Gerechtshof Amsterdam 27-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:361

Datum publicatie02-04-2024
Zaaknummer200.325.532/01 NOT
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenTuchtrecht / aansprakelijkheid; Tuchtrecht/aansprakelijkheid notaris;
Erfrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Klacht tegen notaris. Fideï-commis. Tweetrapsmaking. Beschikkingsbevoegdheid. fideï-commissair vermogen. Verklaring van erfrecht. Opdracht verkoop effectenportefeuille. Bevoegdheid beschikkingshandelingen. Klacht ongegrond.

Volledige uitspraak


beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.325.532/01 NOT

nummer eerste aanleg : C/05/405523 / KL RK 22-82

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 27 februari 2024

inzake

mr. [appellant] ,

notaris te [vestigingsplaats] ,

appellant,

gemachtigden: mr. P.H. Kramer, advocaat te Amsterdam, en mr. M.J.A. Castelijn,

tegen

STICHTING SFO,

statutair gevestigd te Udenhout, gemeente Tilburg,

geïntimeerde,

gemachtigden: mr. B.D.W. Martens, advocaat te Den Haag, en mr. A.J.C.M. van Acht, advocaat te Oosterbeek.

Partijen worden hierna de notaris en klaagster genoemd.

1De zaak in het kort

Erflaatster is de dochter en enig kind van haar vooroverleden ouders. Deze hadden tijdens hun leven gelijkluidende testamenten opgemaakt met daarin opgenomen een fideï-commis (tweetrapsmaking) waarbij zij hun dochter tot bezwaard erfgenaam hadden benoemd en de Stichting SFO (hierna: klaagster) tot verwachter. Erflaatster is in april 2020 overleden. Erflaatster heeft bij haar overlijden een aantal nichten en een neef als versterferfgenamen nagelaten. Deze erfgenamen hebben aan de notaris een volmacht afgegeven om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling, vereffening en verdeling van de nalatenschap van erflaatster. Klaagster verwijt de notaris dat hij zich heeft gedragen als een eenzijdige belangenbehartiger voor de erfgenamen en niet onafhankelijk is opgetreden, terwijl hij zich niet als partijnotaris heeft gepresenteerd. De notaris heeft daardoor klaagster belemmerd in haar mogelijkheden om haar fideï-commissaire aanspraken op de nalatenschap van erflaatster te effectueren.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

De notaris heeft op 13 april 2023 een beroepschrift – met een bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de kamer) van 17 maart 2023 (ECLI:NL:TNORARL:2023:19). Op 24 mei 2023 zijn de gronden van het beroepschrift ingediend, waarbij nog een aantal bewijsstukken is overgelegd.

2.2.

Klaagster heeft op 17 augustus 2023 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.

2.3.

Namens klaagster zijn op 27 oktober 2023 aanvullende producties ingediend.

2.4.

De notaris heeft op 6 november 2023 aanvullende producties ingediend.

2.5.

Klaagster heeft op 7 november 2023 een aanvullende productie ingediend. Op

13 november 2023 heeft de notaris hierop een schriftelijke reactie gegeven.

2.6.

Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.

2.7.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 16 november 2023. Namens klaagster zijn verschenen de bestuursleden [naam 1] en

[naam 2] alsmede haar gemachtigden. De notaris is met zijn gemachtigden eveneens verschenen. Allen hebben het woord gevoerd; de gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnota’s.

3Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Voor zover van belang en waar nodig aangevuld met andere relevante feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.

3.1.

Erflaatster [naam 3] is op [geboortedatum] geboren uit het huwelijk van [naam 4] (hierna: vader) en [naam 5] (hierna: moeder). Erflaatster had een verstandelijke beperking op grond waarvan zij onder curatele was gesteld. Erflaatster had tijdens haar leven geen testament gemaakt en zij had geen broers of zussen.

3.2.

In 1987 heeft vader klaagster opgericht en zijn vermogen hierin ondergebracht. Klaagster is een vermogensfonds dat financiële steun biedt aan Nederlandse initiatieven die de leefomstandigheden van mensen met een verstandelijke beperking verbeteren.

3.3.

Vader en moeder hebben tijdens hun leven in gelijkluidende testamenten erflaatster voor het een/vierde deel tot erfgenaam benoemd waarbij, onder andere, een fideï-commis (tweetrapsmaking) was opgenomen, waarbij erflaatster als bezwaarde en klaagster als verwachter was benoemd.

3.4.

