Rechtbank Amsterdam 20-03-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1570

Datum publicatie11-04-2024
ZaaknummerC/13/738179 / HA ZA 23-751
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Vergoedingsrechten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Tijdens relatie had man volmacht van vrouw om namens haar over saldo bankrekening te beschikken. Na uiteengaan volgt procedure. Na vonnis Rb, waarin geldvorderingen zijn afgewezen, boekt man € 23.200 naar zijn eigen rekening over. Rb: volmacht is geen vrijbrief om geld aan bankrekeningen te onttrekken als man meent iets tegoed te hebben van vrouw. Dat geld op haar bankrekeningen ook van hem zou zijn, is niet gebleken. Ook verdelingsvonnis rechtvaardigt het niet, nu daarin enkel staat dat man Rolex en deel inboedel krijgt.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht

Zaaknummer: C/13/738179 / HA ZA 23-751

Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 20 maart 2024

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eisende partij (hierna: [eiser] ),

advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te z.w.o.v.p.,

gedaagde partij (hierna: [gedaagde] ),

advocaat: mr. B.J. Davidse te Amsterdam.

De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Amsterdam, zoals bepaald in het tussenvonnis van 13 december 2023.

Aanwezig zijn mr. R.H.C. van Harmelen, rechter, en mr. M.A.A. van Achterberg, griffier.

Na uitroeping van de zaak verschijnen:

- [eiser] , vergezeld door haar zoon,

- mr. Loonstein,

- [gedaagde] , vergezeld door zijn partner,

- mr. Davidse, vergezeld door een kantoorgenoot.

De rechter bepaalt dat de volgende stukken zijn toegelaten tot het procesdossier:

- de akte eisvermeerdering met producties 11 en 12 van [eiser] ,

- de akte overlegging productie 6 van [gedaagde] .

De rechter gaat over tot de mondelinge behandeling. De aantekeningen van de griffier zijn zakelijk samengevat in een apart document opgenomen.

De rechter geeft een mondelinge uitspraak.

1De gronden van de beslissing

de feiten

1.1.

[eiser] en [gedaagde] hadden tot in de zomer van 2021 een affectieve relatie.

1.2.

[eiser] bankiert bij de Coöperatieve Rabobank U.A. (hierna: de Bank) met een rekening eindigend op [rekeningnummer 1] en een rekening eindigend op [rekeningnummer 2] . Op 9 maart 2021 heeft [eiser] een volmacht verleend aan [gedaagde] om namens [eiser] te beschikken over het saldo op de [rekeningnummer 1] -rekening.

1.3.

Op 19 juli 2023 heeft deze rechtbank een vonnis gewezen tussen partijen waarin onder meer is beslist dat [gedaagde] een Rolexhorloge krijgt toebedeeld en recht heeft op een deel van de gezamenlijke inboedel. Alle geldvorderingen die partijen in die procedure over en weer tegen elkaar hebben ingesteld, zijn door de rechtbank afgewezen. Tegen dit vonnis heeft [gedaagde] hoger beroep ingesteld.

1.4.

Op 22 juli 2023 heeft [gedaagde] een bedrag van € 7.700 van de [rekeningnummer 1] -rekening en een bedrag van € 15.500 van de [rekeningnummer 2] -rekening (dus in totaal € 23.200) naar zijn eigen privébankrekening overgeboekt.

de vordering

1.5.

[eiser] vordert, na vermeerdering van eis, dat [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot betaling van,

  • € 23.200 op grond van primair onrechtmatige daad en subsidiair ongerechtvaardigde verrijking, met wettelijke rente vanaf 22 juli 2023,

  • € 3.327,50 aan kosten van een financieel adviseur,

  • € 20.163,75 aan daadwerkelijk gemaakte proceskosten inclusief nakosten,

  • € 267,89 aan beslagkosten.

1.6.

Volgens [eiser] had [gedaagde] geen recht om € 23.200 van haar bankrekeningen te onttrekken en moet [gedaagde] dit terugbetalen.

1.7.

[gedaagde] voert een aantal verweren:

  1. Ten eerste voert [gedaagde] aan dat hij een machtiging had waarmee hij over het saldo op de bankrekeningen van [eiser] kon beschikken;

  2. Ten tweede voert [gedaagde] aan dat er geld op de rekening stond dat van hem was, ondanks dat de rekeningen op naam van [eiser] stonden. Om daarover te kunnen beschikken is en was volgens hem nou juist door [eiser] aan hem een volmacht verleend. Dit blijkt volgens [gedaagde] uit zijn aangifte inkomstenbelasting 2019, waarin het saldo op de [rekeningnummer 1] -rekening voor 50% is toegerekend aan het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van [gedaagde] .

  3. Tot slot voert [gedaagde] aan dat hij nog een vordering had op [eiser] vanwege de aan hem toebedeelde Rolex en (gedeelte van de) inboedel in het vonnis van 19 juli 2023.

de beoordeling

1.8.

De rechtbank zal de vorderingen van [eiser] toewijzen, vanwege het volgende.

1.9.

Niet in geschil is dat [gedaagde] geld heeft onttrokken aan het saldo van bankrekeningen op naam van [eiser] . Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een machtiging die [eiser] aan hem heeft verstrekt. Ook als die machtiging nog geldig was (standpunt [gedaagde] ), maakt nog niet dat hij naar eigen goeddunken over het saldo op die bankrekeningen kon beschikken en dat dat niet onrechtmatig zou kunnen zijn. Daar moet een gerechtvaardigde reden voor zijn. Anders gezegd: een volmacht is geen vrijbrief voor [gedaagde] om geld aan de bankrekeningen te onttrekken als hij meent iets tegoed te hebben van [eiser] .

