Rechtbank Den Haag 12-03-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4841

Datum publicatie05-04-2024
ZaaknummerC/09/642115 / FA RK 23-761
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Gebruiksvergoeding
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Aangezien de vrouw het gebruiksrecht heeft van de echtelijke woning is zij gehouden een gebruiksvergoeding aan de man te betalen. Als ingangsdatum geldt de datum indiening verzoekschrift. De rechtbank begroot de hoogte van de gebruiksvergoeding aan de hand van een rentepercentage over de waarde van de woning minus de hypothecaire geldlening. Percentage van 1% redelijk want marktconform. WOZ-waarde in casu leidend, want geen recente taxatie voorhanden.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige Kamer

Rekestnummers: FA RK 23-761 (echtscheiding)

FA RK 23-4423 (verdeling)

Zaaknummers: C/09/642115 (echtscheiding)

C/09/649478 (verdeling)

Datum beschikking: 12 maart 2024

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 1 februari 2023 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,

wonende in [woonplaats 1] (gemeente [gemeente] ),

advocaat: mr. C. van der Zalm te ‘s-Gravenhage.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,

wonende in [woonplaats 2] ,

advocaat: eerst mr. L. Lagerwerf, nu mr. S.J. Hasselaar-Veltkamp te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het op 1 februari 2023 ingekomen verzoekschrift, met producties 1 tot en met 16, van de zijde van de man;

  • het F9-formulier van 8 februari 2023, met producties 1, 2 en 8, van de zijde van de man;

  • het F9-formulier van 24 februari 2023 van de zijde van de man;

  • het op 12 april 2023 ingekomen verweerschrift, tevens zelfstandig verzoekschrift, met producties 1 tot en met 19, van de zijde van de vrouw;

  • het op 8 juni 2023 ingekomen verweerschrift op de zelfstandig verzoeken, tevens aanvulling en wijziging van de verzoeken, met producties 17 en 18, van de zijde van de man;

  • de op 23 november 2023 ingekomen 10-dagenbrief, met een aanvulling en wijziging van de zelfstandige verzoeken, met producties 20 tot en met 24, van de zijde van de vrouw.

De minderjarige [kind 1] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Op 5 december 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en een tolk: M. Bink;

- [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Tijdens de zitting is aan de vrouw een termijn van zes weken na de zitting gegeven om de balans en de aangifte omzetbelasting van haar eenmanszaak van 2022 over te leggen. De man heeft twee weken de tijd om daarop te reageren, en de vrouw weer twee weken om op het bericht van de man te reageren. De rechtbank heeft vervolgens de volgende stukken ontvangen:

  • het F9-formulier van 12 januari 2024, met als bijlage de jaarstukken 2022 van de eenmanszaak, van de zijde van de vrouw;

  • de brief van 26 januari 2024 van de zijde van de man;

  • de brief van 9 februari 2024 van de zijde van de vrouw.

Feiten

  • De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd op 26 maart 2010 te ’s-Gravenhage.

  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:

- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 te ’ [geboorteplaats] ,

- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 te ’ [geboorteplaats] ,

- [kind 3] , geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats] .

  • De kinderen verblijven op dit moment bij de vrouw.

  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.

  • Blijkens de uittreksels uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen heeft de vrouw de Italiaanse nationaliteit en de man de Nederlandse nationaliteit.

  • De man en de vrouw zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man, zoals dat na aanvulling en wijziging luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:

  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;

  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de kinderen bij de man verblijven:

 één weekend per twee weken van vrijdag na school tot zondagavond 17.30 uur;

 gedurende de helft van de schoolvakanties en feestdagen in onderling overleg door partijen overeen te komen;

 waarbij het overdrachtsmoment vanwege de afstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] op station [plaats 3] zal plaatsvinden, althans een zodanige beslissing in het belang van de kinderen te nemen als de rechtbank juist acht;

  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man als opgenomen in het petitum van het gewijzigde c.q. aanvullende verzoekschrift onder IV. a tot en met i;