Erflaatster is op 25 april 2020 overleden.

3.5.

Op 13 mei 2020 heeft de notaris zich in het boedelregister ingeschreven als betrokken notaris ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster.

3.6.

Op 8 juni 2020 heeft de notaris een eerste verklaring van erfrecht in de nalatenschap van erflaatster afgegeven. In die verklaring is vermeld dat een neef en nichten van erflaatster haar versterferfgenamen zijn en dat zij op dat moment nog geen keuze hadden uitgebracht voor het al dan niet (beneficiair) aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap van erflaatster. In deze verklaring van erfrecht is tevens melding gemaakt van het fidei-commissaire vermogen voortvloeiende uit de testamenten van de ouders van erflaatster.

3.7.

De erfgenamen van erflaatster hebben (het kantoor van) de notaris een volmacht gegeven om hen te vertegenwoordigen in de nalatenschap van erflaatster ter zake van het beheer van de nalatenschap en al hetgeen namens de erfgenamen te doen dat nodig is om inzicht te krijgen in de omvang en samenstelling van het vermogen van erflaatster.

3.8.

Op 17 juni 2020 heeft de partijnotaris van klaagster, mr. [naam 6], notaris te [plaats], de notaris aangeschreven. In deze brief staat, onder meer, het volgende:

“(…) De verwachter (Stichting SFO) ontvangt graag een afschrift van de verklaring van erfrecht, zodat zij weet met welke personen zij te maken heeft in de hoedanigheid van erfgenamen (..). Inmiddels is een overzicht van het verloop opgesteld. Daaruit komt naar voren dat geen niet-bezwaard vermogen meer aanwezig is, maar het aanwezige vermogen geheel toekomt aan de verwachter, Stichting SFO. (...)”

3.9.

Op 13 juli 2020 heeft de notaris een tweede verklaring van erfrecht afgegeven. In deze verklaring is vermeld dat een neef van erflaatster de nalatenschap heeft verworpen, waardoor zijn twee kinderen zijn plaats innemen en dat de erfgenamen de nalatenschap van erflaatster beneficiair hebben aanvaard, zodat deze op grond van de wet door de erfgenamen moet worden vereffend. In deze verklaring van erfrecht is geen melding (meer) gemaakt van het fidei-commissaire vermogen van erflaatster.

3.10.

De erfgenamen-vereffenaars in de nalatenschap van erflaatster hebben (het kantoor van) de notaris blijkens de verklaring van erfrecht een volmacht gegeven. De volmacht omvat mede de bevoegdheid de erfgenamen volledig te vertegenwoordigen bij de afwikkeling, vereffening en verdeling van de nalatenschap van erflaatster.

3.11.

Een groot deel van het vermogen van erflaatster was belegd bij een bank (hierna: de bank). Op 14 en 15 juli 2020 heeft de notaris namens de erfgenamen-vereffenaars de bank opdracht gegeven het vermogensbeheer te beëindigen, de effecten te verkopen en gelden over te maken naar andere bankrekeningen van (de erfgenamen van) erflaatster. De waarde van de portefeuille was toen ongeveer € 14 miljoen. Een bedrag van ongeveer € 4,4 miljoen euro is overgemaakt naar rekeningen op naam van (de erfgenamen van) erflaatster.

3.12.

Op 16 juli 2020 heeft de notaris klaagster aangeschreven met het verzoek met hem in contact te treden om de verdere afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster te bespreken. De notaris heeft in die brief vermeld dat hij optreedt als gevolmachtigde notaris van de erfgenamen-vereffenaars. In deze brief staat, onder meer, het volgende:

Uit eerder genoemd onderzoek is mij gebleken dat wijlen [erflaatster] uit de nalatenschap van wijlen [moeder ] (…) een – destijds nog niet opeisbare – vordering ad fl. 5.728.022 (€ 2.599.263) op wijlen [vader ] heeft verkregen. (…)

Uit de mij thans ter beschikking staande gegevens en bescheiden blijkt dat het nominale bedrag van zojuist bedoelde vordering (…) is afgelost (…), maar niet de rentevordering. (…)

Als rechtsopvolgers van wijlen [erflaatster] maken de erfgenamen aanspraak op betaling van deze vordering jegens de Stichting. Rekening houdende met de testamentaire jaarlijkse enkelvoudige rente van 5 % komt de vordering per 18 juli 2020 uit op in totaal € 4.279.904.

Vriendelijk verzoek ik u dit bedrag te voldoen.

3.13.

