Rechtbank Gelderland 12-03-2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1473

Datum publicatie27-03-2024
ZaaknummerC/05/424095 / FZ RK 23-2611
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Niet-wijzigingsbeding alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Wijziging kinderalimentatie. Niet-wijzigingsbeding van partijen inzake de partneralimentatie, zet de wettelijke onderhoudsplicht van de vrouw ten aanzien van de kinderen niet opzij.

Volledige uitspraak


RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Zutphen

Zaaknummer: C/05/424095 / FZ RK 23-2611

Datum uitspraak: 12 maart 2024

beschikking wijziging kinderalimentatie

in de zaak van:

[naam man] ,

wonende in [woonplaats man] ,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. S.C.M. Koerhuis in Zwolle,

t e g e n

[naam vrouw] ,

wonende in [woonplaats vrouw] ,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. B.A.T. Brouwer in Apeldoorn.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

a. het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 9, binnengekomen op

23 augustus 2023;

het verweerschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 3, binnengekomen op

19 oktober 2023;

de door mr. Koerhuis tijdens de mondelinge behandeling overgelegde aantekeningen.

1.2.

Het verzoek en het verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van

29 januari 2024. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn gehoord:

  1. de man, bijgestaan door zijn advocaat, en

  2. de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2Waar gaat het over?

Wat staat vast?

2.1.

De man en de vrouw zijn de ouders van:

  • [naam minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003, hierna te noemen: [minderjarige 1] ;

  • [naam minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004, hierna te noemen: [minderjarige 2] , en

  • [naam minderjarige 3] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008, hierna te noemen: [minderjarige 3] .

2.2.

[minderjarige 1] (20 jaar) en [minderjarige 2] (19 jaar) zijn jongmeerderjarig. [minderjarige 3] (15 jaar) is minderjarig.

2.3.

De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest. De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft bij beschikking van 4 januari 2019 de echtscheiding tussen hen uitgesproken.

2.4.

Het huwelijk is op 1 februari 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

2.5.

In de beschikking van 4 januari 2019 is de inhoud van het echtscheidingsconvenant tevens houdende een ouderschapsplan, opgenomen. De man heeft het echtscheidingsconvenant op 24 november 2018 ondertekend en de vrouw op

25 november 2018.

2.6.

In artikel 2 van het ouderschapsplan is bepaald dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en [minderjarige 1] bij de man.

Als zorgregeling is vastgelegd dat [minderjarige 2] en [minderjarige 3] een keer per twee weken het weekend bij de man verblijven. [minderjarige 1] zal in overleg met de man bepalen waar zij de weekenden verblijft. Het is hierbij de bedoeling dat [minderjarige 1] minimaal tijdens het weekend dat de anderen bij de vrouw zijn, zij ook mee eet met de jongens en de vrouw. Het weekend vangt aan op vrijdagmiddag om 17.00 uur en eindigt op maandagochtend om 7.00 uur.

Voorts verblijven [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tweemaal per week vanaf 17.00 uur bij de man, afhankelijk van zijn werkrooster.

Het streven is om de vakanties en de feestdagen evenredig te verdelen.

2.7.

In artikel 9 van het ouderschapsplan is bepaald dat de kosten van de kinderen € 600 per maand zijn. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld € 600 per kind per maand. Daarnaast is vastgelegd dat de aanvullende maandelijkse kosten voor de sport van [minderjarige 2] ook € 600 per maand bedragen.

2.8.

In artikel 2.4 van het echtscheidingsconvenant en artikel 9 van het ouderschapsplan is het volgende bepaald. Met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, doch uiterlijk binnen drie weken na het wijzen van de echtscheidingsbeschikking, en zolang de kinderen minderjarig zijn, is de bijdrage van de man € 600 per kind per maand vermeerderd met de extra sportkosten voor [minderjarige 2] van € 600. Hiervan betaalt hij voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] € 1.800 minus de zorgkosten van € 200 aan de vrouw.

