Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 05-03-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1613

Datum publicatie18-03-2024
Zaaknummer200.323.844
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind;
Erfrecht; Vernietiging en nietigheid testament
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kort na onderbewindstelling wijziging testament. Erflaatster overlijdt tijdens appelprocedure op moment dat onderzoek gaande is waarbij wordt onderzocht of gronden voor bewind aanwezig waren. Door overlijden eindigt bewind van rechtswege en eindigt taak bewindvoerder en is er geen belang meer bij beantwoording vraag of gronden voor bewind aanwezig waren. Hof: Juridische criteria die aanleiding geven voor instelling bewind zijn niet identiek aan criteria die rol spelen bij beantwoording vraag of testament nietig is.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.323.844

(zaaknummer rechtbank Gelderland 82852)

beschikking van 5 maart 2024

inzake

[verzoekster] ,

die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: [verzoekster] ,

advocaat: mr. J.L. Vermeer uit Rhenen,

en

[verweerster1] ,

die woont in [woonplaats1] , verder te noemen: [verweerster1] ,

en

[verweerster2] ,

die woont in [woonplaats2] , verder te noemen: [verweerster2] ,

verweersters is hoger beroep,

advocaat: mr. M. Bitter te Haarlem,


Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:


[de bewindvoerder] ,

correspondentieadres: [adres1] , [woonplaats2] ,

belanghebbende, verder te noemen: de bewindvoerder,

en

[naam1] ,

die woont in [woonplaats1] ,

verder te noemen: [naam1] .

1Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Voor het verloop van het geding tot 26 oktober 2023 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.

1.2

Het verdere verloop blijkt uit:

- een e-mail van de bewindvoerder van 6 december 2023;

- een e-mail van [naam1] van 12 december 2023;

- een journaalbericht van mr. Vermeer van 12 december 2023 met als bijlage een brief van mr. Vermeer van dezelfde datum;

- een e-mail van de bewindvoerder van 14 december 2023 met als bijlage een brief van de bewindvoerder van dezelfde datum;

- een journaalbericht van mr. Bitter van 18 december 2023 met als bijlage een brief van mr. Bitter van dezelfde datum;

- een e-mail van 9 januari 2024 van de bewindvoerder waarin melding wordt gemaakt van het overlijden van [verzoekster] met als bijlage een akte van overlijden;

- een brief van de deskundige [naam2] van 16 januari 2023 met bijlage;

- een brief van de bewindvoerder van 18 januari 2024;

- een e-mail van [naam1] van 23 januari 2024;

- een journaalbericht van mr. Vermeer van 23 januari 2024 met een brief van mr. Vermeer van dezelfde datum;

- een journaalbericht van mr. Bitter van 25 januari 2024 met een brief van mr. Bitter van dezelfde datum.

2De motivering van de beslissing

2.1

Na de tussenbeschikking van 19 september 2023 heeft het hof gezien recente(re) ontwikkelingen alle belanghebbenden een paar keer verzocht zich nader uit te laten over de verdere voortgang. Voor zover de daaropvolgende reacties van belanghebbenden - al dan niet naar aanleiding van genoemde verzoeken - inhoudelijk de door het hof verzochte uitlating te buiten gaan houdt het hof daar bij de beslissing geen rekening mee.

2.2

Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van

26 oktober 2023, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.

2.3

In die beschikking heeft het hof, onder aanhouding van iedere verdere beslissing,

[naam2] , klinisch geriater, gevestigd in [plaats1] benoemd tot deskundige en aan hem de volgende vragen voorgelegd:

1. Lijdt [verzoekster] aan (een vorm van) dementie of een andere geestelijke

aandoening? Zo ja, welke?

2. Wordt [verzoekster] daardoor beperkt in een behoorlijke behartiging van haar vermogensrechtelijke belangen?
3. Zo ja, in welke mate?

3. Heeft u nog andere opmerkingen met betrekking tot de (geestelijke) gesteldheid van

[verzoekster] die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de vraag in hoeverre

[verzoekster] in staat is haar belangen behoorlijk te behartigen?

2.4

Bij de onder 1.2 genoemde e-mail van 9 januari 2024 heeft de bewindvoerder het hof bericht dat [verzoekster] [in] 2023 is overleden.

2.5

Het hof heeft de belanghebbenden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welke gevolgen het overlijden heeft voor de lopende procedure bij het hof.

2.6

Uit de brief van de bewindvoerder van 18 januari 2024 volgt dat de procedure in hoger beroep door het overlijden van [verzoekster] wat hem betreft niet hoeft te worden voortgezet. Op basis van de nu beschikbare informatie dient een eindbeschikking te worden gegeven, aldus de bewindvoerder.

2.7

Uit de e-mail van [naam1] van 23 januari 2024 volgt dat zij graag een inhoudelijke uitspraak wil ontvangen waaruit volgt dat niet, en nooit eerder, is aangetoond dat [verzoekster] aan een vorm van dementie leed. [verweerster1] en [verweerster2] willen volgens haar door middel van de diagnose dementie aantonen dat de wijziging van het testament door [verzoekster] niet rechtsgeldig is. Ook daarom is het van belang dat het deskundigenonderzoek wordt voortgezet zodat kan worden aangetoond dat bij [verzoekster] geen sprake was van dementie. [naam1] stelt voor om de deskundige op basis van de beschikbare medische gegevens alsnog te laten beoordelen of ooit sprake is geweest van een diagnose dementie.

2.8

Uit de brief van mr. Vermeer van 23 januari 2024 volgt dat zij zich, gelet op het overlijden van [verzoekster] , voor wat betreft de voortgang van de procedure, refereert aan het oordeel van het hof.