1.10.

Volgens [gedaagde] is een rechtvaardiging van zijn handelen op de eerste plaats gelegen in het feit dat het saldo op de bankrekeningen of een deel daarvan van hem is en dat hij de machtiging dus heeft gebruikt om bij zijn eigen geld te komen.

1.11.

Dat standpunt wordt verworpen. Onduidelijk is gebleven waarom zijn geld op de bankrekeningen van [eiser] geparkeerd zou staan en om wat voor bedrag dat dan gaat. Ook het standpunt van [gedaagde] dat alles van [eiser] en hem nou eenmaal gemeenschappelijk was, is in deze procedure niet aan de hand van stukken toegelicht en voor het voetlicht gebracht. Dat [gedaagde] het saldo van de [rekeningnummer 1] -rekening bij zijn aangifte IB 2019 voor 50% bij de belastingdienst heeft opgegeven, is onvoldoende aanwijzing dat het om zijn geld ging. Ook is niet duidelijk of de vordering van [eiser] om zijn “eigen geld” weer terug te krijgen niet ook begrepen was in de eerdere procedure tussen partijen. In die procedure hebben partijen al verschillende geldvorderingen over en weer ingesteld om hun gezamenlijke financiën, na beëindiging van hun relatie, te ontvlechten. Het ligt voor de hand dat [gedaagde] een vordering tot teruggave van “zijn” geld op de bankrekening van [eiser] in die procedure heeft ondergebracht of zou hebben ondergebracht.

1.12.

Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij met behulp van de machtiging over het banksaldo van [eiser] mocht beschikken omdat hij nog een vordering op [eiser] had in verband met de toedeling van een Rolex en inboedel in het eerdere vonnis van de rechtbank.

1.13.

Op de eerste plaats is dat in strijd met artikel 3:68 BW. In dat artikel is bepaald dat een gevolmachtigde alleen namens de ander met zichzelf kan handelen, als de inhoud van de te verrichten rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat, dat strijd tussen de belangen is uitgesloten. Dat betekent dat [gedaagde] namens [eiser] alleen aan zichzelf mocht betalen als dat expliciet in de volmacht werd beschreven, om het risico op belangenverstrengeling te beperken. In dit geval is daaraan niet voldaan.

1.14.

Verder heeft [gedaagde] op grond van het vonnis weliswaar (fysiek) recht op ter handstelling van de Rolex en een deel van de inboedel, maar niet valt in te zien dat hij al twee dagen nadat dat vonnis werd gewezen, eigenmachtig zou kunnen beslissen om zijn aanspraak op de Rolex en de inboedel om te zetten in een geldvordering. Nog daargelaten de vraag of het bedrag van € 23.200 qua omvang in verhouding staat tot de waarde van de Rolex en inboedel.

1.15.

Kortom, de conclusie van de rechtbank is dat [gedaagde] door middel van de machtiging heeft beschikt over het saldo op de bankrekening van [eiser] terwijl hij daartoe niet gerechtigd was. Dat leidt ertoe dat [gedaagde] dat bedrag, € 23.200,- aan [eiser] moet terugbetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2023.

overige vorderingen

1.16.

[eiser] vordert verder vergoeding van € 3.327,50 voor het inschakelen van een financieel adviseur. Naar de rechtbank begrijpt heeft [eiser] deze kosten gemaakt om schade vast te stellen. Uit artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW en bestaande rechtspraak volgt dat onder andere moet zijn voldaan aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets: het moet (i) redelijk zijn geweest om deskundige bijstand in te roepen en (ii) de daartoe gemaakte kosten moeten redelijk zijn.

1.17.

De vordering van [eiser] haalt deze dubbele redelijkheidstoets niet. Het vaststellen van schade in deze zaak gaat gepaard met het aflezen van afschriften van banksaldi voor slechts twee transacties. Onduidelijk is waarom daar deskundige bijstand voor nodig is en waarom daar zoveel kosten mee gemoeid zijn geweest. Het zelfde geld voor het verlenen van bijstand bij het doen van aangifte bij de politie en het onderhouden van contacten met de bank en advocaat.

1.18.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en beslagkosten.

1.19.

[eiser] heeft de daadwerkelijk gemaakte proceskosten gevorderd, omdat [gedaagde] misbruik van procesrecht zou maken.

1.20.

De rechtbank gaat daarin niet mee. Misbruik van procesrecht moet terughoudend worden aangenomen gelet op het recht tot toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. [gedaagde] heeft een andere kijk op de zaak en is het niet eens met de vorderingen van [eiser] , maar niet is gebleken dat [gedaagde] zijn verweer bewust op onwaarheden heeft gebaseerd. [gedaagde] heeft het recht om zich tegen de vorderingen te verdedigen, ook met verweren die uiteindelijk door de rechtbank ongegrond worden bevonden. Dat [eiser] wenst datdoor middel van een reële proceskostenveroordeling in dit geval nu een halt moet worden toegeroepen aan [gedaagde] , geeft onvoldoende grond daarvoor.

1.21.

De proceskosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:

- exploot- en griffiekosten beslagrekest € 314,00

- explootkosten bodemzaak € 129,85

- griffierecht bodemzaak € 987,00

- salaris advocaat € 2.358,00 (3,0 punten x tarief € 786)

- nakosten € 178,00

totaal € 3.966,85

2De beslissing

2.1.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 23.200, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2023,

2.2.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 3.966,85, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, en indien [gedaagde] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met € 92,- en de kosten van betekening,

2.3.

wijst het meer of anders gevorderde af,

2.4.

verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.

Dit proces-verbaal is buiten de aanwezigheid van partijen opgemaakt.

Waarvan proces-verbaal,



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733