Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 05-03-2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1612

Datum publicatie13-03-2024
Zaaknummer200.336.037
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Uithuisplaatsing 1:265a e.v. BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

De verlenging MUHP van de kinderen biedt geen ruimte voor inhoudelijke beoordeling van het perspectiefbesluit. Duidelijk is dat iedereen instemt met verlenging van de MUHP. In het beroepschrift is ook niet gegriefd tegen de verlenging van de MUHP. Het aanvullende beroepschrift is te laat en ism de twee-conclusieregel. Hoewel het hof begrijpt dat de ouders het perspectiefbesluit graag willen voorleggen, is dat hier juridisch niet mogelijk. De rechtbank heeft dat naar het oordeel van het hof dan ook ten onrechte gedaan.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.336.037

(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 544287 en 552270)

beschikking van 5 maart 2024

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. C.J.W. Tijsseling te Utrecht,

en

de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,

gevestigd te Utrecht,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de GI,


en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. Pool te Rotterdam,

Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

[de pleegouders] ,

per adres van de GI,

verder te noemen: de pleegouders.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 augustus 2022 (zaaknummer 544287) en van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 juni 2023 en 3 oktober 2023 (zaaknummer 552270). De beschikking van 3 oktober 2023 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2. Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 december 2023;

- het verweerschrift met producties van de GI;

- het aanvullend beroepschrift met producties;

- een email van mr. Tijsseling van 2 februari 2024 met als productie de (na te noemen) beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 2 februari 2024;

- een email van de GI van 2 februari 2024 met een productie.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- twee vertegenwoordigers van de GI;

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de pleegvader.

De raad voor de kinderbescherming heeft het hof schriftelijk bericht niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.

3De feiten

3.1

De vader en de moeder zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014 in [plaats1] , en

- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019 in [woonplaats2] ,

De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over hun kinderen.

3.2

Bij beschikking van 21 juni 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.

3.3

Bij beschikking van 19 mei 2020 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen bij een pleeggezin. Deze machtiging is daarna steeds verlengd.

3.4

De kinderen wonen sinds 23 juni 2020 bij de pleegouders.

3.5

Bij beschikking van 22 augustus 2022 heeft de kinderrechter een deskundigenonder-zoek gelast door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (verder: NIFP) naar het perspectief van de kinderen, omdat de vader het niet eens is met het (toenmalige) perspectiefbesluit van de GI. Dit (eerste) perspectiefbesluit is overigens zowel door genoemde rechtbank als door dit hof indertijd inhoudelijk getoetst.

De kinderrechter heeft in deze beschikking ook een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen en een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen vastgesteld, inhoudende dat de moeder en de vader ieder eenmaal in de vier weken twee uur begeleide omgang met de kinderen hebben, waarbij de GI de regie heeft over de verdere uitbreiding van de omgang.

3.6

Het NIFP heeft in maart 2023 gerapporteerd.

3.7

Op 22 juni 2023 heeft de meervoudige kamer in de rechtbank in de procedure over het opgroeiperspectief en de procedure over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing een tussenbeschikking gegeven. In die tussenbeschikking is de ondertoezichtstelling verlengd tot 19 mei 2024 en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 19 oktober 2023. De meervoudige kamer overweegt voorts dat het op de weg van de GI ligt naar aanleiding van het NIFP-onderzoek opnieuw af te wegen of het opgroeiperspectief van de kinderen bij het pleeggezin ligt of bij een van de ouders en dat de GI het te nemen (nieuwe en dus tweede) perspectiefbesluit met de ouders moet bespreken en op schrift moet stellen.

3.8

De GI heeft op 6 juli 2023 een (tweede) perspectiefbesluit op schrift gegeven.

3.9

Bij de hiervoor genoemde beschikking 2 februari 2024 heeft de kinderrechter de verzoeken van de vader om de GI te vervangen en een omgangsregeling vast te stellen waarbij het streven is binnen een termijn van een jaar en onder regie van de nieuw te benoemen GI een opbouw naar een weekendregeling te realiseren, afgewezen.

4De omvang van het geschil

4.1

In de bestreden beschikking van 3 oktober 2023 heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verlengd tot 19 mei 2024. Ook heeft de rechtbank in de bestreden beschikking overwogen dat de rechtbank op basis van de stukken en de toelichting tijdens de zitting van oordeel is dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet meer bij de vader of de moeder ligt, maar bij de pleegouders en dat dit betekent dat de GI geen hulp meer zal inzetten op het wonen van de kinderen bij één van de ouders.

4.2

De vader is het blijkens het beroepschrift niet eens met het oordeel van de rechtbank over het opgroeiperspectief van de kinderen en merkt daarbij op dat dit beroep wordt ingesteld ondanks zijn begrip voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen.

De vader verzoekt het hof – uitvoerbaar bij voorraad – voor zover de wet dat toestaat, de bestreden beschikking te vernietigen en de GI in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen, kosten rechtens.

4.3

De GI vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.4

De moeder heeft haar mening ten aanzien van het verzoek tijdens de mondelinge behandeling bij het hof kenbaar gemaakt.

5De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.

5.2

De rechtbank heeft in de beschikking van 22 juni 2023 overwogen dat de ouders verweer hebben gevoerd tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen, als dit zou betekenen dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet meer bij één van de ouders zou liggen, maar bij het pleeggezin.