(…) Deze regeling blijft gehandhaafd na de achttiende verjaardag van het inwonende kind, tenzij zij zich daartegen zal verzetten.

Aan een minder- of meerderjarig kind dat zelfstandig woont, betalen partijen een bijdrage in de kosten van verzorging en levensonderhoud of studie- en levensonderhoud rechtstreeks aan de kinderen zelf. (…)

2.9.

In artikel 3.2 van het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de man met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding, doch uiterlijk binnen drie weken na het wijzen van de echtscheidingsbeschikking, maandelijks bij vooruitbetaling een bruto bijdrage in het levensonderhoud van € 3.960 aan de vrouw voldoet gedurende maximaal 9 jaren.

In artikel 3.3. is bepaald dat voormelde bijdrage is gebaseerd op een bruto inkomen van de man uit werk en woning van ongeveer € 205.000 per jaar en geen inkomen van de vrouw.

In artikel 3.4. is bepaald dat hetgeen in artikel 3.2 is bepaald, niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, waaronder partijen uitsluitend verstaan arbeidsongeschiktheid van de man, het verplicht in loondienst moeten gaan werken of indien zijn inkomen in enig jaar, buiten zijn schuld om, met 20% of meer daalt dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald.

2.10.

Deze rechtbank heeft bij beschikking van 2 oktober 2020 verstaan dat partijen de hiernavolgende afspraken met elkaar hebben gemaakt:

  1. de man voldoet met ingang van 1 september 2020 en tot het 18e jaar van het betreffende kind een extra bijdrage ad € 62,50 per maand per kind ten behoeve van de sportkosten van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;

  2. de man voldoet met ingang van 1 september 2020 ter zake van de verblijfskosten van [minderjarige 1] bij de vrouw gedurende een verblijf van één weekend per veertien dagen, een bijdrage van € 50,- per weekend dat [minderjarige 1] volgens genoemde regeling daadwerkelijk bij de vrouw verblijft;

  3. de vrouw restitueert een bedrag van € 1.200,- aan de man, welke bijdrage door de man verrekend kan worden met toekomstige alimentatietermijnen;

  4. ieder van partijen draagt de eigen kosten van rechtsbijstand.

2.11.

Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) bedraagt de kinderalimentatie die de man voor [minderjarige 3] betaalt afgerond € 556 per maand en de partneralimentatie afgerond € 4.405 per maand in 2023. In 2024 bedraagt afgerond de kinderalimentatie € 591 per maand en de partneralimentatie € 4.678 per maand.

2.12.

De man is op 24 maart 2020 gehuwd met mevrouw [naam partner man] .

Wat ligt voor?

2.13.

De man verzoekt in zijn verzoekschrift, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. de vrouw te gelasten de in punt 15 van het verzoekschrift genoemde stukken (de arbeidsovereenkomst van de vrouw met het [naam werkgever] , haar jaaropgave 2022 en haar salarisspecificaties 2023) over te leggen op straffe van een door de rechtbank te bepalen dwangsom;

  2. de beschikking van 4 januari 2019 en 2 oktober 2020 voor wat betreft de door de man ten behoeve van [minderjarige 3] te betalen alimentatiebijdrage met terugwerkende kracht tot 1 september 2022, althans met ingang van 4 juli 2023, althans met ingang van de datum van indiening van het verzoek, te wijzigen in die zin dat de door de man ten behoeve van [minderjarige 3] te betalen alimentatiebijdrage wordt gesteld op € 393 per maand, althans met ingang van een zodanige datum en op een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;

  3. de man toe te staan de te veel betaalde alimentatiebijdrage te verrekenen met de toekomstige alimentatiebijdragen;

  4. e vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.

2.14.

De vrouw voert verweer en verzoekt in haar verweerschrift, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

primair: de verzoeken van de man af te wijzen althans de man niet te ontvangen in zijn verzoeken, en

subsidiair: om de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] te bepalen op een bedrag van € 542 per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift.

