Rechtbank Amsterdam 06-03-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1200

Datum publicatie21-03-2024
ZaaknummerC/13/735917 / HA ZA TSV1 23-614
ProcedureBodemzaak
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenErfrecht; Executeur nalatenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Advocaatkosten die gedaagde maakte in ontslagprocedure als executeur komen voor zijn eigen rekening. Hij had, gelet op zijn functie als executeur en de daarbij horende taken, het ontstaan van de advocaatkosten kunnen voorkomen door zijn functie van executeur naar behoren te vervullen of, wanneer het behoorlijk vervullen van zijn taak voor hem niet mogelijk was, zelf ontslag te nemen. Daarmee waren een ontslagprocedure en daarmee gepaard gaande advocaatkosten voorkomen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht

Zaaknummer: C/13/735917 / HA ZA 23-614

Vonnis van 6 maart 2024

in de zaak van

1 [eiser 1] B.V.,

gevestigd te Breukeleveen,

hierna te noemen: [eiser 1] ,
2. [eiser 2] (in de hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van de heer [erflater] ),

wonende te [woonplaats 1] ,

hierna te noemen: [eiser 2] ,
3. [eiseres],

wonende te [woonplaats 2] ,

hierna te noemen: [eiseres]
4. [eiser 3],

wonende te [woonplaats 3] (Verenigde Arabische Emiraten),

hierna te noemen: [eiser 3] ,
5. [eiser 4],

wonende te [woonplaats 4] ,

hierna te noemen: [eiser 4] ,

eisende partijen,

hierna samen te noemen: [eisers] (mannelijk, enkelvoud),

advocaat: mr. A.C. Kool te Amsterdam,

tegen

1 [gedaagde 1] B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
2. [gedaagde 2],

wonende te [woonplaats 5] ,

hierna te noemen: [gedaagde 2] ,

gedaagde partijen,

hierna samen te noemen: [gedaagden] (mannelijk, enkelvoud),

advocaat: mr. R.A. Moonen te Amsterdam.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding, met producties 1 t/m 20,

- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 10,

- het tussenvonnis van 25 oktober 2023

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 januari 2024 en de daarbij overgelegde spreekaantekeningen van [eisers] en [gedaagden] .

1.2.

Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2De Beoordeling

Wat is er gebeurd?

2.1.

Op [datum overlijden] 2017 is in de gemeente Nieuwegein de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden. Erflater had drie kinderen: [eiseres] , [eiser 3] en [eiser 4] (hierna samen: erfgenamen).

2.2.

Erflater was eigenaar van de eenmanszaak [eiser 1] . Na zijn overlijden is deze eenmanszaak van erflater ingebracht in [eiser 1] . [gedaagde 1] (ook wel handelend onder de naam [gedaagde 1] ), waarvan [gedaagde 2] bestuurder is, heeft sinds 2005 in opdracht van erflater boekhoudkundige werkzaamheden voor hem verricht.

2.3.

Erflater heeft op 16 oktober 2015 bij testament over zijn nalatenschap

beschikt. In zijn testament heeft hij zijn derde echtgenote, mevrouw [naam 1] , onterfd en zijn kinderen uit zijn eerste en tweede huwelijk tot enig erfgenamen benoemd. Verder heeft erflater [gedaagde 2] tot executeur benoemd.

2.4.

Bij beschikking van 21 juni 2019 van de rechtbank Midden-Nederland heeft de kantonrechter [gedaagde 2] als executeur ontslagen en [eiser 2] benoemd als opvolgend executeur. Daarnaast is bepaald dat [gedaagde 2] de goederen en bescheiden van de nalatenschap binnen twee weken na dagtekening van de beschikking aan [eiser 2] moet afgeven en binnen zes weken na dagtekening rekening en verantwoording moet afleggen.

2.5.

[gedaagde 1] heeft op het verzoek van [eiser 2] om de IB aangifte van 2017 te verzorgen, op 13 november 2019 de IB aangifte 2017 van erflater en de kolommenbalans 2017 van de eenmanszaak aan hem doen toekomen.

