Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28-03-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2191

Datum publicatie10-04-2024
Zaaknummer200.336.513
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Het hof verklaart de ouders niet-ontvankelijk voor zover hun verzoeken zien op (de vernietiging van) het perspectiefbesluit. Het hof kan het perspectiefbesluit niet vernietigen of bekrachtigen want er is geen beslissing op genomen in de beschikking. Het hof kan en zal het perspectiefbesluit alleen betrekken in het oordeel, voor zover dat relevant is voor het oordeel over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De overwegingen van het hof over het perspectiefbesluit hebben in dat kader een voorlopig karakter.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.336.513 en 200.337.200

zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 554674

beschikking van 28 maart 2024

in de zaak van

[verzoekster] ,

die woont in [woonplaats1] ,

verzoeker in hoger beroep (200.336.513),

hierna: de moeder,

advocaat: mr. D.E. Oud,

[verzoeker] ,

die woont in [woonplaats2] ,

verzoeker in hoger beroep (200.337.200),

hierna: de vader,

advocaat: mr. W.P.A. Vos,

en

de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

die is gevestigd in Utrecht,

belanghebbende in hoger beroep,

hierna: de GI.

1Samenvatting van de beslissing

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 26 mei 2024. Het hof vindt dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2De kern van de zaak

2.1.

De vader en de moeder zijn de ouders van:

  • [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2014;

  • [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2021.

De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

2.2.

[de minderjarige1] staat onder toezicht van de GI sinds 26 mei 2020. [de minderjarige2] staat onder toezicht van de GI sinds 30 juni 2021. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is steeds verlengd en is geldig tot 26 mei 2024.

2.3.

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in juni 2022 (met spoed) uithuisgeplaatst. Zij verblijven sinds 31 oktober 2022 in het huidige gezinshuis ( [naam1] ).

2.4.

In de beschikking van 5 juli 2023 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot oktober 2023. In de beschikking van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de beide kinderen verlengd tot 26 mei 2024 en beslist dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet meer bij de ouders ligt.

2.5

De vader en de moeder zijn het niet eens met de beschikking van 17 oktober 2023. Zij komen allebei in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof om de beschikking van 17 oktober 2023 te vernietigen en te bepalen dat het perspectiefbesluit wordt vernietigd, of te bepalen dat de GI het perspectiefbesluit moet herzien of dat het perspectiefbesluit moet worden onderzocht met een nieuw NIFP-rapport. De moeder heeft tijdens de zitting verteld dat haar hoger beroep ook gericht is tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.

De vader verzoekt het hof om de beschikking van 17 oktober 2023 te vernietigen en om het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen en te bepalen dat het opgroeiperspectief nader onderzocht moet worden.

2.6

Het hof heeft de volgende stukken:

200.336.513

  • het beroepschrift van de moeder;

  • het verweerschrift van de GI;

200.337.200

  • het beroepschrift van de vader;

  • het verweerschrift van de GI;

en in beide zaken de omgangsverslagen die de vader heeft overgelegd.

2.7

De zitting bij het hof was op 20 februari 2024. Aanwezig waren:

  • de vader met zijn advocaat;

  • de moeder met haar advocaat;

  • een vertegenwoordiger van de GI.

3Het oordeel van het hof

Perspectiefbesluit

3.1

De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen van de bestreden beschikking een oordeel gegeven over het opgroeiperspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , zoals dat is vastgesteld door de GI (het zogenoemde perspectiefbesluit). Dit oordeel van de rechtbank is niet vermeld als afzonderlijke beslissing in het dictum van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om dit (oordeel over het) perspectiefbesluit te vernietigen of anders te bepalen dat het perspectiefbesluit opnieuw onderzocht moet worden. De vader verzoekt het hof om te bepalen dat het opgroeiperspectief van de kinderen nader onderzocht moet worden.

