Gerechtshof Amsterdam 27-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:392

Datum publicatie19-03-2024
Zaaknummer200.327.038/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Huishoudkosten art. 1:84;
Familieprocesrecht; Nevenvoorzieningen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Vrouw slechts gesteld welke kosten door haar zijn gemaakt (hypotheek/gwl). Zij heeft niet gesteld wat totale kosten over deze periode bedroegen, wie welke van deze kosten heeft gedragen, wat ieders inkomen in die periode was, en wat in die periode de omvang van ieders (inkomen uit) vermogen was. Vordering afgewezen. Verzoek waarbij ene echtgenoot op grond van artikel 6:162 BW schadevergoeding van de ander vraagt is niet voorziening als bedoeld in art. 827 lid 1 sub g Rv . Onvoldoende samenhang, niet ontvankelijk.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 27 februari 2024

Zaaknummer: 200.327.038/01

Zaaknummers eerste aanleg: C/15/329481 / FA RK 22-2995 en

C/15/330772 / FA RK 22-3677

in de zaak in hoger beroep van:

[de vrouw] ,

wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,

appellante in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.B. Chylinska te Zaandam,

tegen

[de man] ,

wonende te [plaats B] ,

geïntimeerde in hoger beroep,

hierna te noemen: de man.

1Het geding in hoger beroep

1.1.

De vrouw is op 10 mei 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 14 februari 2023 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), met de kenmerken C/15/329481 / FA RK 22-2995 en C/15/330772 / FA RK 22-3677.

1.2.

De man heeft geen verweerschrift ingediend. Er heeft zich geen advocaat voor hem gesteld. Ter zitting is vastgesteld dat de man het beroepschrift wel via de advocaat die hem in eerste aanleg bijstond heeft ontvangen en dat hij op de hoogte is van de inhoud daarvan. De man heeft tijdens de zitting mondeling verweer gevoerd.

1.3.

De zaak is op 8 november 2023 ter zitting behandeld. Verschenen zijn:

- de vrouw, met haar advocaat;

- de man;

- mevrouw N. Cichos, tolk in de Poolse taal. Mw. Cichos heeft zich tijdens de zitting bereid verklaard om ook voor de man te tolken. Dat heeft zij gedaan met instemming van de vrouw.

2.De feiten

Partijen zijn [in] 2016 gehuwd te [plaats C] , Polen. De vrouw heeft op 28 juni 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is op 18 juli 2023 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 februari 2023 in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben beiden de Poolse nationaliteit.

3.Het geschil in hoger beroep

3.1.

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vrouw afgewezen om te bepalen dat de man aan haar de helft van de in de periode juni 2021 tot en met mei 2022 volledig door haar betaalde hypotheekkosten ter zake de voormalig echtelijke woning, alsmede de kosten van stroom en gas dient te vergoeden.

3.2.

In hoger beroep verzoekt de vrouw, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre en met vermeerdering van haar oorspronkelijke verzoeken, te bepalen:

- dat de man is gehouden een bedrag van € 5.464,25 en € 1.161,60 aan haar te betalen, althans zodanige bijdrage te bepalen die het hof juist acht dan wel een beslissing te nemen in goede justitie;

- de proceskosten tussen partijen te compenseren.

3.3.

De man heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw en verzocht om de verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

De hypotheekkosten en kosten van gas en stroom (bedrag van € 5.464,25)

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat aan haar rechtsmacht toekomt ten aanzien van de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de betaalde hypotheekkosten en de kosten van gas en stroom. Evenals de rechtbank is ook het hof van oordeel dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over het verzoek van de vrouw ten aanzien van de hypotheekkosten en de kosten van gas en stroom.

4.2.

Wat betreft het toepasselijk recht heeft de rechtbank geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is op de verzoeken van de vrouw ten aanzien van de hypotheekkosten en de kosten van gas en stroom. Partijen hebben tegen deze beslissing geen grief gericht, zodat ook het hof hiervan uitgaat.

Inhoudelijke beoordeling

4.3.

De vrouw heeft aan haar verzoek tot vergoeding van het bedrag van € 5.464,25 ten grondslag gelegd dat de man gehouden is om op grond van artikel 1:84 BW bij helfte aan deze kosten bij te dragen, ook als hij het gebruik van de woning niet heeft gehad.

4.4.

Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:84 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat de kosten van de huishouding ten laste komen van het gemeenschappelijke (“gemene”) inkomen van de echtgenoten en, voor zover dit ontoereikend is, ten laste van hun eigen inkomens in evenredigheid daarvan. Zijn deze inkomens ontoereikend dan komen de kosten van de huishouding ten laste van het gemeenschappelijke vermogen van partijen en, voor zover ook dit ontoereikend is, ten laste van de eigen vermogens van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan. Artikel 1:84 lid 2 BW bevat de fourneer- of bijdrageplicht van ieder van de echtgenoten; de echtgenoten zijn jegens elkaar verplicht voldoende gelden ter beschikking te stellen om de kosten van de huishouding te kunnen voldoen, en de echtgenoten moeten elkaar geld verschaffen om de in het kader van de huishouding ontstane schulden te kunnen betalen. Aan deze draag- en fourneerplicht verandert in beginsel niets door het enkele feit dat de samenwoning wordt verbroken. Tot de kosten van de huishouding als bedoeld in artikel 1:84 BW moeten in het algemeen worden gerekend hetgeen in het huishouden verteerd of verbruikt wordt en hetgeen ten behoeve van het draaiende houden van de huishouding wordt uitgegeven. Daartoe behoren wat betreft de huisvestingskosten in het bijzonder de betalingen van hypotheekrente als sprake is van een eigen woning. Daarentegen kunnen in beginsel noch het aflossingsdeel van hypothecaire betalingsverplichtingen, noch de verschuldigde premie voor een levensverzekeringspolis die ertoe strekt om te zijner tijd met het opgebouwde kapitaal de hypothecaire lening af te lossen, tot de in deze bepaling bedoelde huishoudelijke kosten worden gerekend, omdat daarmee primair vermogensopbouw plaatsvindt.

4.5.

Om te kunnen vaststellen of een echtgenoot op grond van de regels van artikel 1:84 lid 1 en lid 2 BW over een bepaalde periode te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding moet die echtgenoot in ieder geval stellen (en bij voldoende gemotiveerde betwisting bewijzen) wat (i) de totale kosten van de huishouding over die betreffende periode waren, (ii) wie in die betreffende periode welke kosten heeft betaald, (iii) ten laste van welke middelen die kosten zijn voldaan, (iv) wie in de betreffende periode welk inkomen heeft genoten, en (v) wie welke (inkomsten uit) vermogen in die betreffende periode heeft gehad. Aan de hand van de bijdragen die partijen hebben geleverd, en afhankelijk van de vraag ten laste van welke middelen zij die bijdragen hebben voldaan, kan worden vastgesteld of een partij nog nader moet bijdragen dan wel te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding. De vrouw heeft deze onderscheidenlijke elementen evenwel niet (voldoende) inzichtelijk gemaakt. Zij heeft slechts gesteld welke kosten zij over de door haar genoemde periode voor de hypotheek van de echtelijke woning heeft gemaakt, en welke kosten zij voor gas en stroom heeft voldaan. De vrouw heeft niet gesteld wat de totale kosten van de huishouding over de door haar genoemde periode bedroegen, wie welke van deze kosten heeft gedragen, wat ieders inkomen in die periode was, en wat in die periode de omvang van ieders (inkomen uit) vermogen was. Bovendien heeft de vrouw weliswaar gesteld dat de door haar genoemde kosten over voornoemde periode uit haar inkomen zijn betaald, maar tussen partijen is niet in geschil dat op hun huwelijksvermogensregime Pools recht van toepassing is, en dat naar Pools recht - zolang zij gehuwd zijn - een gemeenschap tussen hen bestaat die onder meer bestaat uit inkomen uit arbeid en inkomsten uit andere bronnen verkregen tijdens het huwelijk. Zolang partijen zijn gehuwd, kwalificeert ieders inkomen dus als ‘gemene inkomsten’ in de zin van artikel 1:84 lid 1 BW. De enkele stelling van de vrouw dat de kosten door haar ten laste van haar inkomen zijn betaald is dan ook niet voldoende om vast te kunnen stellen dat deze kosten ten laste zijn gekomen van inkomsten die niet (geheel of gedeeltelijk) door haar gedragen hadden moeten worden.

4.6.

De vrouw heeft verder nog gesteld dat van het door haar betaalde bedrag aan hypotheeklasten ook een deel betrekking had op de aflossing van de hypothecaire geldlening. Zoals hiervoor reeds overwogen, behoren aflossingen in beginsel niet tot de kosten van de huishouding. Wat de grondslag is voor dit gedeelte van haar vordering heeft de vrouw niet gesteld, nog daargelaten dat zij niet heeft gesteld welk deel van het door haar betaalde bedrag aan hypotheekkosten betrekking had op de verschuldigde rente en welk deel op de aflossing. Het hof kan dan ook niet vaststellen welk deel van het totaal van door de vrouw betaalde bedrag op aflossing van de hypothecaire geldlening betrekking had. Aldus kan ook het deel van de vordering van de vrouw dat is gebaseerd op door haar betaalde aflossingen op de hypothecaire geldlening niet toegewezen worden.

De kosten van DNO Doen (bedrag van € 1.161,60)

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.7.