De notaris heeft op 20 augustus 2020 de voormalig curator van erflaatster, (destijds) werknemer van klaagster, aangeschreven. In deze brief stelt de notaris dat het tijdens de curatele gevoerde bewind niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Zo staat in deze brief, onder meer, het volgende:

In het vorenstaande zijn de belangrijkste en meest in het oog springende bevindingen over het tijdens de curatele van wijlen [erflaatster] door u gevoerde bewind aan de orde gesteld. Het behoeft geen toelichting dat de daarover gestelde vragen een genoegzame en gedocumenteerde beantwoording en/of weerlegging verlangen. Bij gebreke daarvan kunnen de erfgenamen van wijlen [erflaatster] niet anders concluderen dan dat niet gezegd kan worden dat u als goed curator het bewind over wijlen [erflaatster] heeft gevoerd, maar dat juist sprake is van slecht bewind. Voor de daarvoor veroorzaakte schade wordt u aansprakelijk gehouden”.

3.14.

In de verdere correspondentie tussen klaagster en de notaris schrijft de notaris in zijn brief van 31 augustus 2020, onder meer, het volgende:

In zojuist bedoeld overzicht wordt gesteld dat per ultimo 2007 geen niet (met fidei-commis) bezwaard vermogen meer zou resteren. Indien en voor zover deze vaststelling in overeenstemming zou zijn met de werkelijkheid (..) dan zou dit betekenen dat de door notaris [naam 6] opgemaakte en gepasseerde notariële akte van schenking d.d. 11 juni 2018 in strijd met die werkelijkheid en aldus valselijk (artikel 227 Wetboek van Strafrecht) is opgemaakt en gepasseerd. (…)

Omdat de “schenkingen” niettemin in de belastingaangiften in aftrek zijn gebracht, lijkt alsdan sprake te zijn geweest van het indienen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften (ex artikel 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen).

Ik kan mij niet voorstellen dat [klaagster] daadwerkelijk voormelde weg wenst te gaan. Daarom ga ik er vooralsnog vanuit dat de notariële akte van schenking d.d. 11 juni 2018 wat betreft het gestelde aanwezige (niet met fidei-commis bezwaarde) vermogen niet is strijd is met de werkelijkheid en dat het bedoelde overzicht van het verloop van het niet bezwaarde vermogen bij de brief van notaris [naam 6] van 17 juni jl. niet correct is en daar geen betekenis aan toekomt. Omdat met behulp van dit overzicht echter wel gepoogd is om de erfgenamen van wijlen [erflaatster] te overtuigen om het in haar nalatenschap nog aanwezig vermogen af te geven aan [klaagster], zijn overigens ook dan strafrechtelijke gevolgen (ex artikel 225 en artikel 326 Wetboek van Strafrecht) niet uitgesloten.

(…)

Bij deze informeer ik u dat al het thans aanwezige vermogen geheel of nagenoeg geheel bestaat uit banktegoeden (en voorheen ook uit beleggingen) ten name van de erven van wijlen mevrouw [erflaatster]. Dat betekent dat in juridische, goederenrechtelijke zin de thans aanwezige actieve bestanddelen van het vermogen behoren tot de nalatenschap van [erflaatster].

(…)

Gelet op de door u klaarblijkelijk gewenste spoed bij de afwikkeling, verzoek ik u binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief uw vordering in te dienen. Bij gebreke daarvan ga ik er vanuit dat Stichting SFO niets te vorderen heeft (..). Voor zover de vordering van € 4.279.904 de gepretendeerde vordering van Stichting SFO op de nalatenschap van wijlen [erflaatster] overtreft, verzoek ik u het bedrag van € 4.279.904, dan wel het na de verrekening resterende overschot, binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief over te maken op mijn kwaliteitsrekening [rekeningnummer] (…). Voor zover nodig stel ik Stichting SFO namens de erfgenamen hierbij in gebreke als Stichting SFO niet binnen veertien dagen aan bovengenoemde verplichting voldoet.

Per brief van 15 september 2020 van de notaris aan klaagster is klaagster gerappelleerd om uiterlijk op 30 september 2020 haar vordering in te dienen.

3.15.

Per 17 september 2020 heeft de notaris zich als boedelnotaris geregistreerd in het boedelregister. De notaris heeft zich per 23 oktober 2020 weer laten uitschrijven als boedelnotaris.

3.16.