  • bepaling dat de vrouw op grond van haar exhibitieplicht ex artikel 843a Rv nu nog inzage dient te verschaffen in de aangifte en aanslag inkomstenbelasting 2022 en in de jaarstukken van de eenmanszaak over 2022;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Bovendien heeft de vrouw na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:

  • vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw;

  • vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over de kinderen, in die zin dat de kinderen bij de man zullen zijn:

 één weekend per maand van vrijdag uit school tot zondagmiddag;

 gedurende de helft van de vakanties en feestdagen;

  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de vrouw als opgenomen in het petitum van het verweerschrift met zelfstandige verzoeken onder V. a tot en met m;

  • bepaling dat de vrouw de vrouw de op de peildatum aanwezige belastingschuld aflost, waarbij het aandeel van de man hierin (€ 116.595 / 2 = € 58.297,50) wordt verrekend met zijn deel van de overwaarde van de echtelijke woning, waarbij een eventueel resterend bedrag door de man aan de vrouw wordt betaald dan wel door de vrouw aan de man wordt betaald;

een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de vrouw, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu zowel de man als de vrouw hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe. De rechtbank zal op grond van het eerste lid van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.

Ontbreken ouderschapsplan

De rechtbank stelt vast dat geen, door beide ouders ondertekend, ouderschapsplan is overgelegd. Op grond van artikel 815 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van beide ouders over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv) .

De rechtbank is gebleken dat het voor de man en de vrouw redelijkerwijs niet mogelijk is geweest om tot volledige overeenstemming over de regelingen voor de kinderen te komen. De rechtbank acht het daarom niet aannemelijk dat het de ouders alsnog lukt om een ouderschapsplan op te stellen, en zij zal hierna beslissingen nemen op de verzoeken met betrekking tot de kinderen.

Alles afwegende zal de rechtbank dus voorbij gaan aan het vereiste van artikel 815 lid 2 Rv. Nu aan de overige wettelijke formaliteiten is voldaan, zal de rechtbank zowel de vrouw als de man ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding.

Inhoudelijke beoordeling

De vrouw en de man hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.

Hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 7 van de EU-verordening Brussel II-ter (Nr. 2019/1111) bevoegd om inhoudelijk kennis te nemen van de verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 is Nederlands recht van toepassing.

Inhoudelijke beoordeling

De verzoeken van de man en de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw te bepalen kunnen als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen, nu niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich tegen de toewijzing daarvan verzet.

De man en de vrouw verzoeken beiden om de vakanties en feestdagen bij helfte in onderling overleg te verdelen, zodat ook die verzoeken kunnen worden toegewezen.

Tijdens de zitting hebben de man en de vrouw daarnaast overeenstemming bereikt over de reguliere zorgregeling. Zij hebben afgesproken dat de kinderen één keer per maand van vrijdag na school tot zondagmiddag bij de man zullen zijn. Als er langere weekenden zijn vanwege een studiedag of een feestdag (bijvoorbeeld Pinksteren en Pasen), dan verblijven de kinderen dat weekend ook bij de vader. De ouders zullen dit in onderling overleg met elkaar afstemmen. De rechtbank zal deze zorgregeling opnemen in haar beslissing, nu niet is gebleken dat het belang van de kinderen zich tegen deze regeling verzet.

Zij zijn het echter niet eens geworden over de regeling met betrekking tot het halen en brengen van de kinderen. De man wil dat partijen elkaar halverwege in Lelystad ontmoeten voor de overdracht van de kinderen, en de vrouw vindt dat de man het halen en brengen voor zijn rekening moet nemen. De raad heeft hierin geadviseerd dat het halen en brengen in de auto een moment kan zijn voor de kinderen en de vader om bij te praten. Omdat de kinderen slechts één keer per maand bij de man zijn, vindt de rechtbank het redelijk dat de man het halen en brengen van de kinderen voor zijn rekening neemt. De rechtbank zal aldus beslissen.

