Gerechtshof Amsterdam 19-03-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:707

Datum publicatie11-04-2024
Zaaknummer200.326.524/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Vereffening nalatenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoekster ontvankelijk in verzoek opheffing vereffening nalatenschap ook al is dat niet mede door de tweede vereffenaar ingediend. Kantonrechter heeft terecht de opheffing van de vereffening bevolen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.326.524/01

zaaknummer rechtbank: 10041416 EB VERZ 22-11377 / ER 300

beschikking van de meervoudige kamer van 19 maart 2024

inzake

[eiser] ,

wonende te [plaats A] ,

verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: [eiser] ,

advocaat: mr. A.H. van Haga te ‘s-Gravenhage,

en

[verweerder] ,

wonende te [plaats B ] , gemeente [gemeente] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: [verweerder] ,

advocaat: mr. B.S. van der Klauw te Rotterdam.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 20 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

[eiser] is op 20 april 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 januari 2023.

2.2

[verweerder] heeft op 20 juli 2023 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- een bericht van de zijde van [eiser] van 8 december 2023 met bijlagen (19 t/m 23);

- een bericht van de zijde van [eiser] van 8 december 2023 met bijlagen (24);

- een bericht van de zijde van [eiser] van 15 december 2023 met bijlage (ongenummerd).

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 18 december 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- [eiser] , bijgestaan door zijn advocaat;

- [verweerder] , bijgestaan door haar advocaat.

De advocaten van [eiser] en [verweerder] hebben ieder ter zitting pleitnotities overgelegd. [eiser] heeft eveneens het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen, die aan het hof zijn overgelegd.

3De feiten

3.1

[eiser] en [verweerder] zijn de kinderen van [erflaatster] (hierna: erflaatster) en [erflater] (hierna: erflater).

Erflaatster is geboren [in] 1926 en overleden [in] 2018.

Erflater is geboren [in] 1925 en overleden [in] 2022. Erflater heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt.

3.2

[eiser] heeft de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard. De akte van beneficiaire aanvaarding is op 25 mei 2022 opgemaakt ter griffie van de rechtbank Amsterdam. [verweerder] is op 12 juni 2022 in kennis gesteld van de beneficiaire aanvaarding.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, overeenkomstig het primaire verzoek van [verweerder] , de opheffing van de vereffening van de nalatenschap van erflater bevolen, waarbij de vereffeningskosten zijn vastgesteld op nihil. Aan het subsidiaire verzoek van [verweerder] , te weten dat de kantonrechter een aanwijzing zou geven om partijen te instrueren om tot de afronding van de vereffening over te kunnen gaan, is de kantonrechter derhalve niet toegekomen.

4.2

[eiser] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, [verweerder] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek althans dit af te wijzen, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten van [eiser] in beide instanties.

4.3

[verweerder] verzoekt de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten van [verweerder] in beide instanties.

5De motivering van de beslissing

5.1

[eiser] is van mening dat de vereffening van de nalatenschap van erflater (nog) niet kan worden opgeheven omdat nog veel punten onduidelijk zijn ten aanzien van de baten en de schulden. Bovendien dienen hij en [verweerder] een verzoek tot opheffing gezamenlijk te doen. In zijn eerste grief stelt [eiser] dan ook dat de kantonrechter [verweerder] niet-ontvankelijk had moeten verklaren in haar verzoek tot opheffing, omdat zij een dergelijk verzoek samen met [eiser] had moeten indienen of in ieder geval met zijn instemming.

[verweerder] heeft verweer gevoerd.

Wettelijk kader

5.2

Artikel 4:195 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat als een nalatenschap door een of meer erfgenamen beneficiair aanvaard is en zij uit dien hoofde overeenkomstig de volgende afdeling van titel 6 moet worden vereffend, dan alle erfgenamen vereffenaar zijn.