2.6.

Begin 2020 heeft de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) de boekhoudkundige werkzaamheden van [gedaagde 1] overgenomen.

2.7.

Bij vonnis van 5 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank

Amsterdam [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeeld tot afgifte van de gehele administratie van [eiser 1] en de privé administratie van erflater over de jaren 2010 tot en met 2019, binnen één maand na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,-.


Wat wil [eisers] ?

2.8.

[eisers] wil dat [gedaagde 2] , rekening en verantwoording aflegt over de periode dat hij executeur was in de nalatenschap van erflater. Verder wil [eisers] dat [gedaagde 2] de kosten terugbetaalt die hij onterecht ten laste van de nalatenschap heeft gebracht. Daarnaast wil [eisers] dat [gedaagde 1] de schade vergoedt die is geleden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten in het voeren van een deugdelijke boekhouding.

2.9.

[eisers] vordert daarom – kort samengevat –:

  1. [gedaagde 2] te bevelen om - binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis - rekening en verantwoording af te leggen aan [eiser 2] , althans aan de erfgenamen van erflater op straffe van een dwangsom;

  2. voor recht te verklaren dat wanneer [gedaagde 2] bepaalde betalingen niet, althans onvoldoende kan verantwoorden, hij verwijtbaar gehandeld heeft door deze betalingen te verrichten en hij persoonlijk aansprakelijk is voor deze betalingen;

  3. [gedaagde 2] te veroordelen om - binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis - het totale bedrag van de onder 2 genoemde betalingen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019, althans vanaf 4 januari 2023, althans vanaf de datum van deze dagvaarding, aan [eiser 1] c.s. te betalen;

  4. voor recht te verklaren dat [gedaagde 2] , althans [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld, althans toerekenbaar tekort is geschoten, althans aansprakelijk is voor alle schade welke de nalatenschap lijdt als gevolg van het tekortschieten van [gedaagde 2] in zijn zorgplicht als executeur in de nalatenschap van erflater;

  5. [gedaagde 2] , althans [gedaagde 1] te veroordelen aan [eiser 2] , althans aan de erfgenamen te betalen alle door de nalatenschap geleden schade, te weten:

- facturen aan privé een bedrag van € 17.329,16

- facturen aan bedrijf: een bedrag van € 20.570,-

- aan huur: een bedrag van € 8.190,-

- advocaatkosten: een bedrag van € 9.399,66

- notariskosten: een bedrag van € 3.763,10

- fouten als boekhouder

 Fiscalist: € 5.899,- en juridische kosten € 1.421,49

 extra werkzaamheden boekhouding: € 1.140,43

vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 juli 2019, althans vanaf 4 januari 2023, althans vanaf de datum van deze dagvaarding tot aan de dag dat het volledige bedrag is betaald;

6. [gedaagde 2] te bevelen om alle goederen waarover hij beschikt en die behoren tot de nalatenschap van erflater, alsmede de volledige administratie van die nalatenschap waaronder in elk geval de administratie van 2017, aan [eisers] af te geven op straffe van een dwangsom;

7. [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 5.118,30 en de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.286,90;

8. [gedaagden] te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.

2.10.

[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.

2.11.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

[gedaagde 2] in zijn hoedanigheid als executeur en als boekhouder

2.12.

De rechtbank begrijpt de vorderingen van [eisers] zo dat de vorderingen die betrekking hebben op de executele gericht zijn tegen [gedaagde 2] (in persoon) omdat hij (en niet ook [gedaagde 1] ) executeur van de nalatenschap was. De vorderingen die betrekking hebben op de boekhoudkundige werkzaamheden worden begrepen als zijnde gericht tegen [gedaagde 1] omdat zij (en niet ook [gedaagde 2] ) opdracht had tot het verrichten van die werkzaamheden.

Vorderingen gericht tegen [gedaagde 2]

[gedaagde 2] wordt in de gelegenheid gesteld om alsnog rekening en verantwoording af te leggen

2.13.