Tijdens de mondelinge behandeling

2.15.

De man heeft tijdens de mondelinge behandeling zijn verzoek gewijzigd en aangevuld aldus dat hij verzoekt:

  • de door de man ten behoeve van [minderjarige 3] te betalen alimentatiebijdrage te bepalen op € 352 per maand (in plaats van op € 393 per maand);

  • met ingang van 1 januari 2024 de door de man ten behoeve van [minderjarige 3] te betalen alimentatiebijdrage te bepalen op € 339 per maand.

Bovenstaande wijziging en aanvulling heeft de man op schrift gesteld in zijn tijdens de mondelinge behandeling overgelegde aantekeningen.

2.16.

De vrouw is er tijdens de mondelinge behandeling mee akkoord gegaan dat de man zijn gewijzigde en aangevulde verzoek aan de rechtbank voorlegt. De vrouw is in de gelegenheid gesteld om tijdens de mondelinge behandeling verweer te voeren tegen het gewijzigde en aangevulde verzoek van de man. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank een beslissing geven op het gewijzigde en aangevulde verzoek van de man.

3De beoordeling

Het verzoek van de man onder a) om de vrouw te gelasten stukken over te leggen

3.1.

De man heeft de rechtbank verzocht de vrouw te gelasten de in punt 15 van het verzoekschrift genoemde stukken over te leggen. De rechtbank stelt vast dat de man dit verzoek tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken. De rechtbank komt daardoor niet meer toe aan de behandeling van dit verzoek en verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Het verzoek van de man onder b) om de kinderalimentatie voor [minderjarige 3] te wijzigen

conclusie

3.2.

De rechtbank beslist dat de man vanaf 23 augustus 2023 een kinderalimentatie van € 514 per maand aan de vrouw moet betalen voor [minderjarige 3] en vanaf 1 januari 2024 een kinderalimentatie van € 542 per maand. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.

ontvankelijkheid: wel of geen wijziging van omstandigheden

3.3.

Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

3.4.

Tussen partijen is in geschil of er wel of niet sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW.

3.5.

De man stelt dat er sprake is van een gewijzigde omstandigheid in de zin van art. 1:401 lid 1 BW op grond waarvan de destijds overeengekomen bijdrage van de man in de kosten van [minderjarige 3] niet langer voldoet aan de wettelijke maatstaven. De vrouw is sedert september 2022 in opleiding als [functie] in het [naam werkgever] . Dat betreft een driejarige opleiding. Tijdens deze opleiding ontvangt de vrouw een salaris. De vrouw had ten tijde van de vaststelling in 2019 van de bijdrage van de man in de kosten van de kinderen geen inkomen.

3.6.

De vrouw betwist niet dat zij sinds september 2022 een opleiding tot [functie] volgt en uit hoofde daarvan een salaris ontvangt. Zij betwist wel dat dit gegeven een wijziging van omstandigheden oplevert zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW. De vrouw heeft hiertoe aangevoerd dat ten tijde van de echtscheiding de behoefte van de kinderen en de vrouw is vastgesteld. De netto behoefte van de vrouw is destijds vastgesteld op € 5.236,-- per maand (bruto € 10.898,-- per maand) zoals staat vermeld in het rapport ‘VvAA financiële analyse’ van juli 2018. Het betreft uitsluitend de behoefte van de vrouw. Zij hoeft van dat bedrag geen kosten van de kinderen te betalen. De partneralimentatie die de man ten behoeve van de vrouw dient te betalen, is destijds vastgesteld op € 3.960,-- bruto per maand. Meer draagkracht aan de zijde van de man was er op dat moment niet. Volgens de vrouw is duidelijk dat de partneralimentatie samen met haar inkomen uit arbeid, voor haar niet toereikend is om volledig in haar behoefte te voorzien. Er is daarom geen grond aanwezig waarom de vrouw dient bij te dragen in de kosten van [minderjarige 3] . Deze kosten dienen geheel voor rekening van de man te komen.

