgifte van deze beschikking steeds elke vrijdag en zondag van 14:00 uur tot 17:00 uur en na die twee maanden gedurende iedere dinsdag, vrijdag en zondag van 14:00 uur tot 17:00 uur, waarbij de vader de minderjarige steeds zal halen en brengen, met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 3.8. van die beschikking is overwogen.

3.3.

Bij beschikking van 18 december 2020 is de echtscheiding uitgesproken. Die beschikking is op 2 februari 2021 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. Bij die beschikking is voorts, voor zover in deze procedure van belang, bepaald dat de vader en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gerechtigd zijn tot contact met elkaar wekelijks op dinsdag, vrijdag en zondag van 11.30 uur (na het slaapje) tot 17.00 uur (na het slaapje en klein hapje).

3.4.

Bij beschikking van 6 mei 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming Brabant.

3.5.

Bij beschikking van 20 juli 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar wekelijks van vrijdag ochtend 11.30 uur tot zaterdagochtend 11.00 uur (in verband met het slaapje) en op dinsdag van 11.30 uur tot woensdagochtend 11.00 uur (in verband met het slaapje) tenzij de GI tijdens de ondertoezichtstelling mogelijkheden ziet tot een uitbreiding.

3.6.

Bij beschikking van 13 juni 2022 heeft de rechtbank bepaald dat de vader en [minderjarige] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:

in de even weken:

  • dinsdagochtend 8.30 uur tot woensdagochtend 8.30 uur;

  • vrijdagochtend 8.30 uur tot zaterdagochtend 8.30 uur;

in de oneven weken:

  • dinsdagochtend 8.30 uur tot woensdagochtend 8.30 uur;

  • vrijdagochtend 8.30 uur tot zondagavond 18.30 uur;

in de vakanties:

  • een week gedurende de zomerperiode 2022 vanaf maandagochtend 15 augustus 2022 8.30 uur tot maandagochtend 22 augustus 2022 8.30 uur en

  • een week in de kerstvakantie vanaf maandagochtend 19 december 2022 8.30 uur tot
    26 december 2022 8.30 uur.

3.7.

Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover van belang, bepaald dat partijen en [minderjarige] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar volgens de condities en de regeling zoals die onder rechtsoverwegingen 3.12 en 3.13 van de beschikking zijn beschreven, waarbij de rechtbank een co-ouderschapsregeling als uitgangspunt heeft genomen, waarbij ieder van hen voor een gelijk deel contact heeft met [minderjarige] . De rechtbank heeft voorts bepaald dat [minderjarige] ingeschreven blijft staan in de basisregistratie personen op het adres van de moeder. De verzoeken van de vader en de moeder ten aanzien van het hoofdverblijf van [minderjarige] zijn ingetrokken.

3.8.

Partijen kunnen zich, ieder afzonderlijk, met deze beslissing niet verenigen.

3.9.

De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 15 september 2023 geëindigd.

De verkorte standpunten in hoger beroep

3.10.

De moeder heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

De situatie tussen partijen is zeer gespannen. De vader lijkt de strijd met de moeder voorop te stellen. Iedere zorgregeling wordt hierdoor nagenoeg onmogelijk en is daarmee in strijd met het belang van [minderjarige] . Een opschorting van de regeling, in afwachting van het traject bij praktijk [praktijk], zal de nodige rust voor [minderjarige] creëren.

De door de rechtbank vastgestelde regeling, inclusief de verdeling van de vakanties en feestdagen, is door geen van de partijen verzocht en is in strijd met het belang van [minderjarige] . [minderjarige] wordt in deze regeling te lang van de moeder gescheiden, terwijl de vader tussentijdse contacten niet toelaat.

De wisselingen vinden voornamelijk op school plaats, zodat deze niet langer spanningsvol zijn. Wanneer de wisseling niet op school plaats vindt, maar bij de moeder thuis, dan dient de wisseling plaats te vinden bij de poort en niet bij de voordeur. Een overdracht bij de voordeur van de moeder is niet veilig en komt te dicht in de buurt van de persoonlijke levenssfeer van de moeder. De moeder heeft zich niet voor niets genoodzaakt gezien om een beveiliger in te schakelen. Hiertoe is eerder, in samenspraak met de GI, besloten vanwege de jarenlange intimidatie door de vader. Het blijft noodzakelijk dat er iemand bij de overdracht aanwezig is.

3.11.