Tussen partijen is niet in geschil dat de bevoegdheid van [gedaagde 2] als executeur is geëindigd, dat [eiser 2] opvolgend executeur is geworden en dat [gedaagde 2] op grond van artikel 4:151 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verplicht is om aan [eisers] rekening en verantwoording af te leggen. [eisers] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 2] dit nog niet volledig heeft gedaan, omdat er onduidelijkheid is blijven bestaan over een aantal betalingen die door hem ten laste van de nalatenschap zijn gedaan. De daarmee samenhangende vorderingen jegens [gedaagde 2] zijn – zo begrijpt de rechtbank – begrepen in de vordering die is weergegeven in 2.9 sub 5. Beoordeeld moet daarom worden of [gedaagde 2] voldoende aan zijn verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] nog geen volledige rekening en verantwoording heeft afgelegd. [gedaagde 2] zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om dit in deze procedure alsnog te doen. Daarvoor is het volgende redengevend.

2.14.

[gedaagde 2] stelt dat hij al inzicht heeft gegeven aan [eisers] in hetgeen hij in het kader van de executele heeft gedaan. Hij voert aan dat hij in allerlei telefoongesprekken en correspondentie alle betalingen heeft toegelicht en alle onderliggende facturen aan [eiser 2] heeft gegeven, zodat [gedaagde 2] niet meer kan uitleggen dan hij al heeft gedaan.

2.15.

De rechtbank volgt [gedaagde 2] hier niet in en overweegt dat het afleggen van rekening en verantwoording weliswaar niet volgens een vast format hoeft te gebeuren, maar dat de executeur daartoe in ieder geval inzicht moet geven in de werkzaamheden die hij als executeur heeft verricht en dat hij alle redelijke vragen over zijn werkzaamheden moet beantwoorden. [eisers] heeft echter onweersproken gesteld dat [gedaagde 2] geen inzicht heeft gegeven in de tijd die hij voor de uitvoering van zijn taken nodig heeft gehad en welk loon hij daarvoor ten laste van de nalatenschap in rekening heeft gebracht, zodat de rechtbank van oordeel is dat [gedaagde 2] in dat opzicht onvoldoende rekening en verantwoording heeft afgelegd.

2.16.

Ter zitting heeft [eisers] bevestigend geantwoord op de vraag of zijn vordering zo gelezen moet worden dat het afleggen van rekening en verantwoording ook door [gedaagde 2] in deze procedure gedaan kan worden. De rechtbank zal [gedaagde 2] daarom in de gelegenheid stellen om bij akte inzichtelijk te maken welke werkzaamheden hij heeft verricht, hoeveel uren hij aan zijn taken heeft besteed en welk bedrag hij daarvoor ten laste van de nalatenschap heeft doorberekend. Vervolgens zal [eisers] een termijn van twee weken krijgen om daarop te reageren en daarbij ook te beschrijven welke onderwerpen betreffende de executele na de hierna te nemen beslissingen volgens hem eventueel nog nadere uitleg/verantwoording door [gedaagde 2] behoeven. Daar zal verder worden beslist over de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording.

2.17.

De vorderingen van [eisers] gericht tegen [gedaagde 2] die zijn weergegeven in 2.10 sub 5, hebben betrekking op:
- vergoeding door [gedaagde 2] van betalingen die hij als executeur volgens [eisers] ten onrechte ten laste van de nalatenschap heeft gedaan;
- vergoeding van schade door [gedaagde 2] als gevolg van beheershandelingen die hij als executeur volgens [eisers] niet had mogen verrichten;

[gedaagde 2] moet de kosten van zijn advocaat terugbetalen

2.18.

[gedaagde 2] heeft zich in de procedure waarin zijn ontslag als executeur werd verzocht laten bijstaan door een advocaat. [eisers] heeft onweersproken gesteld dat [gedaagde 2] de kosten voor deze rechtsbijstand ten laste van de nalatenschap heeft gebracht. De rechtbank is met [eisers] van oordeel dat deze kosten voor rekening van [gedaagde 2] moeten komen en overweegt daartoe als volgt.