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels). Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.

Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna geen nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd, namelijk in Nederland. Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het Nederlandse recht, van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.

Inhoudelijke beoordeling

Gesteld noch gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 BW, zoals dat gold voor 1 januari 2018, moet worden aangenomen dat tussen hen een algehele gemeenschap van goederen bestaat. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de huwelijksgemeenschap ingevolge artikel 1:100 BW bij helfte tussen de man en de vrouw wordt verdeeld.

Peildatum omvang en samenstelling

De rechtbank overweegt dat voor de omvang en samenstelling van de gemeenschap als peildatum 1 februari 2023, de datum van indiening van het echtscheidingsverzoek, heeft te gelden. Voor de waardering heeft – voor zover de echtgenoten niet anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard – de datum van de feitelijke verdeling te gelden.

Omvang

De man en de vrouw hebben de volgende vermogensbestanddelen opgevoerd die (eventueel) in de verdeling dienen te worden betrokken:

  1. de (voormalige) echtelijke woning aan het adres [adres] te ( [postcode] ) ‘ [plaats 1] , met de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij ABN AMRO bank N.V. (leningnummer [leningnummer] );

  2. de bank- en spaarrekeningen;

a. de gezamenlijke bankrekening bij ABN AMRO:
[bankrekening 1] ;

b. de spaarrekening op naam van de man bij ABN AMRO: [bankrekening 2] ;

c. de betaalrekening op naam van de man bij ABN AMRO: [bankrekening 3] ;

d. de betaalrekening op naam van de vrouw bij ABN AMRO: [bankrekening 4] ;

e. de spaarrekening op naam van de vrouw bij ABN AMRO: [bankrekening 5] ;

f. de spaarrekeningen op naam van de kinderen;

3. twee auto’s:
- Opel Meriva met kenteken [kentekennummer 1] ;

- Buick Enclave met kenteken [kentekennummer 2] ;

4. de (activa en passiva van de) eenmanszaak ‘ [bedrijfsnaam] ’;

5. de inboedel;

6. het stuk land in Kenia.

De rechtbank dient verder een oordeel te geven over:

7. de onttrekking van de belastingteruggaven;

8. de belastingschuld.

Ad 1. De (voormalige) echtelijke woning en de hypothecaire geldlening

Partijen zijn het erover eens dat de woning aan de vrouw kan worden toegedeeld, tegen de door [makelaar] te taxeren waarde. De rechtbank zal ten aanzien van de echtelijke woning en de aan die woning gekoppelde polissen en hypothecaire geldleningen de wijze van verdeling vaststellen conform het in het dictum vermelde spoorboekje.

De vrouw heeft tijdens de zitting nog naar voren gebracht dat er binnenkort herstelwerkzaamheden worden verricht in de woning aan de kelder vanwege waterschade. Daarover is afgesproken dat de woning zal worden getaxeerd mét de waterschade, en dat de herstelwerkzaamheden die na de taxatie worden verricht niet meer voor rekening van de man komen.

Vordering eigenaarslasten

De vrouw heeft gesteld dat zij een vordering heeft in verband met de betaling van de aflossing van de aan de echtelijke woning verbonden hypothecaire geldlening vanaf 2012. Vanaf dat moment heeft de vrouw de volledige aflossing van de hypotheek van de woning betaald. Zij vordert terugbetaling door de man aan haar van de helft van de aflossingen van de hypotheek, primair vanaf 2012 tot de levering, subsidiair vanaf de peildatum tot de levering.

De man voert verweer en stelt dat hij tot oktober 2022 heeft bijgedragen aan de vaste lasten, zodat het primaire verzoek moet worden afgewezen. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek stelt de man dat hij aanspraak maakt op een gebruiksvergoeding vanaf de peildatum, en dat dit dient te worden verrekend met het vergoedingsrecht van de vrouw.