3.7.

De rechtbank volgt het standpunt van de vrouw niet. Tussen partijen staat vast dat de vrouw vanaf september 2022 inkomen uit arbeid ontvangt. Vast staat ook dat de vrouw geen inkomen ontving op het moment dat partijen hun afspraken over de kinder- en partneralimentatie vastlegde in hun echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan. De man ontving toen wel inkomen en dat is nog steeds het geval. Nu de vrouw ook inkomen ontvangt, dient zij samen met de man naar draagkracht bij te dragen in de kosten van [minderjarige 3] . Hiervoor is redengevend dat op grond van artikel 1:392 lid 1 in verbinding met artikel 1:404 lid 1 en artikel 1:406 lid 1 BW beide ouders onderhoudsplichtig zijn ten opzichte van hun kinderen en ook verplicht zijn om naar draagkracht bij te dragen in hun kosten van verzorging en opvoeding.

3.8.

Het staat ouders weliswaar vrij om afspraken te maken over de hoogte van de kinderalimentatie. Daarbij kan echter niet voorbij worden gegaan aan de omstandigheid dat kinderalimentatie van openbare orde is. Zo heeft de Hoge Raad in de uitspraak van 24 november 1972 (NJ 1973, 288) geoordeeld dat de rechter die – op grond van artikel 1:406 BW (voor het eerst) – kinderalimentatie vaststelt, daarover zelfstandig oordeelt met inachtneming van de wettelijke maatstaven zonder gebonden te zijn aan wat de ouders onderling over die alimentatie zijn overeengekomen. De rechtbank overweegt dat de wetgever in artikel 1:400 lid 2 BW ook heeft bepaald dat overeenkomsten waarbij van het krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig zijn.

3.9.

De vrouw heeft ter onderbouwing van haar standpunt een beroep gedaan op het niet-wijzigingsbeding dat partijen, in verband met de door de man te betalen partneralimentatie, hebben vastgelegd in artikel 3.4 van hun echtscheidingsconvenant. De vrouw stelt dat uit dit beding kan worden afgeleid dat zij geen aandeel in de kosten van de kinderen hoeft te dragen. De man heeft deze stelling betwist; partijen hebben dit niet zo met elkaar afgesproken. De rechtbank is van oordeel dat het niet-wijzigingsbeding de wettelijke onderhoudsverplichting van de vrouw ten aanzien van [minderjarige 3] (en de overige kinderen) niet opzij kan zetten, ook nu kinderalimentatie van openbare orde is zoals hierboven is besproken.

3.10.

De rechtbank concludeert derhalve dat er wel sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW nu de vrouw inkomen uit arbeid verdient. Een herbeoordeling van de kinderalimentatie is daarmee gerechtvaardigd.

ingangsdatum

3.11.

Partijen zijn het er niet over eens vanaf welk moment de man een gewijzigde bijdrage aan de vrouw zou moeten betalen. De wet 1 laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de gewijzigde alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.

3.12.

Hier vindt de rechtbank het redelijk om de datum van binnenkomst van het verzoekschrift, 23 augustus 2023, als ingangsdatum te hanteren. Vanaf die datum had de vrouw rekening kunnen en moeten houden met een wijziging van de kinderalimentatie. Als de man vanaf een eerdere datum een wijziging van de kinderalimentatie had willen bewerkstelligen, had het op zijn weg gelegen eerder een verzoek te richten aan de rechtbank.

Twee periodes: vanaf 23 augustus 2023 tot en met 31 december 2023 en vanaf 1 januari 2024

3.13.