Artikel 4:198 BW bepaalt dat de vereffenaren hun bevoegdheden tezamen uitoefenen, tenzij de kantonrechter anders bepaalt of sprake is van daden als opgesomd in dit artikel.

Op grond van artikel 4:209 lid 1 BW kan de kantonrechter, indien de geringe waarde der baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft, op verzoek van de vereffenaar of een belanghebbende hetzij de kosteloze vereffening van de nalatenschap, hetzij de opheffing van de vereffening bevelen. Op een verzoek tot opheffing wordt de verzoeker gehoord of behoorlijk opgeroepen, alsmede voor zover zij bestaan en bekend zijn, de erfgenamen, de vereffenaar en de boedelnotaris.

Ontvankelijkheid van verzoek tot opheffing

5.3

Het hof constateert dat [eiser] en [verweerder] gezamenlijk vereffenaar zijn van de nalatenschap van erflater. Gezien het wettelijk kader dienen zij dan ook samen op te treden en dus in beginsel samen de opheffing van de vereffening te verzoeken. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter in dit geval terecht anders bepaald en [verweerder] ontvangen in haar verzoek, ook al heeft [verweerder] dat verzoek niet samen met [eiser] ingediend. Daarbij is van belang dat in de procedure in eerste aanleg al duidelijk was dat [verweerder] en [eiser] op meerdere punten ernstig met elkaar van mening verschilden. Dat blijkt niet alleen uit het verzoek tot opheffing waarin [verweerder] spreekt van een dispuut met [eiser] , maar ook uit de brieven van [eiser] aan [verweerder] van 15 oktober 2022 en 23 oktober 2022, waarin hij schrijft dat hij aanwijzingen ziet dat [verweerder] een bedrag van (afgerond) € 78.000,- heeft onttrokken aan de nalatenschap en dat zij inboedel heeft verduisterd (waarvan hij aangifte heeft gedaan bij de politie).

Eveneens van belang is dat [eiser] weliswaar niet het verzoek tot opheffing mede ingediend heeft - dan wel ermee heeft ingestemd -, maar dat hij wel betrokken is in de procedure bij de kantonrechter (anders dan in de zaak waarnaar [eiser] heeft verwezen van het hof Den Haag van 17 januari 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:131)). Dat [eiser] niet in zijn hoedanigheid van vereffenaar voor de zitting was opgeroepen, maar alleen in zijn hoedanigheid van erfgenaam, maakt dat niet anders: van belang is slechts het feit dat [eiser] betrokken was: hij is opgeroepen voor de zitting, hij heeft vóór de zitting stukken ingediend, ter zitting is hij gehoord, zijn gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd en na de zitting is [eiser] in de gelegenheid gesteld om alsnog te reageren op eerder door [verweerder] overgelegde stukken, van welke gelegenheid hij gebruik heeft gemaakt.

In het onderhavige geval, waarin de standpunten van de beide vereffenaars zeer uiteenlopen en hun geschillen vooral handelen over de (na de vereffening volgende) verdeling van de nalatenschap, heeft de kantonrechter naar het oordeel van het hof terecht en op goede gronden een van beide vereffenaars ontvangen in diens verzoek tot opheffing en het afdoende geacht dat de andere vereffenaar in de gelegenheid is gesteld om zich uit te laten over het verzoek.

5.4

[eiser] stelt in zijn eerste grief verder de door [verweerder] verzochte aanwijzing tot instructie van partijen aan de orde. Nu deze aanwijzing pas door de kantonrechter had kunnen worden gegeven, indien [verweerder] niet-ontvankelijk was verklaard in haar verzoek tot opheffing of als dit verzoek zou zijn afgewezen, komt het hof aan de beoordeling van dit deel van de grief niet meer toe gezien hetgeen hiervoor onder 5.3 is overwogen.