2.19.

In beginsel zijn de kosten van de executele op grond van artikel 4:7 lid 1 onder d BW schulden van de nalatenschap en komen deze voor rekening van de erfgenamen. Wanneer de executeur gelet op zijn taak en de vervulling daarvan in redelijkheid niet had kunnen komen tot het maken van deze kosten of het ontstaan daarvan had kunnen voorkomen, dan kan er aanleiding zijn te oordelen dat de executeur deze kosten geheel of gedeeltelijk zelf moet dragen. Daarbij zijn in elk geval van belang de aard van deze kosten, de reden voor het ontstaan daarvan, de verwijtbaarheid en de vermijdbaarheid van die kosten en de omvang van de nalatenschap. 1

2.20.

De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] , gelet op zijn functie als executeur en de daarbij horende taken, het ontstaan van de advocaatkosten had kunnen voorkomen. Hij had zijn functie van executeur naar behoren dienen te vervullen of, wanneer het behoorlijk vervullen van zijn taak voor hem niet mogelijk was, zelf ontslag te nemen. Daarmee waren een ontslagprocedure en daarmee gepaard gaande advocaatkosten voorkomen. In de beschikking van 21 juni 2019 overweegt de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland in de ontslagprocedure onder meer het volgende over de wijze waarop [gedaagde 2] zijn taken heeft uitgevoerd: “(…) [gedaagde 2] heeft de grens van zijn bevoegdheden overschreden en hij heeft niet voldaan aan zijn informatieverplichting tegenover de erfgenamen. Daarmee is [gedaagde 2] tekortgeschoten in de verplichtingen die de wet aan de executeur oplegt. Daar komt nog bij dat [gedaagde 2] niet transparant heeft gecommuniceerd en zijn handelswijze heeft geleid tot een gegrond wantrouwen bij de erfgenamen waaronder verzoekster, in [gedaagde 2] als executeur. (…) Nergens blijkt uit dat [gedaagde 2] zelf inziet waar hij te ver is gegaan, waar hij tekort is geschoten en wat hij daarom in de toekomst anders zou moeten doen (…). Daarmee is voor de rechtbank vast komen te staan dat [gedaagde 2] zijn taken, anders dan hij zelf nog steeds stelt, niet naar behoren heeft vervuld en dat [eisers] daardoor genoodzaakt was om de ontslagprocedure tegen hem te beginnen nu [gedaagde 2] evenmin vrijwillig wenste terug te treden. Uit het voorgaande vloeit voort dat de advocaatkosten die [gedaagde 2] heeft gemaakt in deze ontslagprocedure voor zijn eigen rekening moeten komen.

2.21.

Na vermindering van eis gaat het om de volgende door [gedaagde 2] gemaakte advocaatkosten die hij ten onrechte ten laste heeft gebracht van de nalatenschap:

  • Factuur Smeets & Gijbels (declaratienr.: [nummer 1] ) € 3.025,00

  • Factuur Smeets & Gijbels (declaratienr.: [nummer 2] ) € 6.050,00

  • Factuur Smeets & Gijbels (declaratienr.: [nummer 1] ) € 3.025,00 +

Totaal € 12.100,00

te vermeerderen met het gedeelte van € 324,66 (declaratienr. [nummer 3] ) dat ziet op de doorbelasting van de kosten van het advocatenkantoor Smeets & Gijbels. Dat bedrag zal bij eindvonnis worden toegewezen.

Notariskosten

2.22.