De vrouw heeft haar verzoek om te bepalen dat de man de door haar betaalde kosten voor DNO Doen aan haar dient te vergoeden mede gegrond op de bijdrageplicht van partijen in de kosten van de huishouding. Voor zover het verzoek van de vrouw op deze grondslag is gebaseerd, geldt voor de rechtsmacht van het hof en het toepasselijke recht hetzelfde als hetgeen hiervóór in r.o. 4.1 en 4.2 is overwogen. Dat betekent dat het hof bevoegd is om op dit verzoek te beslissen, en dat op dit verzoek het Nederlandse recht van toepassing is.

Inhoudelijke beoordeling

4.8.

Het gevorderde bedrag van € 1.161,60 is door de vrouw voor het eerst in hoger beroep verzocht. Dit bedrag heeft betrekking op door haar betaalde kosten voor begeleide opvang voor de vrouw bij DNO Doen in de maanden april tot en met juni 2022. De vrouw stelt dat het redelijk is dat de man deze kosten volledig, dan wel voor de helft, aan haar vergoed omdat zij door toedoen van de man de echtelijke woning moest ontvluchten, hetgeen tevens een onrechtmatige daad oplevert.

4.9.

Voor zover het verzoek van de vrouw ten aanzien van de kosten van DNO Doen is gebaseerd op artikel 1:84 BW zal het hof ook dit verzoek afwijzen. Daartoe verwijst het hof naar hetgeen hiervoor onder r.o. 4.3 en 4.4 is overwogen. De kosten die de vrouw voor DNO Doen heeft gemaakt, hebben betrekking op de maanden april tot en met juni 2022. Die maanden liggen (grotendeels) in dezelfde periode als de periode waarop het door de vrouw gevorderde bedrag van € 5.464,25 betrekking heeft. In r.o. 4.4 is reeds overwogen dat de vrouw niet de noodzakelijke elementen heeft gesteld om te kunnen vaststellen dat zij in die periode te veel heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding zoals door haar gesteld. Om die reden kan ook het verzoek van de vrouw ten aanzien van de door haar opgevoerde kosten van DNO Doen niet worden toegewezen, althans niet voor zover dit op artikel 1:84 BW is gebaseerd.

4.10.

De vrouw heeft aan haar verzoek om de man te veroordelen aan haar de kosten van DNO Doen terug te betalen ook nog ten grondslag gelegd dat de man onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Door toedoen van de man heeft de vrouw de woning moeten ontvluchten en heeft zij vervolgens deze kosten moeten maken. Voor zover het verzoek van de vrouw op deze grondslag is gebaseerd, overweegt het hof het volgende.

4.11.

Volgens artikel 827 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken de rechter de onder a t/m f van het eerste lid van deze bepaling genoemde specifieke nevenvoorzieningen treffen. Artikel 827 lid 1 sub g Rv biedt de echtscheidingsrechter de mogelijkheid ook andere voorzieningen te treffen, maar een dergelijke voorziening moet voldoende samenhang vertonen met het echtscheidingsverzoek en de behandeling van de verzochte voorziening mag niet tot onnodige vertraging van het geding leiden. Naar het oordeel van het hof is een verzoek waarbij de ene echtgenoot op grond van artikel 6:162 BW een schadevergoeding van de andere echtgenoot vraagt in zijn algemeenheid niet een voorziening die kwalificeert als ‘een voorziening die aansluit bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding’ als bedoeld in artikel 827 lid 1 sub g Rv. De verbintenis tot betalen van schadevergoeding vloeit in dat geval niet uit de echtscheiding voort, maar is gelegen in een van de echtscheiding losstaande wettelijke grond. Het hof is dan ook van oordeel dat onvoldoende samenhang bestaat tussen het echtscheidingsverzoek en het verzoek tot vergoeding van het bedrag van € 1.161,25 op grond van een door de man gepleegde onrechtmatige daad, zodat de vrouw niet-ontvankelijk is in dat verzoek (zie Hoge Raad 17 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1313, onder verwijzing naar Kamerstukken II 1999-2000, 28 862, nr. 3, p. 10).

Compensatie proceskosten

4.12.

De vrouw heeft verzocht de proceskosten in die zin te compenseren dat ieder der partijen de eigen kosten draagt. Het hof zal dit verzoek toewijzen, nu het een procedure tussen (ex)echtgenoten betreft.

5Beslissing

Het hof:

wijst af het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man gehouden is om aan haar een bedrag van € 5.464,24 te voldoen;

wijst af het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man gehouden is om aan haar een bedrag van € 1.161,60 te voldoen voor zover dit verzoek is gegrond op artikel 1:84 BW, en verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in dit verzoek voor zover dit is gegrond op artikel 6:162 BW;

compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. A.R. Sturhoofd en mr. T.M. Subelack, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 27 februari 2024 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733