Opheffing van de vereffening

5.5

De tweede grief van [eiser] betreft het bevel van de kantonrechter tot de opheffing van de vereffening, gebaseerd op de stelling van [verweerder] dat alle schulden in de nalatenschap zijn voldaan. [eiser] betwist dat alle schulden zijn voldaan; hij stemt niet in met de door [verweerder] opgestelde boedelbeschrijving aangezien [verweerder] hem niet van deugdelijke informatie heeft voorzien aan de hand waarvan hij de boedelbeschrijving kan controleren; hij heeft geen inzage gekregen in de administratie van erflater en aan hem is geen overzicht gegeven van de inboedel die [verweerder] uit de woning van erflater heeft gehaald.

[eiser] wil vooral opheldering krijgen over de pinopnamen die van 2017 tot het overlijden van erflater door [verweerder] zijn gedaan, van in totaal € 78.850,-. [verweerder] dient te bewijzen dat al deze opnamen ten goede van erflater (en aanvankelijk nog van erflaatster) zijn gekomen. Mogelijk is sprake van een onrechtmatige daad als [verweerder] het geld voor zichzelf heeft gebruikt. Eerst moet dus worden vastgesteld of er een schuld van [verweerder] aan de nalatenschap is, voordat de verdelingsfase aanbreekt.

[eiser] vermoedt verder dat [verweerder] meer dan de gebruikelijke schenkingen van hun ouders heeft gekregen. In dat geval is hij als legitimaris schuldeiser van de nalatenschap, hetgeen zal moeten blijken uit bankafschriften en belastingaangiften. Verder dient wellicht nog aangifte erfbelasting en inkomstenbelasting te worden gedaan. [eiser] sluit voorts niet uit dat hij uit hoofde van de nalatenschap van zijn moeder nog een vordering heeft op de nalatenschap van erflater.

Zolang deze punten openstaan, kan en mag de vereffening volgens [eiser] niet worden opgeheven.

5.6

[verweerder] stelt zich op het standpunt dat er geen schulden meer zijn die nog niet zijn voldaan uit de nalatenschap dan wel uit haar eigen vermogen, zodat de vereffeningsfase is afgerond. De vorderingen die [eiser] meent te hebben op [verweerder] zal hij moeten inbrengen in een verdelingsprocedure.

Zij weerspreekt dat zij informatie heeft achtergehouden voor [eiser] ; [verweerder] heeft hem meerdere keren de kans gegeven om inzage te krijgen in de administratie van erflater. [eiser] weigerde dat en wilde kopieën van de afgelopen zeven jaar. Hij heeft van haar onder andere de bankafschriften van de afgelopen vijf jaar en de aangiften inkomstenbelasting van 2019 tot en met 2022 ontvangen.

De inboedel van erflater had volgens [verweerder] geen waarde meer. Ter onderbouwing van die stelling verwijst [verweerder] naar de e-mail van de taxateur van 23 november 2023. [verweerder] heeft [eiser] meermaals gevraagd of hij naar de inboedel wilde komen kijken en welke spullen hij wilde hebben. [eiser] heeft niet gereageerd.

[verweerder] betwist dat zij zonder medeweten en instemming van haar ouders geld van hun bankrekening heeft gepind. Zij gaven haar opdracht tot deze opnamen, waarna [verweerder] in hun opdracht boodschappen deed in aanwezigheid van erflaatster dan wel de erflater. Van het restant betaalden erflaters hun overige kosten van levensonderhoud. Zij voldeden bijna al hun lasten en kosten contant, zoals ook blijkt uit hun bankafschriften.

[verweerder] wijst erop dat uit de aangiften inkomstenbelasting volgt dat zij geen schenkingen van haar ouders heeft ontvangen. Het is juist [eiser] die in 1998 en 1999 diverse schenkingen van de ouders heeft gekregen, zoals blijkt uit het giroboekje (totaal € 16.107,-).

[verweerder] rekent tot slot voor dat zij noch [eiser] een vordering had op erflater uit hoofde van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster.