De rechtbank overweegt dat vaststaat dat de man in ieder geval vanaf oktober 2022 niet meer heeft bijgedragen aan de aflossingen van de hypotheek van de echtelijke woning. Vanaf de peildatum, 1 februari 2023, is de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen ontbonden en kan de rechtbank een vordering vaststellen. Van 1 februari 2023 tot de levering van de woning aan de vrouw (of eventueel aan een derde) komt aan de vrouw dan ook een vordering toe van de helft van de aflossing van de hypotheek. Dit dient door de notaris die de leveringsakte passeert, te worden betrokken in de afrekening en bij de over te maken bedragen.

Gebruiksvergoeding

Op grond van art. 3:169 BW kan een gebruiksvergoeding door de man worden verzocht. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer: HR 22 november 2000, ECLI:NL:HR:2000: AA9143 en HR 23 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6176) volgt dat een deelgenoot, die een goed met uitsluiting van de andere deelgenoot gebruikt, verplicht is die andere deelgenoot, die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen. Nu de vrouw het gebruiksrecht heeft van de echtelijke woning is de vrouw gehouden een gebruiksvergoeding aan de man te betalen. De rechtbank acht het redelijk om ook hier uit te gaan van de peildatum 1 februari 2023.

De gebruiksvergoeding van een onroerende zaak kan worden bepaald aan de hand van een rentepercentage over de waarde van het desbetreffende goed minus de hypothecaire geldlening, als het gaat om een met een hypotheek belaste onroerende zaak. De rechtbank zal in deze zaak uitgaan van een rentepercentage van 1%, nu een dergelijk rentepercentage, mede gelet op de nu in de markt gehanteerde renten, de rechtbank redelijk voorkomt. Omdat de woning nog niet opnieuw is getaxeerd kan de rechtbank geen exacte berekening maken en zal zij de overwaarde schatten aan de hand van een aantal uit het dossier bekende gegevens. Uit de door de man overgelegde aangifte inkomstenbelasting 2021 blijkt een WOZ-waarde van de woning van € 229.000,-, en de hoogte van de hypotheekschuld bedroeg in januari 2023 € 218.000,-. De geschatte overwaarde is dan € 229.000 – € 218.000 = € 11.000,-.

De gebruiksvergoeding per jaar is € 110,- (te weten 1% van € 11.000,-). De rechtbank acht dit een zodanig laag bedrag dat het verzoek van de man om de aan hem toekomende gebruiksvergoeding te verrekenen met voornoemd vergoedingsrecht van de vrouw zal worden afgewezen.

Ad 2. De bank- en spaarrekeningen

De man en de vrouw zijn het erover eens dat ieder de eigen bank- en spaarrekeningen houdt, onder verrekening van de helft van de saldi per de peildatum. Partijen dienen elkaar hiertoe nog inzage te verschaffen van de saldi van de bank- en spaarrekeningen op de peildatum 1 februari 2023.

Verder zijn partijen het erover eens dat de saldi van de spaarrekeningen van de kinderen niet worden verdeeld, en dat deze spaarrekeningen in beheer bij de vrouw zullen komen na de echtscheiding. Deze afspraak leent zich niet voor opname in de beslissing, maar de rechtbank gaat ervan uit dat partijen zich hieraan zullen houden.

Ad 3. De auto’s

De man en de vrouw zijn het erover eens dat de auto van het merk Opel Mariva kan worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 1.800,- onder verrekening van de helft van die waarde (dus: € 900,-) met de vrouw. De rechtbank zal aldus beslissen.

Over de auto van het merk Buick Enclave hebben de man en de vrouw tijdens de zitting afgesproken dat deze auto zal worden verkocht, en dat zij de opbrengst bij helfte zullen delen. De rechtbank zal aldus beslissen.

Partijen zijn het niet eens geworden over de wijze waarop de auto zal worden verkocht. Zoals besproken met partijen tijdens de zitting zal de rechtbank daarover geen beslissing nemen. Wel ligt het in de rede dat de verkoop door de vrouw in gang wordt gezet omdat zij de auto in gebruik heeft, en dat de man haar adviseert over hoe zij dat het beste kan doen.

