Rechtbank Amsterdam 13-03-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1430

Datum publicatie28-03-2024
ZaaknummerC/13/737956 / FA RK 23-5301
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijk;
Familievermogensrecht;
Familieprocesrecht; Bevoegdheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek tot echtscheiding met nevenverzoek t.a.v. huurrecht aangehouden. Eerdere, in Turkije aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure. Geen exceptie van litispendentie opgeworpen. Art. 10 lid 1 Verdrag inzake de erkenning van beslissingen omtrent de Huwelijksband 1967. Partijen verzocht zich uit te laten over bevoegdheid/verwijzing naar kantonrechter en praktische oplossing dat rechter zaak afdoet, tijdelijk fungerend als kantonrechter, zonder nieuwe mondelinge behandeling, event. ex art. 96 Rv.

Volledige uitspraak


RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken

zaaknummer / rekestnummer: C/13/737956 / FA RK 23-5301 (MT / MG)

Beschikking d.d. 13 maart 2024 betreffende de echtscheiding

in de zaak van:

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. F. Mesri, gevestigd te Amsterdam,

tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. H. Tülü, gevestigd te Haarlem.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 7 augustus 2023;

- het verweerschrift van de man, tevens houdende zelfstandig verzoek, ingekomen op 20 oktober 2023;

- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de vrouw, ingekomen op 16 november 2023;

- het F9-formulier met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 5 februari 2024;

- het F9-formulier met bijlagen van de man, ingekomen op 4 februari 2024.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 februari 2024.

Bij die gelegenheid zijn verschenen:

- de vrouw, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. A. Hashem Jawaheri;

de man, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk Turks.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn met elkaar gehuwd op 8 augustus 2007 te Nevşehir, Turkije. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3De verzoeken en verweren

3.1.

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  • tussen partijen, gehuwd op 8 augustus 2007 te Nevşehir, Turkije, de echtscheiding uit te spreken;

  • te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] , met uitsluiting van de man, aan de vrouw wordt toegewezen;

  • de man met betrekking tot zijn zelfstandige verzoek met betrekking tot het huurrecht niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek af te wijzen.

3.2.

De man refereert zich aan het verzoek van de vrouw om de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en verzoekt de rechtbank:

  • bij wijze van zelfstandig verzoek om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning met de daarbij behorende inboedel aan de [adres] aan de man wordt toegewezen;

  • bij wijze van voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek om uitsluitend voor het geval de vrouw haar verzoek tot echtscheiding intrekt, tussen partijen, , gehuwd op 8 augustus 2007 te Nevşehir, Turkije, de echtscheiding uit te spreken.

4De beoordeling

4.1.

Internationale rechtsmacht

4.1.1.

Alvorens de rechtbank tot een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken komt, dient eerst een beslissing te worden genomen op de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van het echtscheidingsverzoek.

4.1.2.

De rechtbank dient de rechtsmacht te bepalen aan de hand van de Verordening (EG) Nr 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (hierna Brussel II ter). Op grond van artikel 3 Brussel II ter heeft de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht, omdat ten tijde van indiening beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit hebben. De Nederlandse rechter, en meer de rechter te Amsterdam, is daarom in beginsel bevoegd van het verzoek kennis te nemen.

4.2.

Litispendentie

4.2.1.

Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is echter gebleken dat er al een echtscheidingsprocedure in Turkije loopt, die eerder aanhangig is gemaakt dan onderhavige procedure.

4.2.2.

Het is de vraag of de Nederlandse rechter in dat geval rechtsmacht toekomt. Zowel Nederland als Turkije zijn lid bij het Verdrag inzake de Erkenning van beslissingen omtrent de Huwelijksband (1967) (verder te noemen: het verdrag). Artikel 10, lid 1 van het verdrag luidt als volgt:

Indien tevoren bij een autoriteit van een der Verdragsluitende Staten een vordering is ingesteld inzake het ontbinden, het staken, het bestaan of het niet-bestaan, de geldigheid of de nietigheid van de huwelijksband, onthouden de autoriteiten der andere Verdragsluitende Staten zich ambtshalve van het nemen van een beslissing ten gronde inzake een bij hen ingestelde vordering betreffende hetzelfde onderwerp, tussen dezelfde partijen, handelend in dezelfde hoedanigheid.