5.7

Het hof overweegt dat uit het hierboven vermelde artikel 4:209 BW volgt dat de opheffing van de vereffening kan worden bevolen als de geringe waarde der baten van een nalatenschap daartoe aanleiding geeft. Aangezien [verweerder] het verzoek tot opheffing van de vereffening heeft ingediend, rust op haar de stelplicht ten aanzien van de geringe waarde van de baten van de nalatenschap van erflater. [verweerder] heeft gemotiveerd gesteld dat zij alle schulden van de nalatenschap heeft voldaan. Zij heeft toegelicht dat erflaters bij leven een gering inkomen hadden en dat zij niet over een aanzienlijk vermogen beschikten; ten tijde van de indiening van het verzoek tot opheffing bedroeg het saldo op de bankrekening van erflater € 353,08.

[verweerder] heeft bij brief aan de rechtbank van 1 november 2022 een boedelbeschrijving gevoegd, gedateerd 31 oktober 2022. Daarin schrijft zij dat zij na het overlijden van erflater een aantal rekeningen heeft betaald van de bankrekening van erflater (waarvan het saldo op de dag van zijn overlijden € 11.935,48 bedroeg), zoals zijn ziektekosten, belasting, huur, bankkosten en de kosten van de uitvaart. Als bijlagen bij de boedelbeschrijving heeft [verweerder] gevoegd een overzicht van het saldo van de bankrekening van erflater per de datum van zijn overlijden (plus de bij- en afschrijvingen tot en met 6 juli 2022), de bankafschriften van de ING Bank van 8 maart 2022 tot en met 6 juli 2022, de nota van de uitvaart en een overzicht met de betalingen die zij ten behoeve van erflater heeft gedaan (onderbouwd met betalingsbewijzen en nota’s).

Het hof overweegt dat de vereffening in het geval van beneficiaire aanvaarding door een of meer van de erfgenamen strekt ter bescherming van de schuldeisers van de nalatenschap. Met voornoemde stukken heeft [verweerder] naar het oordeel van het hof genoegzaam onderbouwd dat alle schulden van de nalatenschap zijn voldaan en dat ten tijde van de indiening van het verzoek een gering bedrag aan baten van de nalatenschap is overgebleven. De kantonrechter heeft bepaald dat de kosten van de vereffening nihil zijn. Daartegen is niet gegriefd, zodat ook het hof daarvan uitgaat. [eiser] heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd weersproken. Zijn betoog dat hij de boedelbeschrijving niet goed kan controleren, gaat niet op nu hij naast bovengenoemde stukken ook de aangiften inkomstenbelasting van 2019 tot en met 2022 heeft ontvangen alsook de bankafschriften van erflater vanaf 1 januari 2021. Zijn stellingen zien vooral op de omvang van de nalatenschap, bijvoorbeeld waar hij stelt dat de pinopnamen die [verweerder] heeft gedaan met de bankpas van erflater mogelijk niet (volledig) ten goede van erflater zijn gekomen. Zoals de kantonrechter met juistheid heeft overwogen, zal dit soort stellingen aan de orde moeten komen bij de verdeling van de nalatenschap. Dat geldt ook voor de stellingen van [eiser] ten aanzien van – onder andere - de inboedel, de schenkingen aan [verweerder] en de nalatenschap van erflaatster.

Gelet op het voorgaande is voldoende komen vast te staan dat sprake is van een geringe waarde der baten van de nalatenschap. De kantonrechter heeft dan ook terecht de opheffing van de vereffening bevolen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

Proceskosten

5.8

Partijen hebben over en weer verzocht de ander in de kosten van de procedure te veroordelen. Het hof ziet hiervoor geen aanleiding en zal beide verzoeken afwijzen. De kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.

5.9

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.

Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. A.R. Sturhoofd en mr. M. Perfors, bijgestaan door mr. F.J.E. van Geijn als griffier, en is op 19 maart 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733