Ad 4. De (activa en passiva van de) eenmanszaak [bedrijfsnaam]

Partijen zijn het erover eens dat de (activa en passiva van de) eenmanszaak aan de vrouw kan worden toegedeeld tegen de waarde daarvan op 1 januari 2023. Zij zijn het alleen niet eens over de waarde(bepaling) van de eenmanszaak.

De man beroept zich ten aanzien van de eenmanszaak nog op de exhibitieplicht van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en acht het in zijn belang dat de vrouw inzicht geeft in – in ieder geval – de jaarstukken van haar eenmanszaak over 2022. De vrouw is in de gelegenheid gesteld deze stukken na de zitting in te dienen, en heeft nadien de jaarstukken over 2022 van haar eenmanszaak overgelegd. Hieruit blijkt dat in ieder geval tot de activa van de eenmanszaak een bankrekening, een auto en inventaris (duoledikast, hazenbank en commode) behoren. Het saldo van de bankrekening, de waarde van de auto en de waarde van de inventaris moet in ieder geval tussen partijen bij helfte worden gedeeld. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de waarde daarvan op 31 december 2022, en dus ook op de overeengekomen peildatum 1 januari 2023, € 2.933,- bedroeg. De stelling van de man dat de eenmanszaak minimaal gewaardeerd moet worden op een geschat bedrag van € 20.000,- volgt de rechtbank niet. De man heeft niet onderbouwd hoe dit bedrag kan worden gevonden. Voor zover de man zijn verzoek handhaaft om een deskundige te benoemen om de eenmanszaak te waarderen gaat de rechtbank hieraan voorbij, omdat de rechtbank hiervoor onvoldoende aanleiding ziet.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de (activa en de passiva van de) eenmanszaak Tiffany&apos’s Kinderopvang aan de vrouw toedelen, onder de verplichting van de vrouw om de helft van de waarde op 1 januari 2023 van € 2.933,- (dus: € 1.465) aan de man te betalen.

Ad 5. De inboedel

De man en de vrouw zijn het erover eens dat zij de inboedel in onderling overleg zullen verdelen. De rechtbank hoeft op dit punt dus geen beslissing meer te nemen.

Ad 6. Het stuk land in Kenia

Tussen partijen is in geschil of het stuk land in Kenia van de vader van de vrouw na zijn overlijden eigendom van de vrouw is geworden en onderdeel uitmaakt van de verdeling. Uit de door de vrouw overgelegde producties 19 en 24 is de rechtbank gebleken dat het stuk land in Kenia in 1971 eigendom is geworden van de vader van de vrouw, en sinds 25 juli 2023 op naam staat van de moeder van de vrouw. Nergens blijkt uit dat het stuk land eigendom is van de vrouw. De rechtbank wijst het verzoek van de man op dit punt dan ook af.

Ad 7. Onttrekking belastingteruggaven

Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de vrouw op 24 oktober 2022 de IB-teruggave van € 22.050,- heeft overgemaakt van de gezamenlijke bankrekening van partijen naar haar zakelijke bankrekening eindigend op -195, en dat zij op 25 oktober 2022 de IB-teruggave van € 2.104,- heeft overgemaakt van de gezamenlijke bankrekening van partijen naar haar privérekening eindigend op -522.

De man stelt dat de vrouw deze bedragen opzettelijk heeft verzwegen, zoekgemaakt danwel verborgen heeft gehouden. De man heeft nagerekend dat de roodstand van de zakelijke bankrekening op 24 oktober 2022 hoogstens € 8.579,72 bedroeg. Uit dien hoofde komt volgens de man aan hem een bedrag toe van in ieder geval (€ 24.154 -/- € 8.579,72) € 15.574,28.