[gedaagde 2] heeft in de periode dat hij executeur was aan KB Notarissen te Amsterdam de opdracht gegeven om een boedelbeschrijving van de nalatenschap op te stellen. Ter zitting is gebleken dat van de factuur van de notaris van in totaal € 3.763,10 uiteindelijk een bedrag van € 3.386,79 door [eiser 2] aan de notaris is betaald en door hem ten laste van de nalatenschap is gebracht. Niet gebleken is dat de opdracht van [gedaagde 2] aan de notaris onnodig was. Het is namelijk niet ongebruikelijk dat voor het opstellen van een boedelbeschrijving een notaris wordt ingeschakeld. Zeker niet wanneer de executeur – zoals in het geval van [gedaagde 2] – geen deskundige is op het gebied van het afwikkelen van een nalatenschap. De vordering van [eisers] tot vergoeding van de notariskosten zal bij eindvonnis daarom worden afgewezen.

Huurvermindering

2.23.

Tot de nalatenschap van erflater behoorde in ieder geval één woning aan de [adres] (hierna: de woning) die verhuurd werd aan een derde. De kale huur bedroeg in 2018 een bedrag van € 860,00 per maand. [gedaagde 2] heeft per juni 2018 een huurkorting aan de huurder toegekend vanwege gebreken aan de woning en de klachten die de huurder, althans volgens [gedaagde 2] , daarover uitte. [gedaagde 2] heeft de huur verlaagd naar € 432,50 per maand en hij heeft daarnaast aan de huurder een restitutie gegeven van € 2.162,50. Volgens [eisers] had [gedaagde 2] in de gegeven omstandigheden geen huurkorting mogen geven. De totale schade wegens ten onrechte verleende huurkorting over de periode dat [gedaagde 2] executeur was bedraagt € 8.190,- en moet door [gedaagde 2] terug worden betaald, aldus [eisers]

2.24.

De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] met het geven van een huurkorting in de gegeven omstandigheden zijn taak als executeur onzorgvuldig heeft verricht. Ook is de rechtbank echter van oordeel dat [eisers] op onvoldoende wijze voor het voetlicht heeft gebracht wat de omvang is van de schade die daardoor is geleden. Daarvoor is het volgende redengevend.

2.25.

Op grond van artikel 4:144 lid 1 BW is het de taak van de executeur om de goederen in de nalatenschap te beheren. Bij een woning die verhuurd wordt valt daar ook het onderhoud voor de instandhouding van de verhuurbaarheid van de woning onder. [gedaagde 2] heeft onbetwist gesteld dat de woning in zeer slechte staat verkeerde en verschillende gebreken kende. [gedaagde 2] heeft echter afgezien van het laten verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan de woning, maar heeft ervoor gekozen om in plaats daarvan een huurkorting te verlenen die langdurig gevolgen heeft voor het rendement dat met de woning wordt behaald. Daarbij heeft hij niet toegelicht waarom de keuze voor het geven van een huurkorting verantwoord was gelet op de kosten die gepaard zouden zijn gegaan met het herstel van de gebreken. [gedaagde 2] heeft eigenmachtig en zonder overleg met [eisers] gehandeld, terwijl hij, zoals hiervoor overwogen, de door hem gemaakte keuze ook achteraf niet verantwoordt. Dit alles leidt tot de conclusie dat [gedaagde 2] als executeur op dit punt schadeplichtig heeft gehandeld en dat hij gehouden is om de schade te vergoeden die de nalatenschap heeft geleden als gevolg van zijn beslissing huurkorting te verlenen.

2.26.

[eisers] stelt die schade op € 8.190,-. Dat is het bedrag aan huurkorting dat tijdens de periode dat [gedaagde 2] executeur was, is gegeven. Als niet weersproken staat echter vast dat er ernstige gebreken aan de woning waren en dat daarom, indien geen huurkorting zou zijn verleend, onderhoud gepleegd had moeten worden. Er is daarom pas sprake van schade als gevolg van de door [gedaagde 2] gemaakte keuze voor het geven van huurkorting als de betreffende onderhoudskosten minder zouden zijn geweest dan het bedrag aan huurkorting. Dat heeft [eisers] ten onrechte niet bij het bepalen van zijn schade betrokken. Omdat een deugdelijke uiteenzetting van de (mogelijkerwijs) geleden schade ontbreekt, is de vordering van [eisers] , ondanks hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het handelen van [gedaagde 2] , niet toewijsbaar.