De rechtbank Zeeland-West Brabant heeft op 28 april 2021 een fotokopie van het complete curateledossier van erflaatster aan klaagster en de notaris gestuurd. Naar aanleiding van deze stukken heeft de notaris op 12 mei 2021 aan de gemachtigde van klaagster geschreven, voor zover van belang:

Overigens ontving ook u van de Kantonrechter kopieën van het complete curateledossier vanaf 1968 tot en met heden. (…)

Op grond van deze eerst thans gebleken- voor de erfgenamen-vereffenaars van wijlen [erflaatster]- nieuwe feiten dient te worden geconcludeerd dat geen sprake is (geweest) van een op 18 augustus 2000 nog openstaande of niet betaalde rentevordering zoals aanvankelijk opgemerkt in mijn brief aan uw cliënte van 16 juli 2020. Deze rentevordering tegenover uw cliënte wordt door de erfgenamen-vereffenaars dan ook bij deze ingetrokken. Daarmee is in elk geval één geschilpunt uit de wereld geholpen.”

4De klacht

De kamer heeft de klacht van klaagster als volgt omschreven.

Op grond van het klaagschrift en hetgeen (de gemachtigde van) klaagster ter zitting heeft verklaard, begrijpt de kamer dat de klacht van klaagster zich (uitsluitend) richt op het handelen van de notaris dat heeft geleid tot de liquidatie van de aandelenportefeuille en het overmaken van gelden naar voor klaagster onbekende rekeningen. De notaris heeft als eenzijdige belangenbehartiger voor de erfgenamen-vereffenaars in de nalatenschap van erflaatster opgetreden, maar heeft zich ook gepresenteerd alsof hij in deze kwestie de onafhankelijke (boedel)notaris was. De notaris heeft met meerdere petten op gehandeld, niet helder over zijn rol gecommuniceerd en al doende de gerechtvaardigde belangen van klaagster bewust geschaad.

5Beoordeling

5.1.

De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de notaris aldus begrepen dat die uitsluitend was gericht op het handelen van de notaris dat heeft geleid tot de liquidatie van de aandelenportefeuille en de overboeking van de gelden. Deze klacht is gegrond verklaard. Aan de notaris is de maatregel van waarschuwing opgelegd en hij is in de kosten veroordeeld.

5.2.

Ter onderbouwing van haar klacht voert klaagster het volgende aan. De notaris is als eenzijdig belangenbehartiger voor zijn opdrachtgevers opgetreden, terwijl hij zich heeft gepresenteerd als ware hij de onafhankelijke (boedel)notaris. De notaris heeft op 8 juni 2020 een eerste verklaring van erfrecht afgegeven en verstuurd naar de bank. In deze verklaring van erfrecht werd melding gemaakt van het fideï-commissaire vermogen van erflaatster. Door deze vermelding kon de bank ervan worden overtuigd dat de notaris onafhankelijk was en de belangen van alle partijen in acht zou nemen. Nadat de bank had voldaan aan het verzoek van de notaris hem te informeren over het vermogen, heeft de notaris de tweede verklaring van erfrecht afgegeven. In deze verklaring is niet meer verwezen naar de positie van klaagster. Hierdoor werd de schijn gewekt dat de daarin genoemde erfgenamen volledig bevoegd waren om over het vermogen van erflaatster te beschikken. Terwijl de notaris uit de onder 3.8 genoemde brief van 17 juni 2020 van de partijnotaris van klaagster wist dat klaagster van mening was dat het gehele vermogen, in ieder geval in economische zin, op grond van de fideï-commissaire making aan klaagster toebehoorde, heeft de notaris, zonder een inhoudelijke reactie te hebben gegeven op die brief, op 14 en 15 juli 2020 namens de erfgenamen-vereffenaars de bank opdracht gegeven om het vermogensbeheer te beëindigen, de effecten te verkopen en gelden over te maken naar andere bankrekeningen van (de erfgenamen van) erflaatster. Klaagster is niet gekend in de tweede verklaring van erfrecht en evenmin in de door de notaris aan de bank gegeven instructies. Daarbij komt dat er geen enkele noodzaak was om de zorgvuldig samengestelde effectenportefeuille acuut te liquideren. De notaris heeft zowel bij de bank als bij klaagster verwarring veroorzaakt door te stellen dat hij optrad namens alle belanghebbenden bij de nalatenschap, terwijl hij duidelijk een eenzijdig belang diende. De notaris heeft klaagster daarmee belemmerd in het effecturen van haar aanspraken op de nalatenschap van erflaatster.