De vrouw heeft dit betwist. Zij erkent dat ze deze bedragen heeft overgemaakt naar haar eigen rekening en naar haar zakelijke rekening, maar zij stelt dat deze bedragen zijn uitgegeven aan reguliere kosten voor het gezin en om de roodstand van de eenmanszaak af te lossen. De waarde hiervan wordt betrokken in de verdeling.

De rechtbank overweegt dat belastingteruggaven (en ook eventuele belastingschulden), voor zover betrekking hebbende op de periode tot aan de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, aan beide partijen bij helfte toekomen. Gebleken is dat de vrouw de belastingteruggaven van in totaal € 24.154,- naar eigen (zakelijke) bankrekeningen heeft overgemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw echter voldoende onderbouwd dat deze bedragen besteed zijn aan gemeenschappelijke huishoudelijke kosten, en dat de aflossing op de roodstand van haar zakelijke bankrekening invloed heeft op de waarde van de in de verdeling te betrekken (activa en passiva van de) eenmanszaak.

Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de man om te bepalen dat aan hem een bedrag toekomt uit dien hoofde afwijzen.

Ad 8. Belastingschuld

De rechtbank volgt in haar stelling dat voorbij moet worden gegaan aan het aanvullende verweer dat de man heeft gevoerd ten aanzien van de belastingschuld in zijn schriftelijke reactie die na de zitting is binnen gekomen, omdat alleen gelegenheid is gegeven om te reageren op de waarde van de activa van de eenmanszaak. De rechtbank zal hierna daarom enkel ingaan op de standpunten van partijen zoals deze al bekend waren ten tijde van de zitting.

Uit de door de vrouw overgelegde stukken blijkt dat zij een belastingschuld heeft van € 116.595,- op de peildatum.

De man stelt met een beroep op de redelijkheid en billijkheid dat deze schuld volledig voor rekening van de vrouw dient te komen. De man heeft geen enkele bemoeienis gehad met de eenmanszaak van de vrouw en partijen deden onafhankelijk van elkaar hun aangifte inkomstenbelasting. De man had geen enkele weet van de belastingschuld en is daarmee eerst tijdens de echtscheidingsprocedure mee geconfronteerd. Volgens de man had de vrouw hiervoor kunnen reserveren en dient deze schuld voor rekening en risico van de vrouw te komen.

Volgens de vrouw is de man voor de helft draagplichtig voor de belastingschuld, partijen zijn immers gehuwd in gemeenschap van goederen. De vrouw was de kostwinner en de man liet het aan haar over om alle rekeningen te betalen. Verder heeft de vrouw nog toegelicht dat zij niet heeft kunnen reserveren omdat zij in de coronaperiode veel klandizie is kwijtgeraakt. Bovendien was de man volgens de vrouw wel degelijk betrokken bij de aangifte inkomstenbelasting omdat hij Nederlands spreekt en de vrouw niet, zodat hij hiervan had kunnen weten.

De rechtbank stelt voorop dat schulden niet voor verdeling in aanmerking komen, nu een schuld geen goed is als bedoeld in artikel 3:182 BW. Bovendien is het niet mogelijk door verdelingshandelingen wijzigingen aan te brengen in de in artikel 1:102 BW neergelegde aansprakelijkheid van partijen jegens schuldeisers. In de onderlinge verhouding tussen partijen dient ieder van hen als uitgangspunt voor de helft bij te dragen in de schuld tenzij daaromtrent anders wordt overeengekomen (artikel 1:100 BW) . Indien, ten slotte, één van partijen, daartoe aangesproken door de schuldeiser, meer heeft bijgedragen in de schuld dan het gedeelte dat hem aangaat, heeft hij voor het meerdere een regresrecht op de andere partij (artikel 6:10 BW) .

Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van de man dat hij op basis van de redelijkheid en billijkheid niet gehouden is deze schuld te dragen in dit geval niet. Hoewel het aan de vrouw is als zelfstandig ondernemer om ervoor te zorgen dat zij een deel van de winst reserveert voor het betalen van inkomstenbelasting en tijdig aangifte inkomstenbelasting te voldoen, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd waarom het voor haar niet mogelijk is geweest de afgelopen jaren om te reserveren. De man heeft bovendien niet betwist dat de bedragen die zij níet heeft kunnen reserveren zijn opgegaan aan gemeenschappelijke kosten van de huishouding. In dit geval geldt dus voormeld uitgangspunt, dat partijen in hun onderlinge verhouding ieder de helft van deze schuld per de peildatum voor zijn of haar rekening dient te nemen. De rechtbank zal aldus bepalen.

De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat het aandeel van de man in de belastingschuld wordt verrekend met zijn deel van de overwaarde van de echtelijke woning. Het staat partijen uiteraard vrij om daarover in onderling overleg afspraken te maken.

Het verzoek van de vrouw om een verklaring voor recht te geven dat de man voor de helft draagplichtig is voor deze belastingschuld zal de rechtbank bij gebrek aan belang afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:

*

spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op 26 maart 2010 te ’s-Gravenhage;

*

bepaalt dat de minderjarigen:

- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2010 te ’ [geboorteplaats] ,

- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2013 te ’ [geboorteplaats] , en

- [kind 3] , geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats] ,

de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;

*

bepaalt in het kader van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat de minderjarigen voornoemd bij de man zullen zijn:

  • één keer per maand van vrijdag na school tot zondagmiddag, waarbij de man de kinderen ophaalt en weer terug brengt;

  • tijdens langere weekenden vanwege een studiedag of een feestdag, in onderling overleg tussen de ouders af te stemmen;

  • tijdens de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg tussen partijen te verdelen;

*

stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:

1. met betrekking tot de woning, gelegen aan het adres [adres] te ( [postcode] ) ‘s-Gravenhage, met de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij ABN AMRO bank N.V. (leningnummer [leningnummer] ):

de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:

a) de vrouw verstrekt een opdracht aan [makelaar] tot taxatie van de woning inclusief waterschade. [makelaar] zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw de woning zal overnemen;

b) de vrouw dient binnen twee maanden na de taxatie aan de man aan te tonen dat zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen. Als de vrouw de woning niet kan overnemen is verkoop aan een derde aan de orde;

c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen ten tijde van de overdracht en minus de kosten van de makelaar-taxateur;

d) de kosten van de notariële overdracht worden door de vrouw, als kosten koper, voldaan;

e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;

2. veroordeelt de man tot terugbetaling aan de vrouw van de helft van de aflossing van de hypotheek over de periode van 1 februari 2023 tot de levering van de woning aan de vrouw of een derde, door verrekening van dit bedrag met zijn deel van de bij helfte te verdelen overwaarde van de woning;

3. iedere partij houdt zijn of haar eigen bank- en spaarrekeningen, onder verrekening van de helft van de saldi op de peildatum (1 februari 2023), en waarbij partijen elkaar inzage dienen te verschaffen in de saldi van de op hun naam staande bank- en spaarrekeningen op de peildatum (1 februari 2023) door het overleggen van bankafschriften;

4. de auto van het merk Opel Meriva (kenteken [kentekennummer 1] ) wordt aan de man toegedeeld, onder de verplichting van de man om de helft van de waarde van de auto van € 1.800,- (dus: € 900,-) aan de vrouw te betalen;

5. bepaalt dat partijen de auto van het merk Buick Enclave (kenteken: [kentekennummer 2] ) zullen verkopen aan een derde en dat zij de opbrengst bij helfte zullen delen;

6. de (activa en de passiva van de) eenmanszaak ‘ [bedrijfsnaam] ’ wordt toegedeeld aan de vrouw, onder verrekening van de helft van de waarde op 1 januari 2023 van € 2.933 (dus: € 1.465) met de man;

7. bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen elk van hen de helft van de schuld aan de Belastingdienst per de peildatum van € 116.595,- voor zijn/haar rekening dient te nemen;

*

verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;

*

wijst af al het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 12 maart 2024.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733