De vader heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

Hij vreest al lange tijd dat de moeder hem uit het leven van [minderjarige] wil verstoten. De moeder heeft in het verleden al een valse beschuldiging gedaan van seksueel misbruik.

[minderjarige] doet het goed in de thuissituatie van de vader en de huidige zorgregeling verloopt in zoverre goed. De vader heeft de indruk dat [minderjarige] bij de moeder een masker moet opzetten en dat zij bij de vader tot rust kan komen.

Er hebben inderdaad incidenten plaatsgevonden bij de overdracht. Het is voor [minderjarige] van belang dat de overdracht op een sensitieve wijze plaats vindt. Beide ouders moeten hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Door een beveiliger in te zetten ervaart [minderjarige] geen emotionele toestemming van de moeder om bij de vader te mogen zijn. De praktijk heeft inmiddels uitgewezen dat een overdracht van [minderjarige] bij de voordeur van de moeder zonder de inzet van een beveiliger ook goed kan verlopen.

3.12.

De raad heeft - zakelijk weergegeven - het volgende advies uitgebracht.

Op basis van de stukken heeft de raad veel zorgen over [minderjarige] . De ouders gunnen elkaar het licht in de ogen niet en kunnen het nergens met elkaar over eens zijn. De situatie is ontzettend ingewikkeld. De ondertoezichtstelling is beëindigd op verzoek van de gecertificeerde instelling. [minderjarige] wordt echter nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd.

Er is geen aanleiding om de zorgregeling op te schorten. Noch bij de vader noch bij de moeder zijn er contra-indicaties voor een uitgebreide zorgregeling. De zorgen zien met name op de wisselmomenten. Het feit dat er een beveiliger bij de overdracht aanwezig is, los van het motief van de moeder, is enorm schokkend, gelet op het signaal wat je hiermee aan [minderjarige] afgeeft. De moeder vindt het noodzakelijk en de vader vindt het klinkklare onzin. Hun verhalen staan lijnrecht tegenover elkaar. Indien er een derde persoon bij de overdracht aanwezig dient te zijn, dan kan beter gedacht worden aan professionele begeleiding, zoals begeleiding vanuit Humanitas. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat er zo min mogelijk wisselingen in de zorgregeling plaatsvinden. Aangezien het de ouders niet lukt om de overdracht zonder spanningen te laten verlopen, wordt het niet in het belang van [minderjarige] geacht om beide ouders op haar verjaardag te zien.

Het wettelijk kader

3.13.

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.

In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

De motivering van de beslissing

3.14.

Het hof overweegt op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht als volgt.

principaal hoger beroep

verzoek aanhouding en opschorting zorgregeling

3.15.

Het is zeer voorstelbaar dat [minderjarige] last heeft van de huidige zorgregeling, gelet op de hevige ex-partnersstrijd die er tussen de ouders bestaat. In zoverre onderschrijft het hof het standpunt van de moeder dat [minderjarige] gebaat is bij rust.

Deze rust dient echter niet gezocht te worden in de opschorting van de zorgregeling, waarbij [minderjarige] het contact met de vader wordt ontnomen en zij van de vader zal vervreemden, maar in een onbelaste overdracht van [minderjarige] van de ene ouder naar de andere ouder en in het mogen ervaren van emotionele toestemming van beide ouders om bij de andere ouder te mogen verblijven.

Uit het raadsonderzoek zijn geen, en ook anderszins niet, contra-indicaties naar voren gekomen voor wat betreft de thuissituatie van één van de ouders. Ook gedurende de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zijn geen signalen naar voren gekomen waaruit blijkt dat [minderjarige] het bij de vader niet goed heeft. De zorgen van de moeder over de opvoedsituatie bij de vader worden niet door de Raad, GI of anderszins ondersteund. Sterker nog, net als de Raad acht het hof het niet in het belang van [minderjarige] om het contact tussen [minderjarige] en vader gedurende een onbepaalde periode te beëindigen, zoals de moeder kennelijk beoogt. Het hof heeft zelfs zorgen over het feit dat de moeder toch onverkort aan deze wens vasthoudt. Het hof ziet evenwel geen enkele grond om de zorgregeling op te schorten dan wel de beslissing aan te houden.

Het primaire verzoek van de moeder in hoger beroep wordt derhalve afgewezen.

wijziging van de zorgregeling

3.16.