5.3.

Klaagster verwijt de notaris voorts dat hij in zijn correspondentie aan klaagster, de voormalig curator van erflaatster en de partijnotaris van klaagster ernstige en ongegronde verwijten heeft gemaakt. Hij heeft daarbij zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid uit het oog verloren. De notaris heeft zich een oordeel aangemeten over de aanspraken van klaagster alsof hij de bevoegdheid had om daarover te beslissen. Bovendien heeft hij standpunten ingenomen hoewel hij wist dat hij (nog) niet beschikte over het curateledossier van de rechtbank. Het ontbreken van deze informatie had voor de notaris aanleiding moeten zijn om terughoudendheid in acht te nemen. De notaris heeft dit niet gedaan; bij herhaling heeft hij een onjuiste voorstelling van zaken geschetst, op grond waarvan hij ten behoeve van zijn opdrachtgevers een – achteraf gezien onjuiste – aanzienlijke vordering op klaagster heeft gepretendeerd. Na inzage van het curateledossier van erflaatster is de notaris gebleken dat deze vordering geen rechtsgrond had. Anders dan de notaris in zijn beroepschrift stelt, heeft de notaris dus nagelaten een “zorgvuldig en diepgravend” onderzoek te doen. Dit kan de notaris tuchtrechtelijk worden aangerekend, aldus nog steeds klaagster.

5.4.

De notaris voert het volgende aan. Hij heeft een onafhankelijk en onpartijdige positie ingenomen als betrokken notaris, die de erfgenamen-vereffenaars heeft bijgestaan bij het ordentelijk afwikkelen van de nalatenschap. Hij was dus geen boedelnotaris. Het doel van de door hem op 8 juni 2020 eerste opgestelde verklaring van erfrecht was om de erfgenamen in de gelegenheid te stellen een onderzoek te doen naar de samenstelling en de omvang van het vermogen van erflaatster (zowel haar eigen vermogen als het fideï-commissaire vermogen), zodat zij vervolgens een keuze konden maken over het (beneficiair) aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap. De verkregen informatie bevestigde de erfgenamen in hun oordeel dat de bank- en effectenrekeningen uitsluitend op naam en voor rekening en risico van erflaatster werden aangehouden en dat alleen de erfgenamen van de rekeninghoudster (erflaatster) partij waren geworden bij de (beheer)overeenkomst(en) tussen de rekeninghoudster en de bank. Dat betekende dat uitsluitend de erfgenamen van erflaatster haar waren opgevolgd in haar goederenrechtelijke gerechtigdheid tot de ten name van erflaatster bij de bank aangehouden bank- en effectenrekeningen. Op grond daarvan waren uitsluitend de erfgenamen bevoegd te beschikken over deze saldi en effecten. Klaagster zou uitsluitend een obligatoir vorderingsrecht jegens de nalatenschap van erflaatster (kunnen) hebben. Ook als in de tweede verklaring van erfrecht wél melding was gemaakt van het fideï-commissaire vermogen, zou dat aan de beschikkingsbevoegdheid van de erfgenamen geen afbreuk hebben gedaan. Ter zake van de afgegeven verklaringen van erfrecht kan hem dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit geldt ook voor de door hem namens de erfgenamen-vereffenaars gegeven instructies aan de bank om de effectenportefeuille te liquideren. Gelet op de zorgvuldigheid die de vereffenaars dienden te betrachten jegens de schuldeisers van de nalatenschap hebben zij, ter vermijding van beleggingsrisico’s – versterkt door de grote onrust op de financiële markten als gevolg van het uitbreken van de coronapandemie – gerechtvaardigd mogen besluiten om de effectenportefeuille te liquideren om aldus de waarde hiervan veilig te stellen.

5.5.

In hoger beroep stelt de notaris voorts dat hij juist de verlangde zorgvuldigheid heeft betracht doordat hij op basis van grondig onderzoek met voldoende zekerheid heeft kunnen vaststellen dat a) uitsluitend de erfgenamen-vereffenaars beschikkingsbevoegd waren en b) klaagster hoogstens de positie van schuldeiser van de nalatenschap had, waarbij geldt dat c) het conserveren van de waarde van de effectenportefeuille geen belangenschending van klaagster inhield, maar juist in haar belang was. Niet valt in te zien, aldus de notaris, dat hij – zoals de kamer heeft geoordeeld – nader extern advies had moeten inwinnen alvorens zijn medewerking te verlenen aan het besluit van de erfgenamen-vereffenaars om de bank opdracht te geven om tot liquidatie van de effectenportefeuille over te gaan. Het enkele feit dat de effectenportefeuille voor een groot deel defensief was belegd, maakte dit niet anders, aldus de notaris.