De man heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat er aanleiding is om naast een berekening over 2023, ook een berekening over 2024 te maken omdat er per

1 januari 2024 sprake is van een aantal (fiscale) wijzigingen die niet via de normale indexering gecompenseerd worden. De vrouw heeft zich er niet tegen verzet dat er gerekend wordt over twee periodes. De rechtbank zal daarom rekenen met twee periodes. Periode 1 loopt vanaf 23 augustus 2023 tot en met 31 december 2023. Periode 2 loopt vanaf 1 januari 2024.

Periode 1 (vanaf 23 augustus 2023 tot en met 31 december 2023)

behoefte van [minderjarige 3]

3.14.

Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. Tussen de ouders staat vast dat de behoefte van [minderjarige 3] geïndexeerd in 2023 € 679 per maand bedraagt.

draagkracht van de ouders

3.15.

Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien 2.

3.16.

Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit. 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175)].

draagkracht van de man

3.17.

De man werkt als [functie] in de [naam werkgever] . Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank in navolging van partijen met een te verwachten bruto winst over 2023 van € 295.000. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de premie lijfrente van € 28.332 per jaar, de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 12.360 per jaar, de algemene heffingskorting (€ 0) en de arbeidskorting (€ 0). Het NBI is dan € 12.568 en de draagkracht van de man is € 5.336 per maand. 3 De vrouw gaat volgens haar draagkrachtberekening ook uit van een draagkracht van € 5.336 per maand. Nu de man blijkens zijn berekening – en herhaald in zijn aantekeningen – uitgaat van een (hogere) draagkracht van € 5.339 per maand en de vrouw deze draagkracht niet gemotiveerd heeft weersproken, zal de rechtbank deze draagkracht aanhouden.

3.18.

De man is op 24 maart 2020 gehuwd met mevrouw [naam partner man] . De man heeft aangegeven dat mevrouw [naam partner man] drie kinderen heeft die onderdeel uitmaken van zijn gezin. De man heeft zijn onderhoudsverplichting ten aanzien van zijn stiefkinderen uit zijn berekening gelaten omdat er geen informatie over de draagkracht van de vader van deze kinderen bekend is en de man geen discussie over zijn onderhoudsverplichting als stiefvader wenst. De rechtbank zal in navolging van de man geen rekening houden met de onderhoudsverplichting die hij heeft ten aanzien van zijn drie stiefkinderen voor wat betreft het bepalen van zijn draagkracht.

3.19.

Zoals hierboven is berekend, heeft de man een draagkracht van € 5.339 per maand. Met deze draagkracht dient hij te voorzien in de kosten van [minderjarige 3] , [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De rechtbank ziet grond om de draagkracht van de man gelijk te verdelen tussen deze drie kinderen omdat dit ook bij de vrouw zal worden gedaan en bij overweging 3.26 nader zal worden besproken.

3.20.

Aan de zijde van de man resteert er derhalve een draagkracht van € 5.339 : 3 kinderen = afgerond € 1.780 per maand om in de behoefte van [minderjarige 3] te voorzien.

draagkracht van de vrouw

3.21.

Partijen zijn het er niet over eens of bij de beoordeling van de draagkracht van de vrouw, wel of geen rekening moet worden gehouden met de partneralimentatie die de vrouw van de man ontvangt (in 2023 € 4.405 bruto per maand).

3.22.

De vrouw stelt dat als zij wel dient bij te dragen in de kosten van [minderjarige 3] , haar partneralimentatie niet mag worden meegenomen omdat deze alimentatie is bedoeld om in haar behoefte te voorzien. De man stelt dat er geen reden is om de draagkracht van de vrouw enkel op haar arbeidsinkomen te baseren en de partneralimentatie daarbij buiten beschouwing te laten.

3.23.