3.2

Het hof merkt op dat het perspectiefbesluit niet is geregeld in de wet. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om het perspectiefbesluit als zodanig te laten toetsen door een rechter. De rechter kan een door de GI genomen perspectiefbesluit wel betrekken bij de beoordeling van andere aan hem voorgelegde verzoeken, die wel in de wet zijn geregeld, zoals een machtiging tot uithuisplaatsing. Als de rechter dit doet, heeft het oordeel over het perspectiefbesluit in dat kader een voorlopig karakter. 1

3.3

Dit betekent dat het hof (het oordeel van de rechtbank over) het perspectiefbesluit van de GI niet kan vernietigen - zoals de moeder verzoekt – of kan bekrachtigen. Dit nog daargelaten het feit dat dit oordeel niet in een beslissing is vervat in de bestreden beschikking. Het hof verklaart de ouders dan ook niet-ontvankelijk in hun verzoeken voor zover de verzoeken zien op het perspectiefbesluit als zodanig. Het hof kan en zal het perspectiefbesluit alleen betrekken bij zijn oordeel, voor zover dat relevant is voor het oordeel over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De overwegingen van het hof over het perspectief van de kinderen hebben een voorlopig karakter. Als de GI vindt dat het perspectief van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] definitief niet meer bij de ouders ligt, ligt het op de weg van de GI om stappen te zetten richting een gezagsbeëindiging. In dat geval is de maatregel van ondertoezichtstelling (en uithuisplaatsing) niet meer passend. Immers, in de ogen van de GI is dan niet meer gerechtvaardigd de verwachting dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn weer in staat zullen zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.

Machtiging tot uithuisplaatsing

3.4

De GI of de raad kunnen de kinderrechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven om de kinderen uit huis te plaatsen. De kinderrechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen 2. De kinderrechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken 3.

3.5

Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verlengd.

3.6

Het hof stelt vast dat de ouders allebei positieve ontwikkelingen hebben doorgemaakt. De moeder heeft verteld dat zij een baan heeft bij een tankstation en dat dat goed bevalt. Daarnaast verblijft de moeder nu tijdelijk bij haar oudste zoon en is zij op zoek naar eigen woonruimte. De verwachting is dat de moeder een urgentieverklaring kan krijgen voor een huurwoning onder voorwaarden. De vader heeft verteld dat hij sinds een paar maanden woonruimte heeft. Vanaf januari 2025 krijgt hij een ‘omslagwoning’. Als alles goed gaat, wordt de huurovereenkomst na twee jaar op zijn naam gezet. Daarnaast volgt de vader therapie voor de regulatie van zijn agressie en om afgekickt te blijven van de harddrugs. De ouders hebben allebei verteld dat zij hun relatie al ruim twee jaar geleden hebben verbroken, maar wel goed contact met elkaar hebben. De ouders hebben gezamenlijk omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof leest in de omgangsverslagen dat de omgang positief verloopt.

3.7

De ouders erkennen echter ook allebei dat zij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dit moment niet zelf kunnen opvoeden. De ouders hebben anderhalf uur per maand omgang met de kinderen en hun beide woonsituaties zijn niet stabiel genoeg voor een thuisplaatsing. De positieve ontwikkelingen in het leven van de ouders leiden er dus niet toe dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is.

3.8

Daarbij komt dat de zorgen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zouden toenemen, als zij nu weer bij één van de ouders zouden gaan wonen. De GI voert aan dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] meer van hun opvoeders vragen dan andere kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een ontwikkelingsachterstand en hechtingsproblematiek. De omgangsmomenten met de ouders kosten de kinderen veel energie.