De rechtbank heeft voor wat betreft de invulling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als uitgangspunt genomen dat [minderjarige] met beide ouders voor een gelijk deel contact kan hebben en dat er sprake dient te zijn van een overzichtelijke regeling, waarbij er zo min mogelijk wisselingen zijn. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding om deze regeling te wijzigen en sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. Dit klemt te meer nu deze regeling feitelijk ook sinds 2 mei 2023 wordt nagekomen. Het is in het belang van [minderjarige] dat er zo min mogelijk wisselingen plaatsvinden, met name omdat deze wisselingen voor een spanningsvol moment zorgen indien deze niet op school kunnen plaatsvinden. De huidige week-op-week-af-regeling biedt structuur en duidelijkheid en hierdoor hoeft [minderjarige] zo min mogelijk tussen beide werelden te schakelen. Het hof ziet evenmin aanleiding om de verdeling van de vakanties en feestdagen aan te passen. De grieven van de moeder falen in zoverre.

plaats van overdracht bij de moeder thuis

3.17.

Het is zeer verontrustend hoe de overdracht van [minderjarige] bij de moeder thuis plaatsvindt. Zo is waargenomen op overgelegde video-opnames dat [minderjarige] door de moeder uit de auto of uit de armen van de vader wordt gegrist, de moeder met [minderjarige] in haar armen naar binnen rent en een beveiliger van een beveiligingsbedrijf de vader een halt toeroept. Op geen enkele manier blijkt uit deze beelden dat er op dat moment sprake is van dreigend gedrag van de kant van de vader die een dergelijke overdracht begrijpelijk maakt.

Het hof acht juist deze handelswijze voor [minderjarige] zeer schadelijk en mogelijk traumatiserend. Aan [minderjarige] wordt op deze manier het signaal afgegeven dat de vader een enge en/of gevaarlijke man is, terwijl er geen enkele concrete, objectiveerbare aanwijzing is die een dergelijke overdracht rechtvaardigt. In tegendeel: het gesloten houden van de poort, het gebruik van camera’s en de inzet van een professioneel beveiliger heeft slechts een escalerend en op de vader triggerend effect en draagt niet bij aan het gevoel van veiligheid van [minderjarige] .

De rechtbank heeft beslist dat de overdracht van [minderjarige] bij de voordeur van de moeder dient plaats te vinden en het is aan de moeder om hier uitvoering aan te geven. Aangezien de moeder in hoger beroep desgevraagd heeft aangegeven dat zij gebruik zal blijven maken van een beveiliger, ook indien het hof beslist dat de overdracht van [minderjarige] aan de poort dient plaats te vinden, ziet het hof onder die omstandigheden geen aanleiding om het verzoek van de moeder alsnog toe te wijzen.

Voor [minderjarige] is van belang dat zij van de ene ouder emotionele toestemming kan ervaren om bij de andere ouder te zijn. Een onbelaste overdracht aan de deur is hier onderdeel van.

Hierbij wordt verder in overweging genomen dat er een moment is geweest dat de vader [minderjarige] onverwacht bij de moeder heeft teruggebracht en dat de overdracht (bij de deur en zonder beveiliger) goed is verlopen, hetgeen door de moeder niet is weersproken. De vader heeft bovendien herhaaldelijk en uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij zich in het belang van [minderjarige] wil inzetten voor een onbelaste en fijne overdracht. Opgemerkt wordt nog dat het hof ook de overdracht aan de voordeur bij de vader thuis spanningsvol vindt, juist omdat de moeder zich laat begeleiden door een beveiliger van een beveiligingsbedrijf, die zich op enige afstand, maar wel duidelijk zichtbaar, buiten de auto opstelt. Voor zover de wens van de moeder om bij die overdracht iemand aanwezig te laten zijn al gerechtvaardigd zou zijn, is het hof met de raad van oordeel dat in het belang van [minderjarige] deze overdracht door een professioneel begeleider (zoals Humanitas) zou dienen plaats te vinden.

Het is aan beide ouders om hun verantwoordelijkheid ten aanzien van [minderjarige] te nemen, zodat zij op een rustige manier van de vader afscheid kan nemen en naar de moeder kan gaan. Benadrukt wordt dat van de vader wordt verwacht hij zich ervan zal weerhouden om zich op verbaal grievende of intimiderende wijze uit te laten of anderszins een voor de moeder dreigende houding aan te nemen. Van de moeder wordt verwacht dat zij de vader en [minderjarige] de ruimte geeft om gezamenlijk naar de voordeur toe te lopen en aldaar van elkaar afscheid te nemen.

De grieven van de moeder falen derhalve.

incidenteel hoger beroep

verdeling van de voorjaars- en herfstvakantie

3.18.

