Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18-03-2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1877

Datum publicatie22-03-2024
ZaaknummerC/02/418129 / FA RK 24-239
ProcedureRekestprocedure
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Verzoek vervangende toestemming vakantie Iran afgewezen. Verzoek niet uitgebreid onderbouwd en reisadvies is duidelijk: code rood. Ook voor personen met de Iraanse nationaliteit bestaat een groot risico. Gelet op afwijzing vervangende toestemming voor deze vakantie ook geen belang bij vervangende toestemming verlenging Iraanse paspoorten. Ook daarvoor geen toestemming.

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Breda

Zaaknummer: C/02/418129 / FA RK 24-239

Datum uitspraak: 18 maart 2024

beschikking betreffende vervangende toestemming

in de zaak van

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de moeder,

advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,

en

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vader,

advocaat mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal.

1. Het verloop van het geding

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

- het op 16 januari 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;

- het op 12 februari 2024 ontvangen verweerschrift met bijlagen;

- het e-mailbericht met bijlage van mr. Hashem Jawaheri van 26 februari 2024;

- het e-mailbericht met bijlage van mr Hashem. Jawaheri van 27 februari 2024.

1.2. Op 4 maart 2024 heeft de rechtbank de zaak mondeling met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen.

1.3. De [minderjarige 1] is gelet op zijn leeftijd in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken. In dat kader heeft hij een brief geschreven. De rechtbank heeft de inhoud van deze brief tijdens de mondelinge behandeling kort weergegeven en partijen in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

2De feiten

2.1.

Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:

- partijen zijn met elkaar gehuwd geweest tot 9 maart 2018;

- zij hebben blijkens de Basisregistratie Personen in ieder geval de Nederlandse
nationaliteit;

- tijdens en na hun huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:

1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats 1] ( [land] ) op [geboortedag 1] 2011,

2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats 2] ( [land] ) op [geboortedag 2] 2018;

De vader heeft [minderjarige 2] erkend.

- partijen hebben van rechtswege het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige 1] . Op grond
van de beschikking van deze rechtbank van 1 december 2020 zijn de ouders ook
gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 2] belast.

- bij beschikking van 1 december 2020 is verder bepaald dat de vader en de kinderen
gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:

- iedere woensdag van 11.45 uur tot 18.30 uur;

- iedere vrijdag, waarbij [minderjarige 1] van 15.15 uur tot 19.00 uur bij de vader verblijft en [minderjarige 2]
in de ene week van 11.45 uur (vanaf 1 januari 2021 wordt dit vanaf 13.30 uur) tot
zaterdag 19.00 uur en in de andere week van 15.15 uur tot zaterdag 19.00 uur;

- (kort gezegd) gedurende een deel van de vakanties en feestdagen.

- bij beschikking van 4 januari 2023 is de zorgregeling voor de duur van een jaar,
gedurende de ondertoezichtstelling, geschorst en de behandeling van de zaak in
afwachtging van de resultaten van de hulpverlening en / of behandeling van de vader in
het kader van de ondertoezichtstelling onder regie van de GI aangehouden;

- bij beschikking van 4 januari 2023 zijn de kinderen onder toezicht van de GI gesteld voor
de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is bij beschikking van 14 december 2023
verlengd tot 4 januari 2025;

- bij beschikking van 29 februari 2024 is de beschikking van de rechtbank van 4 januari
2023 vernietigd en is met ingang van 29 februari 2024 het verzoek van de GI tot
verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgewezen.

3Het verzoek

3.1.

De moeder verzoekt, samengevat:

- vervangende toestemming voor vakantie met de kinderen naar Iran van 20 april 2024
tot en met 5 mei 2024;

- te bepalen dat de vader medewerking dient te geven voor de verlenging van de Iraanse
paspoorten van de kinderen, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verlenen van
toestemming bij de Iraanse ambassade in Nederland, onder last van een dwangsom
van € 500,= per dag dat de vader weigert hieraan te voldoen.

4De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.

Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse

rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag. De rechtbank

zal hierbij Nederlands recht toepassen.

Inhoudelijke beoordeling

4.2.

Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de moeder dat de vader weigert zijn toestemming te verlenen voor een vakantie met de kinderen naar Iran en de verlenging van hun Iraanse paspoorten. De moeder wenst met de kinderen naar Iran te gaan, zodat de kinderen hun opa en oma (misschien wel voor de laatste keer) kunnen zien. De kinderen zijn in Nederland zonder familieleden opgegroeid en zij hebben een moeilijke periode achter de rug. De vader voert als argument voor zijn weigering van de toestemming de kleurcodering van de Nederlandse overheid aan, maar er worden geen argumenten gegeven. Er zijn al jarenlang politieke spanningen in het Midden-Oosten, maar er is al veertig jaar geen oorlog meer in Iran. Het reisadvies van de Nederlandse overheid is bovendien niet van toepassing. De moeder is namelijk via gezinshereniging naar Nederland gekomen en loopt geen gevaar in Iran. Het zijn voornamelijk invloedrijke of vermogende mensen die worden opgepakt. Voor het geval de vader voor moeilijkheden in Iran zal zorgen, geldt dat de moeder nog haar bruidsgave heeft die zij kan inzetten om eventuele problemen op te lossen.

De kinderen zijn Iraniërs, maar daarvoor geldt dat zij met een Iraans paspoort naar Iran moeten reizen. Door het weigeren van zijn toestemming, gebruikt de vader zijn gezag op een negatieve manier. Hij frustreert het structureel dat de moeder iets leuks kan doen met de kinderen. Partijen hebben al langere tijd geen normaal contact met elkaar.

Gelet op de houding van de vader vordert de moeder ook een dwangsom van € 500,= per dag dat de vader weigert zijn toestemming te verlenen bij de Iraanse ambassade in Nederland voor het verlengen van de Iraanse paspoorten van de kinderen.

4.3.

De vader voert verweer en voert hiertoe aan dat het reisadvies van de rijksoverheid duidelijk is en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. De vader vindt het onbegrijpelijk en onverantwoord van de moeder om met de kinderen naar Iran op vakantie te willen gaan, gelet op het negatieve reisadvies (kleurcode rood) en gelet op de politieke en militaire spanningen die er zijn in het Midden-Oosten, in het bijzonder omtrent Iran en de betrokkenheid van Iran bij gewapende conflicten. De vader betwist dat het voor de moeder en de kinderen niet gevaarlijk is in Iran. Daarnaast vreest de vader dat de moeder niet naar Nederland zal terugkeren. Zij wil pertinent niet dat er op wat voor wijze dan ook contact tussen de vader en de kinderen zal plaatsvinden. De vader zou voor een vakantie naar een Europees land zijn toestemming verlenen, net als hij in het verleden heeft gedaan.

Tot slot weigert de vader zijn medewerking te verlenen om de Iraanse paspoorten van de kinderen verlengen, omdat de moeder daar geen belang bij heeft. De kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en een Nederlands legitimatiebewijs. De vader betwist dat de kinderen een Iraans paspoort nodig hebben. De moeder heeft de vader bovendien niet eerder om toestemming hiervoor gevraagd.

4.4.

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.

4.5.

Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 Burgerlijk Wetboek BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Dit is niet gelukt, zodat de rechtbank een beslissing zal nemen.

4.6.

De rechtbank overweegt allereerst dat het verzoek van de moeder niet uitgebreid onderbouwd is. Het is de rechtbank uit de brief van [minderjarige 1] gebleken dat zij naar Iran willen reizen in verband met de gezondheid van opa en oma (mz), maar daar is de rechtbank verder niets van gebleken. Verder overweegt de rechtbank dat het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken duidelijk is. Anders dan de moeder stelt, bestaat ook voor de moeder en de kinderen met de Iraanse nationaliteit een groot risico op arrestatie en detentie. Het reisadvies zegt daarover namelijk het volgende:

Voor Nederlanders en andere personen met een buitenlandse nationaliteit bestaat een groot risico op arrestatie en detentie door de Iraanse autoriteiten. Ook als er geen duidelijke aanleiding is voor arrestatie. Dit geldt ook voor personen die naast de Nederlandse ook de Iraanse nationaliteit hebben (of hadden)”.

De rechtbank overweegt verder nog dat de moeder niet heeft gereageerd op de gestelde vrees van de vader dat zij en de kinderen niet terugkeren naar Nederland. Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank het niet in het belang van de kinderen dat vervangende toestemming voor een vakantie naar Iran wordt verleend, zodat het daartoe strekkende verzoek wordt afgewezen.

4.7.

Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat de moeder, nu geen vervangende toestemming voor een vakantie naar Iran wordt verleend, geen belang heeft bij haar verzoek met betrekking tot verlenging van de Iraanse paspoorten van de kinderen. Ook dit verzoek en de daaraan verbonden dwangsom zal daarom worden afgewezen.

5De beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst af het verzoek van de moeder.

Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2024.

Mededeling van de griffier:

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het

gerechtshof ’s-Hertogenbosch.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733