In lid 2 van hetzelfde artikel staat vervolgens:.

De autoriteit bij wie de zaak het laatst aanhangig is gemaakt is evenwel bevoegd, een uitstel van ten minste een jaar te bepalen, aan het einde waarvan zij een beslissing kan nemen indien met betrekking tot de eerder ingestelde vordering nog geen beslissing ten gronde is gegeven.

4.2.3.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de rechtbank zich ambtshalve te onthouden van een beslissing ter zake een vordering over hetzelfde onderwerp als de procedure in Turkije. Dit is ook het geval als partijen hier een beslissing wensen en geen exceptie van litispendentie opwerpen. Pas na aanhouding van een jaar is het mogelijk om alsnog te beslissen. Indien op dat moment in de Turkse procedure nog geen beslissing is gegeven op het verzoek tot echtscheiding, zal de rechtbank zich in beginsel bevoegd achten de echtscheiding uit te spreken (vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 oktober 2020,ECLI:NL:GHARL:2020:7929). Daarom zal de rechtbank de behandeling van de zaak nu pro forma aanhouden voor de duur van een jaar tot de in het dictum vermelde datum.

4.2.4.

De rechtbank overweegt daarbij dat indien de Turkse rechter voor deze datum heeft beslist, partijen niet hoeven te wachten tot de vastgestelde pro forma datum. Partijen wordt verzocht dan een beëdigde vertaling van de Turkse uitspraak over te leggen. Tevens dienen zij dan te berichten of de beslissing al onherroepelijk is voor zover het de echtscheiding betreft. Indien dat het geval kan deze rechtbank niet meer de echtscheiding uitspreken.

4.2.5.

Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij op 15 februari 2024 (de dag na de mondelinge behandeling) om 11:30 uur een uitspraak in de Turkse procedure verwachtten. De rechtbank verzoekt partijen om binnen twee weken te berichten welke uitspraak is gedaan en daarvan stukken over te leggen. Tevens wordt verzocht om toe te lichten welke verzoeken in de Turkse procedure zijn ingediend.

4.2.6.

Indien zich de situatie voordoet dat de rechtbank niet meer de echtscheiding kan uitspreken is de vraag of en op welke wijze het oorspronkelijk nevenverzoek van partijen ten aanzien van het huurrecht nog kan worden behandeld. De vrouw heeft gesteld dat de rechtbank rechtsmacht toekomt ten aanzien van deze verzochte nevenvoorziening onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11795. Die rechtbank heeft de daar voorliggende verzoeken verder behandeld als zelfstandige verzoeken. Het betrof echter niet toewijzing van het huurrecht doch verzoeken om partneralimentatie, voortgezet gebruik echtelijke woning en afwikkeling van het huwelijksvermogensregime. Ten aanzien van laatstgenoemde nevenvoorziening is bovendien verwezen naar het team handel omdat het een zelfstandig verzoek was geworden.

4.2.7.

De rechtbank wijst partijen nu vast op de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS: 2021:802. Daarin is bepaald dat een na echtscheiding ingediend verzoek ten aanzien van het huurrecht als een zelfstandig verzoek ex artikel 7:266 lid 5 BW kan worden aangemerkt. In dat geval is echter niet de familierechter bevoegd maar de kantonrechter. Daarom vond verwijzing plaats naar de kantonrechter. Partijen wordt verzocht om ook op dit aspect in te gaan. De rechter geeft partijen in overweging dat een praktische oplossing zou kunnen zijn dat zij de zaak zelf afdoet, tijdelijk fungerend als kantonrechter, zonder nieuwe mondelinge behandeling, eventueel op de voet van artikel 96 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv). Partijen wordt verzocht zich uit te laten over zowel de bevoegdheid van de kantonrechter alsook over het laatstgenoemde voorstel.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

houdt de beslissing ten aanzien van de echtscheiding en nevenvoorzieningen pro forma aan tot 13 maart 2025 in afwachting van het verloop van de procedure in Turkije.

4.2.

Partijen wordt verzocht de rechtbank binnen twee weken te informeren over hetgeen hiervoor onder 4.2.5 en 4.2.7. is gevraagd en voorts – indien in Turkije nog geen onherroepelijke uitspraak is gedaan om uiterlijk 10 dagen voor de pro forma datum te informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.B. Terwee, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T.W. Gerritsen-Heine op 13 maart 2024.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733