[gedaagde 2] moet de gedane betalingen aan [gedaagde 1] terugbetalen

2.27.

[gedaagde 2] heeft in de periode van 8 februari 2018 tot en met 27 december 2019 in ieder geval tien overschrijvingen verricht van de bankrekening van de eenmanszaak [eiser 1] aan [gedaagde 1] . Het betreft in totaal een bedrag van € 20.570,-. [eisers] stelt dat voor deze betalingen geen grondslag bestond en [gedaagde 2] daarom gehouden is het volledige bedrag aan [eisers] terug te betalen. De rechtbank volgt [eisers] daarin.

2.28.

[gedaagde 2] heeft ter zitting verklaard dat de betalingen zijn gedaan in verband met werkzaamheden die door [gedaagde 1] zijn verricht in de periode vanaf 2008. Die werkzaamheden waren nog niet eerder door [gedaagde 1] aan erflater gedeclareerd. Bij het verrichten van deze betalingen had [gedaagde 2] een tegenstrijdig belang. Hij verrichtte als executeur immers betalingen, ten laste van de nalatenschap, ter voldoening van facturen van zijn eigen vennootschap. Alleen daarom al had het op de weg van [gedaagde 2] gelegen om de erven bij deze betalingen te betrekken. Daarbij komt dat het de vergoeding van werkzaamheden betrof die circa tien jaar daarvoor al waren verricht (maar volgens [gedaagde 2] abusievelijk nog niet door [gedaagde 1] waren gedeclareerd) en dat ook nog eens onduidelijkheid bestaat of de werkzaamheden binnen het bestek vallen van de opdracht die erflater aan [gedaagde 1] heeft gegeven omdat daarover niets op schrift is gesteld. Dit alles leidt ertoe dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de door hem gedane betalingen en dat hij deze aan [eisers] moet terugbetalen. De gevorderde wettelijke rente zal ook worden toegewezen met ingang van 4 januari 2023 omdat hij vanaf deze datum in verzuim is.

Vorderingen gericht tegen [gedaagde 1]

2.29.

De vorderingen van [eisers] gericht tegen [gedaagde 1] die zijn weergegeven in 2.10 sub 5, hebben betrekking op de vergoeding van schade door [gedaagde 1] als gevolg van fouten bij het verrichten van boekhoudkundige werkzaamheden.

[gedaagde 1] is niet gehouden de kosten van de fiscalist van [eiser 4] te betalen

2.30.

[eiser 4] wilde na het overlijden van erflater, kennelijk namens de gezamenlijke erfgenamen, dat de eenmanszaak [eiser 1] zou worden ingebracht in een vennootschap. Daarvoor was het nodig dat [gedaagde 1] inzicht gaf in de administratie van de eenmanszaak over de jaren 2018 en 2019. Dit heeft [gedaagde 1] op 4 juni 2021 gedaan. Op dat moment kon een fiscalist met de Belastingdienst afstemmen op welke wijze de inbreng van de eenmanszaak in een vennootschap kon worden gerealiseerd. Dit is op 31 december 2021 voltooid. [eisers] stelt zich op het standpunt dat de kosten die gemaakt zijn voor het inhuren van deze fiscalist, te weten € 5.899,-, voor rekening van [gedaagde 1] moeten komen omdat hij de administratie niet tijdig heeft aangeleverd en daarmee is tekort geschoten in zijn verplichtingen uit de contractuele relatie met erflater.

2.31.

De rechtbank volgt [eisers] niet, omdat de kosten van een fiscalist voortvloeien uit de wens om de eenmanszaak in te brengen in een op te richten vennootschap. Niet valt in te zien hoe die wens leidt tot aansprakelijkheid van [gedaagde 1] voor de daarmee samenhangende kosten. Niet gesteld of gebleken is dat de kosten van de fiscalist niet zouden zijn gemaakt wanneer [gedaagde 1] de administratie op kortere termijn had verschaft. De rechtbank zal de vordering om [gedaagde 1] te veroordelen tot het betalen van € 5.899,- daarom afwijzen.