5.6.

Het hof oordeelt als volgt. Het stelt vast dat de gemachtigde van klaagster ter zitting van de kamer het volgende blijkens zijn pleitnota heeft verklaard: “Ik sluit af met te melden dat deze klacht zich uitsluitend richt op het handelen dat heeft geleid tot de liquidatie van de aandelenportefeuille en het overmaken van gelden naar onbekende rekeningen.” De kamer heeft de klacht blijkens haar beslissing ook aldus opgevat.

In het verweerschrift in hoger beroep heeft klaagster echter voorts aan de orde gesteld dat de notaris zich niet onafhankelijk, onpartijdig en terughoudend heeft opgesteld. Voorts heeft klaagster ter zitting in hoger beroep verklaard: “Het malicieuze taalgebruik van [de notaris] moet sowieso bestraft worden.” Naar het hof begrijpt is hiermee beoogd dat een en ander toch onderdeel van de klacht uitmaakt.

Het hof behandelt in hoger beroep de klacht zoals die bij de kamer in het inleidende klaagschrift, in aanmerking genomen de uitleg van de gemachtigde van klaagster ervan tijdens de zitting bij de kamer, is verwoord. Op grond van het bepaalde in artikel 107 lid 4 Wet op het notarisambt (Wna) behandelt het hof geen klachtonderdelen die pas later in de procedure zijn aangevoerd. De klachtonderdelen van klaagster over het feit dat de notaris zich niet onafhankelijk, onpartijdig en terughoudend heeft opgesteld zullen daarom door het hof niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit geldt ook voor het klachtonderdeel over het malicieuze taalgebruik van de notaris.

5.7.

Het hof is, anders dan de kamer, van oordeel dat de notaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van zijn opdracht aan de bank om tot liquidatie van de effectenportefeuille over te gaan (14 en 15 juli 2020) heeft kunnen en mogen vaststellen dat de aanspraken van klaagster op de nalatenschap van erflaatster slechts obligatoir van aard waren. Dit betekent dat de erfgenamen-vereffenaars met uitsluiting van klaagster bevoegd waren om beschikkingshandelingen ten aanzien van de effectenportefeuille te verrichten. Op basis van de aan de notaris afgegeven volmachten was de notaris dan ook gerechtigd om – ook zonder medeweten en/of toestemming van klaagster – aan de bank opdracht te geven de effectenportefeuille te liquideren. De notaris valt op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.8.

Ten aanzien van de tardieve klachtonderdelen dat de notaris zich niet onafhankelijk, onpartijdig en terughoudend heeft opgesteld en dat hij malicieuze taal heeft gebezigd, ziet het hof aanleiding om ten overvloede als volgt te overwegen. Hoewel de notaris zich niet als partijnotaris heeft gepresenteerd, heeft hij zich naar het oordeel van het hof wel als zodanig kenbaar gedragen. Terwijl de notaris nog niet beschikte over het curateledossier en rekening moest houden met een aanzienlijke vordering van klaagster heeft de notaris klaagster onder grote druk gezet om binnen korte tijd een aanzienlijke en achteraf beschouwd ongegronde vordering te voldoen. Hij heeft daarnaast klaagster, onder meer met dreigementen over strafrechtelijke consequenties, proberen af te houden van het doorzetten van haar claim en ernstige ongefundeerde beschuldigingen geuit jegens klaagster en de bij haar (destijds) in dienst zijnde curator. Het hof is van oordeel dat de notaris door deze handelwijze en de intimiderende, althans te stellig en onnodig harde toonzetting van zijn correspondentie met klaagster en de bij haar (destijds) in dienst zijnde curator niet overeenkomstig artikel 17 lid 1 Wna heeft gehandeld.

Conclusie

5.9.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof van oordeel is dat de klacht ongegrond is. De onder rov. 5.6. weergegeven klachten zijn niet-ontvankelijk. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom vernietigen.

6Beslissing

Het hof:

- vernietigt de bestreden beslissing,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart de in rechtsoverweging 5.6. weergegeven nieuwe klachtonderdelen niet-ontvankelijk;

- verklaart de klacht tegen de notaris ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, J.C.W. Rang en

J.T.A. van der Stok en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024 door de rolraadsheer.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733