De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het op de weg van de GI lag om na het NIFP-onderzoek opnieuw een uitspraak te doen over het opgroeiperspectief en dat met de ouders te bespreken. De ouders wisten volgens de rechtbank niet goed wat zij op de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 22 juni 2023 konden verwachten. Daarom heeft de rechtbank de procedure aangehouden en de GI in de gelegenheid gesteld haar schriftelijke standpunt in te dienen bij de rechtbank samen met de reactie van de ouders en de pleegouders.

5.3

In zijn uitspraak van 1 september 2023 heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het wettelijk stelsel volgt dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsgang waarin een perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd.

Een perspectiefbesluit kan volgens de Hoge Raad echter wel aan het rechterlijk oordeel worden onderworpen voor zover dat noodzakelijk is voor de beoordeling van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met dat perspectiefbesluit. 1

5.4

De ouders hebben bij de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij het niet eens zijn met het recente perspectiefbesluit van de GI van 6 juli 2023, inhoudende dat het opgroeiperspectief van de kinderen bij de pleegouders moet liggen en dat de visie van de GI niet is gewijzigd op basis van de uitkomsten van het NIFP-onderzoek. De vader stelt dat uit de conclusies in het NIFP-rapport kan worden afgeleid dat niet moet worden uitgesloten dat de kinderen op langere termijn bij hem zouden kunnen worden geplaatst.

5.5

In de bestreden beschikking heeft de rechtbank (onder het kopje: De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing) geoordeeld dat de uithuisplaatsing moet worden verlengd tot 19 mei 2024 omdat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en de ouders het ermee eens zijn dat de kinderen in ieder geval deze periode nog in het pleeggezin moeten verblijven.

Pas daarna bespreekt de rechtbank (onder het kopje: Het perspectiefbesluit) het perspectiefbesluit, waarbij wordt verwezen naar voormelde uitspraak van de Hoge Raad van 1 september 2023. De rechtbank overweegt dat de beslissing over het resterende deel van de verlenging van de uithuisplaatsing tot 19 mei 2024 samenhangt met het perspectiefbesluit en dat zij zich daarom over de inhoud van dit besluit zal uitlaten. De rechtbank is van oordeel dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder of de vader ligt, maar bij de pleegouders.

5.6

De vader stelt in deze procedure dat de rechtbank ten onrechte in lijn met het standpunt van de GI heeft geoordeeld dat het opgroeiperspectief van de kinderen bij de pleegouders zal zijn.

De GI voert verweer en stelt dat de vader niet-ontvankelijk is, omdat de vader met name een bezwaar maakt tegen het opgroeiperspectief en de overwegingen daarover, maar de vader begrip heeft voor de uithuisplaatsing. Volgens de GI bepleit de vader dus geen ander dictum.

5.7

Het hof is van oordeel dat deze procedure over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen geen ruimte biedt voor een inhoudelijke beoordeling van het perspectiefbesluit. Uit de uitspraak van de Hoge Raad volgt dat het beoordelen van een perspectiefbesluit uitsluitend kan voor zover dit noodzakelijk is voor het nemen van de beslissing over de uithuisplaatsing. Duidelijk is dat alle betrokkenen instemmen met een verlenging van de uithuisplaatsing tot 19 mei 2024. Ook de vader ziet in dat het perspectief van de kinderen de eerstkomende tijd niet bij hem ligt. Het hof leest in het beroepschrift ook geen grief tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. In het aanvullende beroepschrift, dat is ingediend na het verweerschrift van de GI, wordt gepoogd dat te repareren, maar als daarin al alsnog een grief tegen de uithuisplaatsing moet worden gelezen, is die gang van zaken in strijd met de twee-conclusieregel en is die grief dus te laat.

Hoewel het hof begrijpt dat de ouders het perspectiefbesluit graag willen voorleggen, is dat vanuit juridisch oogpunt in het kader van onderhavig hoger beroep niet mogelijk. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof dan ook ten onrechte althans ten overvloede een oordeel gegeven ten aanzien van het opgroeiperspectief, nu dat gezien de instemming van alle betrokkenen niet nodig was om te beslissen over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. Dit maakt echter de beslissing van de rechtbank over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, waar alle belanghebbenden het ook mee eens zijn, niet anders. Deze blijft in het belang van de verzorging en opvoeding van de beide kinderen tot 19 mei 2024 noodzakelijk.

Nu aan het oordeel over het perspectiefbesluit van de GI geen rechtsgevolgen zijn verbonden, zal het hof de bestreden beschikking toch bekrachtigen.

5.9

Het hof heeft ter zitting gezien dat de situatie op meerdere punten is verbeterd. De verstandhouding tussen de ouders is redelijk goed en de samenwerking tussen de vader en omgangsbegeleiding is ook prettig. De ouders bevestigen dat de kinderen fijn opgroeien in het pleeggezin. Hopelijk kan de vader zich minder gaan richten op de plek waar de kinderen moeten opgroeien na deze procedure en zich vooral focussen op het uitbouwen van de band met zijn kinderen. Het hof leest in het nadere advies van de NIFP-onderzoeker van 8 november 2023 dat dit erg waardevol kan zijn voor de kinderen.

5.10

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten betaalt.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 3 oktober 2023;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-Ten Have en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 5 maart 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733