3.9

Het hof betwijfelt, net als de GI, of de ouders kunnen voldoen aan de verzwaarde opvoedbehoeften van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De GI heeft het NIFP gevraagd om onderzoek te doen naar de opvoedcapaciteiten van de ouders. De onderzoekers van het NIFP hebben na uitgebreid onderzoek op 20 april 2023 een rapportage uitgebracht. De onderzoekers concluderen dat de moeder beperkte pedagogische en affectieve vaardigheden heeft en dat zij niet in staat is om de kinderen de veiligheid en stabiliteit te bieden die zij nodig hebben. De onderzoekers vinden een terugplaatsing bij de moeder daarom niet in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De moeder voert aan dat zij geen vertrouwen heeft in het onderzoek van het NIFP. De moeder vindt dat het NIFP-onderzoek niet onafhankelijk is geweest en dat de conclusies van de onderzoekers gebaseerd zijn op slechts één omgangsmoment van 45 minuten. Het hof heeft, anders dan de moeder, geen twijfels bij de onafhankelijkheid en de volledigheid van dit NIFP-onderzoek. De onderzoekers hebben tijdens het onderzoek een omgangsmoment gefilmd om een beeld te krijgen van de interactie tussen de kinderen en de moeder. Het hof merkt echter op dat dit niet het enige onderdeel is van het onderzoek. De onderzoekers hebben ook gesprekken gevoerd met de moeder, de gezinshuisouders en met iemand uit het netwerk van de moeder. Daarnaast zijn psychologische onderzoeken afgenomen bij de moeder, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Verder hebben de onderzoekers een dossieranalyse gedaan en extra informatie ingewonnen bij ’s-Heerenloo en bij de school van [de minderjarige1] .

3.10

De onderzoekers van het NIFP hebben geen onderzoek gedaan naar de opvoedcapaciteiten van de vader. De GI heeft uitgelegd dat zij de vader wel bij dit onderzoek wilden betrekken, maar dat de vader niet aan het onderzoek wilde meewerken. De vader is meerdere keren uitgenodigd voor een gesprek over het onderzoek, maar hij is niet op de afspraken verschenen. De vader heeft tijdens de zitting erkend dat hij niet wilde meewerken aan het perspectiefonderzoek. De vader vond het ‘zinloos’ dat een thuisplaatsing bij hem onderzocht zou worden, omdat hij destijds dakloos was. De vader heeft ook verteld dat hij niet in gesprek wilde met de desbetreffende medewerker van de GI, omdat hij ‘niet door één deur kon’ met die medewerker. Het hof stelt vast dat hierdoor niet duidelijk is geworden of de vader voldoende opvoedcapaciteiten heeft om voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te zorgen. Het hof is van oordeel dat het onder deze omstandigheden voor rekening en risico van de vader komt dat de GI bij het bepalen van het perspectief voor de kinderen zijn rol niet heeft kunnen betrekken.

3.11

Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is. Het hof zal de beschikking van de rechtbank daarom bekrachtigen.

Onderzoek

3.12

De rechter kan op verzoek van een ouder bepalen dat een deskundige onderzoek moet doen naar de zaak, als dat tot de beslissing in de zaak kan leiden en als het belang van het kind zich daar niet tegen verzet. 4

3.13

Het hof is van oordeel dat een deskundigenonderzoek niet kan leiden tot de beslissing in deze zaak. Hetzelfde geldt voor het horen van de omgangsbegeleider als getuige. In deze zaak oordeelt het hof namelijk alleen over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 26 mei 2024. De ouders erkennen allebei dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dit moment niet bij één van de ouders kunnen wonen. Het hof is van oordeel dat redelijkerwijs niet te verwachten is dat dit binnen een paar maanden verandert. De ouders zien de kinderen op dit moment ook maar anderhalf uur per maand.

3.14

Het hof wijst de verzoeken van de ouders over een deskundigenonderzoek en een getuigenverhoor daarom af.

4De beslissing

Het hof:

verklaart de ouders niet-ontvankelijk in hun verzoeken in hoger beroep voor zover die zien op (de vernietiging van) het perspectiefbesluit;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2023;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, H. Phaff en K. Mans, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2024.

1

HR 1 september 2023, ECLI:HR:2023:1148.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733