De rechtbank volgt de stelling van de man niet. Vast staat namelijk dat partijen in artikel 3.4. van hun echtscheidingsconvenant, een niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen. Dit beding houdt in dat de partneralimentatie niet bij rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, waaronder partijen uitsluitend verstaan arbeidsongeschiktheid van de man, het verplicht in loondienst moeten gaan werken of indien zijn inkomen in enig jaar, buiten zijn schuld om, met 20% of meer daalt dat de partij die de wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden, zoals in artikel 1:159 lid 3 BW is bepaald. Gesteld noch gebleken is dat er thans sprake is van een hiervoor genoemde zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de man niet langer aan het niet-wijzigingsbeding kan worden gehouden. Als de partneralimentatie wel onderdeel zou uitmaken van het netto besteedbaar inkomen van de vrouw, zou het niet-wijzigingsbeding dat de bedoeling heeft de vrouw te verzekeren van het afgesproken bedrag aan partneralimentatie, een dode letter zijn. De rechtbank overweegt hierbij dat in paragraaf 4.1 van het rapport ‘VvAA financiële analyse’ van juli 2018, is opgenomen dat:

‘Om te bepalen wie van de ouders welk deel van de kosten voor zijn rekening neemt, de draagkracht van beide ouders vastgesteld dient te worden. Mevrouw [naam vrouw] heeft geen inkomen. De kosten komen zodoende geheel voor rekening van de heer [naam man] .’

De rechtbank leidt hieruit af dat de ouders toentertijd zijn overeengekomen dat de man 100% van de behoefte van de kinderen draagt en dat zo de (hoogte) van de partneralimentatie tot stand is gekomen. De vrouw draagt daarin dus geen aandeel in de kosten van de kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank ziet het wijzigingsbeding daar op. De rechtbank neemt daarom de partneralimentatie van de vrouw niet mee bij de berekening van haar draagkracht.

3.24.

Ter beoordeling van de draagkracht van de vrouw, rekent de rechtbank met haar inkomen uit arbeid. De vrouw is werkzaam in het [naam werkgever] en heeft haar loonstroken over juli 2023 tot en met september 2023 overgelegd. Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank met een bruto inkomen van € 34.764 per jaar zoals partijen ook hebben gedaan. De rechtbank houdt voorts rekening met 8% vakantiegeld over voormeld inkomen, de pensioenpremie van € 3.094 per jaar, de aanvullende pensioenpremie van € 36 per jaar, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.

3.25.

In geschil tussen partijen is of de vrouw aanspraak maakt op kindgebonden budget. De vrouw stelt dat zij geen kindgebonden budget ontvangt omdat haar inkomen en partneralimentatie samen te hoog zijn om in aanmerking te komen voor kindgebonden budget. De man heeft dat betwist en gaat uit van een kindgebonden budget van € 3.395 per jaar op basis van het arbeidsinkomen van de vrouw en haar partneralimentatie. De rechtbank heeft het kindgebonden budget berekend en komt uit op een bedrag van

€ 1.569 per jaar zoals volgt uit bijlage 2. 4 Het NBI is dan € 2.548 en de draagkracht van de vrouw is € 426 per maand. 5

3.26.

De rechtbank deelt de draagkracht van € 426 per maand over de drie kinderen omdat uit de wet volgt dat de vrouw ook onderhoudsplichtig is ten opzichte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De man heeft dat ook betoogd. Hij heeft aangegeven dat hij de bijdrages voor [minderjarige 1] heeft verlaagd naar € 521 per maand en voor [minderjarige 2] naar € 200 per maand en dat hij tegen de kinderen heeft gezegd dat de vrouw ook een aandeel moet nemen in de kosten van de kinderen. De rechtbank zal daarom de draagkracht van de vrouw gelijk verdelen over de kinderen. Aan de zijde van de vrouw resteert er dan een draagkracht van € 426 : 3 kinderen = € 142 per maand om in de behoefte van [minderjarige 3] te voorzien.

verdeling kosten

3.27.

Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.

3.28.

De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 1.922 per maand (= € 1.780 + € 142). Dit is genoeg om de kosten van [minderjarige 3] te betalen, want zijn behoefte is € 679 per maand. Dit betekent dat de man een deel van (1.780/1.922 x 679 =) € 629 per maand moet dragen en de vrouw een deel van (142/1.922 x 679 =) € 50 per maand.

zorgkorting

3.29.