De grieven van de vader zien onder meer op de verdeling van de voorjaars- en herfstvakantie. In de door de rechtbank vastgestelde regeling worden de vakanties weliswaar bij helfte verdeeld, maar dit heeft tot gevolg dat er soms sprake is van een situatie, waarbij [minderjarige] drie weken achtereenvolgend geen contact heeft met de andere ouder. De vader heeft derhalve een voorstel gedaan voor de jaren 2024 t/m 2026. De moeder wenst eveneens een regeling waarbij de vakanties evenredig worden verdeeld, waarbij de verdeling er niet toe leidt dat [minderjarige] de andere ouder gedurende langere tijd niet ziet. De moeder kan in ieder geval niet instemmen met een verdeling van de herfstvakantie in 2024.

3.19.

Het hof stelt vast dat partijen over en weer verzoeken ter zake de vakanties hebben gedaan. Deze verzoeken zijn zeer cryptisch, met allerhande verwijzingen naar onderliggende stukken, en liggen deels in de verre toekomst. Daarbij lijken partijen het soms op onderdelen of uitgangspunten eens te zijn, met name wat betreft een evenredige verdeling, waarbij de verdeling er niet toe leidt dat [minderjarige] de andere ouder gedurende langere tijd niet ziet, maar op andere onderdelen kennelijk niet. Het hof ziet hierin aanleiding om beide verzoeken, dus zowel van de vader als van de moeder, met betrekking tot de vakanties af te wijzen. Uiteraard staat het partijen vrij in de toekomst hierover met elkaar nadere afspraken te maken.

Overigens wenst het hof op te merken dat een gelijkwaardig ouderschap niet met zich brengt dat [minderjarige] exact evenveel dagen per jaar bij de vader als de moeder doorbrengt.

verjaardag [minderjarige]

3.20.

De vader heeft verder verzocht een andere regeling vast te stellen voor wat betreft de verjaardagen van [minderjarige] , zodat beide ouders op de verjaardag van [minderjarige] een contactmoment met [minderjarige] hebben. De moeder sluit zich bij de vader aan, in zoverre dat zij eveneens een regeling wenst waarbij beide ouders op de verjaardag van [minderjarige] met [minderjarige] contact kunnen hebben.

3.21.

Gelet op de ernst van de ex-partnerproblematiek die er tussen partijen speelt zal het hof de vader in zijn verzoek in hoger beroep niet volgen en zal het hof bepalen dat op de verjaardag van [minderjarige] , ongeacht of deze in het weekend of doordeweeks plaats vindt, de reguliere regeling dient te worden gevolgd. De beslissing van de rechtbank wordt op dit punt derhalve vernietigd. Het is aan de andere ouder om in het belang van [minderjarige] deze situatie te accepteren en desgewenst de verjaardag van [minderjarige] op een andere dag te vieren. Zolang de ouders daar zelf geen probleem van maken en aan deze regeling een goede invulling geven, is de verwachting dat [minderjarige] hier zelf ook geen probleem van zal maken.

Het voorgaande doet niet af aan het feit dat het de ouders vrij staat om [minderjarige] op haar verjaardag met de andere ouder te laten beeldbellen.

inschrijving BRP

3.22.

[minderjarige] staat vanaf haar geboorte ingeschreven bij de moeder en de zaken rondom haar persoon zijn goed geregeld. Gesteld noch gebleken is dat er concrete aanwijzingen zijn die maken dat dit tot problemen leidt die het belang van [minderjarige] schaden. Er is dan ook geen grond en/of aanleiding om de inschrijving van [minderjarige] in het BRP te wijzigen, zoals door de vader verzocht.

Ook hier heeft te gelden dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat zaken op een weegschaal worden gelegd en alles bij helfte verdeeld moet worden.

De grieven van de vader falen.

Conclusie

3.23.

Op grond van de voorgaande overwegingen zal het hof de bestreden beschikking deels vernietigen.

3.24.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit deze relatie geboren minderjarige betreft.

4De beslissing

Het hof:

in het principaal en incidenteel hoger beroep

vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 mei 2023, doch uitsluitend voor wat betreft de invulling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ( [minderjarige] ) voor zover het betreft de verjaardag van [minderjarige] ,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat [minderjarige] haar verjaardag viert bij de ouder, bij wie zij op dat moment volgens de reguliere zorgregeling verblijft;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;

compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, E.M.C. Dumoulin en M. Jonker en is op 7 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733