[gedaagde 1] is niet gehouden de advocaatkosten van [eiseres] te betalen

2.32.

[eiseres] ontving een Wajong-uitkering en vreesde dat eventuele inkomsten uit de eenmanszaak [eiser 1] ertoe zouden leiden dat zij haar uitkering zou kunnen verliezen. De erfgenamen hebben [gedaagde 1] gevraagd om hierover contact op te nemen met de uitkeringsinstantie. Dat heeft [gedaagde 1] niet gedaan, zodat [eiseres] zich genoodzaakt voelde om een advocaat in te schakelen om duidelijkheid te verkrijgen. [eisers] stelt zich op het standpunt dat de kosten van deze advocaat, te weten € 1.421,49 daarom voor rekening van [gedaagde 1] moeten komen.

2.33.

Het betreft hier advocaatkosten die gemaakt zijn ter behartiging van de privé belangen van [eiseres] . Voor zover die advocaatkosten gemaakt moesten worden als gevolg van toedoen of nalaten van [gedaagde 1] , betreft dat [eiseres] en niet (ook) [eiser 2] en/of de gezamenlijke erfgenamen die in deze procedure als zodanig als eisende partijen ten behoeve van de nalatenschap optreden. De vordering is om die reden niet toewijsbaar.

Niet vast is komen te staan dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in haar verplichtingen

2.34.

[eisers] stelt dat [naam 2] na het overnemen van de boekhoudwerkzaamheden van [gedaagde 1] extra werkzaamheden heeft moeten verrichten omdat [gedaagde 1] die werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht.

2.35.

[eisers] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] niet op voldoende duidelijke wijze onderbouwd waaruit deze extra werkzaamheden van [naam 2] zouden hebben bestaan en wat de relatie is tussen die extra werkzaamheden en het gestelde tekortschieten van [gedaagde 1] . Daarmee is niet vast komen te staan dat [naam 2] extra werkzaamheden heeft moeten verrichten omdat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover erflater. De rechtbank zal de vordering om [gedaagde 1] te veroordelen tot het betalen van € 1.140,43 daarom afwijzen.

Geen belang bij afgifte ontbrekende administratie

2.36.

[eisers] stelt dat [gedaagde 1] ondanks de veroordeling daartoe bij kortgedingvonnis van 5 januari 2021 en het verbeuren van het maximum van € 50.000,- aan dwangsommen, nog steeds niet de gehele (privé) administratie van erflater en zijn eenmanszaak [eiser 1] heeft overgedragen. Daarom vordert [eisers] [gedaagde 2] te bevelen om alsnog alle goederen die hij nog onder zicht heeft, maar in het bijzonder de administratie van 2017,over te dragen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel).

2.37.

De rechtbank is van oordeel dat [eisers] , anders dan dat hij de administratie “gewoon” compleet wenst te hebben, niet heeft gesteld enig belang te hebben bij toewijzing van de vordering. [gedaagde 1] heeft daarnaast betwist nog administratie van erflater in bezit te hebben. Volgens haar eigen stelling heeft [gedaagde 1] dan ook inmiddels de maximaal opgelegde dwangsommen van € 50.000,- verbeurd. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde 1] de stukken niet meer heeft en niet aan een veroordeling tot afgifte kan voldoen. De vordering zal daarom worden afgewezen.

2.38.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3De beslissing

De rechtbank

3.1.

bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van woensdag 24 april 2024 voor het nemen van een akte door [gedaagde 2] over wat is vermeld onder 2.16,

3.2.

bepaalt dat [eiser 1] c.s. in de gelegenheid zal worden gesteld om daarop te reageren zoals overwogen onder punt 2.16;

3.3.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.

1

Arnhem-Leeuwarden 19 februari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:1587 rov. 4.33/34



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733