De man maakt op de dagen dat [minderjarige 3] bij hem verblijft, kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.

3.30.

In geschil tussen partijen is welke zorgkorting van toepassing is. De man stelt dat een zorgkorting van 25% gehanteerd moet worden omdat [minderjarige 3] gemiddeld twee dagen per week bij de man is. De vrouw gaat uit van een zorgkorting van 15% omdat [minderjarige 3] gemiddeld een dag per week bij de man is.

3.31.

De rechtbank vindt een zorgkorting van 17% het meest passend. De rechtbank is namelijk niet duidelijk geworden hoe de zorgregeling er op dit moment uitziet. De ouders verschillen daarover van mening. In het ouderschapsplan hebben de ouders een zorgregeling vastgelegd. Op basis van die regeling hebben de ouders kennelijk gerekend met een zorgkorting van 17% omdat € 100 per kind per maand aan de kant van de man in mindering is gebracht als zorgkosten. Dat is omgerekend 17% van de behoefte van de kinderen.

3.32.

Een zorgkorting van 17% van de behoefte, dus € 115 per maand betekent dat de man een bedrag van (€ 629 - € 115 =) € 514 per maand moet betalen. 6

Periode 2 (vanaf 1 januari 2024)

behoefte van [minderjarige 3]

3.33.

Partijen zijn het erover eens dat in periode 2 uitgegaan moet worden van de in 2024 geïndexeerde behoefte van [minderjarige 3] . Dit is afgerond € 721 per maand.

draagkracht van de man

3.34.

De rechtbank rekent ter beoordeling van de draagkracht van de man in periode 2 met dezelfde uitgangspunten als hierboven vermeld voor periode 1. Er wordt dus rekening gehouden met een te verwachten bruto winst over 2023 van € 295.000, met de zelfstandigenaftrek, de MKB-winstvrijstelling, de premie lijfrente van € 28.332 per jaar, de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 16.225 per jaar, de algemene heffingskorting (€ 0) en de arbeidskorting (€ 0). Het NBI is dan € 12.320 en de draagkracht van de man is € 5.148 per maand. 7

3.35.

Aan de zijde van de man resteert er een draagkracht van € 5.148 : 3 kinderen = € 1.716 per maand om in de behoefte van [minderjarige 3] te voorzien.

draagkracht van de vrouw

3.36.

Ook voor de beoordeling van de draagkracht van de vrouw in periode 2 rekent de rechtbank met dezelfde uitgangspunten als hierboven vermeld voor periode 1. Daarom wordt er uitgegaan van een bruto inkomen van € 34.764 per jaar vermeerderd met 8% vakantiegeld over voormeld inkomen, de pensioenpremie van € 3.094 per jaar, de aanvullende pensioenpremie van € 36 per jaar, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.

3.37.

Ook over periode 2 heeft de rechtbank het kindgebonden buget berekend. Uitgaande van een in 2024 geïndexeerde partneralimentatie van € 4.678 bruto per maand bedraagt het kindgebonden budget € 2.538 per jaar. 8 Het NBI is dan € 2.696 en de draagkracht van de vrouw is € 432 per maand. 9

3.38.

Aan de zijde van de vrouw resteert er dan een draagkracht van € 432 : 3 kinderen =

€ 144 per maand om in de behoefte van [minderjarige 3] te voorzien.

verdeling kosten

3.39.

De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 1.860 per maand (= € 1.716 + € 144). Dit is genoeg om de kosten van [minderjarige 3] te betalen, want zijn behoefte is € 721 per maand. Dit betekent dat de man een deel van (1.716/1.860 x 721 =) € 665 per maand moet dragen en de vrouw een deel van (144/1.860 x 721 =) € 56 per maand.

zorgkorting

3.40.