2.9

Uit het journaalbericht van mr. Bitter van 25 januari 2024 volgt dat ook [verweerster1] en [verweerster2] een inhoudelijke beslissing willen. Zij hebben er belang bij dat een zogenoemd ‘post mortem’ onderzoek wordt verricht door de deskundige, welk onderzoek erop gericht moet zijn de door het hof geformuleerde onderzoeksvragen alsnog te beantwoorden. Zij voegen daaraan toe dat [verzoekster] kort na de onderbewindstelling met [naam1] naar de notaris is gegaan, haar testament heeft gewijzigd en [verweerster1] en [verweerster2] daarbij heeft onterfd.

2.10

Op grond van artikel 1:449 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt het bewind door de dood van de rechthebbende. [verzoekster] is [in] 2023 overleden zodat daarmee het bewind, op grond van het hiervoor vermelde artikel, is geëindigd. In artikel 3:303 BW - dat ingevolge de schakelbepaling van artikel 3:59 BW ook voor het rechtsmiddel van hoger beroep geldt - is bepaald dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. Het belang moet voldoende zijn om de rechtsvordering die wordt ingesteld, te rechtvaardigen. Nu het bewind van rechtswege is geëindigd en daarmee ook de taak van de bewindvoerder is geëindigd (artikel 1:448 lid 1 sub a BW) , bestaat nu geen belang meer bij beantwoording van de vraag of de gronden voor bewind al dan niet aanwezig waren. Ook voor de periode gelegen tussen het instellen van het bewind en de datum van overlijden bestaat geen belang bij beantwoording van die vraag, omdat de (rechts- en feitelijke) gevolgen van het (uitgesproken) bewind voor wat betreft de periode tot

29 december 2023 niet ongedaan gemaakt kunnen worden. De wet voorziet niet in een ongedaan making van het bewind en evenmin in een ontslag met terugwerkende kracht. Naar het oordeel van het hof kan beantwoording van die vraag als gevolg van het overlijden dus in het midden blijven.

2.11

Het hof merkt volledigheidshalve wel op dat met deze bekrachtiging in het midden wordt gelaten of de gronden voor het instellen van bewind al dan niet aanwezig waren ten tijde van de procedure in eerste aanleg. Een onderzoek zoals een aantal belanghebbenden nu voorstaat, wijst het hof af, omdat dat in het kader van de thans voorliggende kwestie niet relevant is. De door hen gestelde rechtens te respecteren belangen zien, naar het hof begrijpt, op het testament dat door [verzoekster] na de onderbewindstelling is gewijzigd en leveren naar het oordeel van het hof weliswaar een zelfstandig te respecteren belang op, maar de rechtsgeldigheid van deze wijziging ligt niet voor in de onderhavige procedure. Bovendien hebben zowel de verweersters in hoger beroep als [naam1] hun standpunten over hun (gestelde) belangen niet - juridisch of feitelijk - onderbouwd, zodat het hof hieraan voorbijgaat. Het hof merkt daarbij ook nog op dat de juridische criteria die aanleiding geven voor de instelling van bewind niet identiek zijn aan de criteria die tegen de achtergrond van de artikelen 4:55 BW en 3:33 en 3:34 BW een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of het testament al dan niet nietig is. Bij dit laatste gaat het meer in het bijzonder om de vraag of [verzoekster] op het moment waarop het testament is opgemaakt ‘testeerbevoegd’ was (art. 4:55 lid 4 BW) . Bij de beantwoording van die vraag speelt de beoordeling van de notaris een grote rol. De enkele omstandigheid dat (uit een post mortum onderzoek zou blijken dat) het bewind terecht is ingesteld laat onverlet dat [verzoekster] op het ogenblik waarop het testament werd gemaakt (mogelijk) wel testeerbevoegd is geweest. Het is aan degene die stelt dat [verzoekster] ten tijde van het opmaken van het testament niet voldeed aan de vereisen die aan een testateur gesteld moeten worden die stelling te onderbouwen en zo nodig te bewijzen.

2.12

Kort voordat [verzoekster] overleed was de deskundige begonnen met zijn onderzoek en heeft daarbij kosten gemaakt. Het hof acht de door de deskundige overgelegde factuur alleszins redelijk. Het hof zal bepalen dat deze door de deskundige gemaakte kosten van

€ 1.754,50 ten laste van de nalatenschap van [verzoekster] komen. Daartoe overweegt het hof dat [verzoekster] in hoger beroep is gegaan van de bestreden beschikking en dat ook zij heeft aangedrongen op, en vervolgens ingestemd met het deskundigenonderzoek. Bovendien heeft de bewindvoerder in de e-mail van 14 december 2023 gezegd dat de omvang van de nalatenschap van [verzoekster] voldoende is om deze kosten te voldoen. Deze kosten dienen ten laste van het reeds betaalde voorschot betaald te worden. Het restant van het voorschot dient aan de nalatenschap van [verzoekster] te worden teruggestort.

2.13

Het hof ziet geen aanleiding tot toewijzing van de door [verweerster1] en [verweerster2] verzochte proceskostenveroordeling. Aangezien partijen in een familierechtelijke verhouding tot elkaar staan, zal het hof de proceskosten compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

2.14

Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, en ten aanzien van de kosten van de deskundige beslissen als volgt.

3De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 23 december 2022;

stelt vast dat het bewind is geëindigd als gevolg van de dood van [verzoekster] [in] 2023;

bepaalt dat de nota van de deskundige van € 1.754,50 ten laste van het voorschot dient te worden voldaan waarna het restant van het voorschot aan de nalatenschap van [verzoekster] dient te worden teruggestort;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, P.B. Kamminga en E. de Boer en is op 5 maart 2024 door mr. Kamminga uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733