De rechtbank gaat voor periode 2 eveneens uit van een zorgkorting van 17% van de behoefte, dus € 123 per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (€ 665 - € 123 =) € 542 per maand moet betalen. 10

alimentatie vooruitbetalen

3.41.

De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.

Het verzoek van de man onder c) om de man verrekening toe te staan

3.42.

De man heeft verzocht hem toe te staan om de te veel betaalde alimentatiebijdrage te verrekenen met de toekomstige alimentatiebijdragen. De vrouw heeft hier geen verweer tegen gevoerd. Gelet op de minimale wijziging acht de rechtbank verrekening door de man op zijn plaats.

uitvoerbaar bij voorraad

3.43.

De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de gewijzigde kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.

Het verzoek van de man onder d) om de vrouw in de proceskosten te veroordelen

3.44.

De man stelt dat de vrouw geweigerd heeft om melding te maken van haar gewijzigde inkomenspositie en vervolgens geweigerd heeft om te reageren op de verzoeken van de man om inzage te geven in haar inkomenspositie. De man is hierdoor gedwongen een procedure aanhangig te maken. Het handelen van de vrouw is te kwalificeren als strijdig met de redelijkheid en billijkheid die partijen jegens elkaar in acht dienen te nemen. Dit onrechtmatig handelen rechtvaardigt dat de vrouw in de proceskosten wordt veroordeeld, aldus de man.

3.45.

De vrouw stelt dat er geen grond is om haar te veroordelen in de proceskosten. Zij heeft niet geweigerd om inzage te geven in haar inkomenspositie. Zij vond het verzoek van de man daartoe merkwaardig en niet redelijk. De man heeft een riant inkomen dat bijna drie keer zo hoog is als dat van de vrouw. Bovendien is het de man die niet rechtstreeks met de vrouw wenst te overleggen. Het is de man die vervelende en grievende opmerkingen plaatst op de bankoverboekingen bij de alimentatiebetalingen. Daarbij komt dat er in het kader van de partneralimentatie een niet-wijzigingsbeding is overeengekomen. Toekomstig eigen inkomen van de vrouw had en heeft dan ook geen invloed op de hoogte van de partneralimentatie.

3.46.

De rechtbank ziet in dat wat de man heeft gesteld, geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat in procedures van familierechtelijke aard door de onderlinge verhoudingen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De rechtbank zal daarom de kosten zodanig compenseren dat ieder de eigen kosten draagt en het verzoek van de man tot proceskostenveroordeling van de vrouw afwijzen.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijzigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingslocatie Almelo, van

4 januari 2019 c.q. het daarvan deel uitmakende echtscheidingsconvenant tevens houdende een ouderschapsplan alsmede de beschikking van deze rechtbank van

2 oktober 2020 in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarige: [naam minderjarige 3], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008,

  • met ingang van 23 augustus 2023 wordt bepaald op € 514 per maand;

  • met ingang van 1 januari 2024 wordt bepaald op € 542 per maand;

4.2.

bepaalt dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;

4.3.

bepaalt dat de man de te veel betaalde alimentatiebijdrage, kan verrekenen met de toekomstige alimentatiebijdragen;

4.4.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

4.5.

verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek zoals vermeld onder a) van zijn verzoekschrift;

4.6.

bepaalt dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;

4.7.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Koopman, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. V. Stroink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

1

Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek

3

Bijlage 1: berekening van de draagkracht van de man.

4

Bijlage 2: berekening kindgebonden budget van de vrouw.

5

Bijlage 3: berekening van de draagkracht van de vrouw.

6

Bijlage 4: ‘Berekening en verdeling van de kosten van de kinderen (periode 1).

7

Bijlage 5: berekening van de draagkracht van de man (periode 2).

8

Bijlage 6: berekening kindgebonden budget van de vrouw (periode 2).

9

Bijlage 7: berekening van de draagkracht van de vrouw (periode 2).

10

Bijlage 8: ‘Berekening en verdeling van de kosten van de kinderen (periode 2).



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733