Rechtbank Den Haag 07-03-2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3224

Datum publicatie12-03-2024
ZaaknummerC/09/659545 / FA RK 24-137
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; Kinderontvoering
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Internationale kinderontvoering. Teruggeleiding naar Denemarken. Beroep op weigeringsgrond art. 13 lid 1 sub b HKOV faalt. Niet onaannemelijk dat vader in staat op korte termijn opvang te regelen voor kinderen. Door moeder geschetste interacties tussen vader en kinderen worden door ouders verschillend geïnterpreteerd. Vader mogelijk niet altijd voldoende inzicht in wat voor ouder passend gedrag is in omgang met kinderen. Betekent niet dat ernstig risico bestaat dat kinderen door hun terugkeer aan gevaar worden blootgesteld. Zorgen over gedrag vader richting kinderen kunnen bij Deense instanties gemeld worden. Teruggeleiding betekent niet dat kinderen hun hoofdverblijf bij vader zullen hebben/hij (volledige) zorg voor kinderen zal hebben. Niet gebleken dat sprake van patroon van gewelddadig gedrag/sexting verslaving vader/dat zijn gedrag gevaar oplevert voor kinderen.

Volledige uitspraak


Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummer: FA RK 24-137

Zaaknummer: C/09/659545

Datum beschikking: 7 maart 2024

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 8 januari 2024 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,

wonende te [woonplaats 1] , Denemarken,

advocaat: mr. L. Stam te ’s-Hertogenbosch.

Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,

wonende te [woonplaats 2] ,

advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.

en

Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

de voorlopige voogdes over de kinderen.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

- het verzoekschrift;

- het F9-formulier van 17 januari 2024 van de zijde van de vader, met bijlagen;

- het F9-formulier van 22 januari 2024 van de zijde van de vader, met een aanvullend verzoek en bijlagen.

Op 24 januari 2024 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming was [naam 1] aanwezig. Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. L. Koper. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.

Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 7 februari 2024 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen heeft geresulteerd in een spiegelovereenkomst. Partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt over de gewone verblijfplaats van de minderjarigen. De vader handhaaft daarom het teruggeleidingsverzoek.

Nadien zijn de volgende stukken ontvangen:

- het verweerschrift;

- het F9-formulier van 20 februari 2024 van de zijde van de vader, met bijlagen;

- het F9-formulier van 21 februari 2024 van de zijde van de moeder, met bijlagen;

- het F9-formulier van 21 februari 2024 van de zijde van de vader, met bijlagen.

Op 22 februari 2024 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming is [naam 2] verschenen en namens de voorlopige voogdes [naam 3] (via Teams). Van de zijde van vader en van de zijde van de moeder zijn pleitaantekeningen overgelegd. Van de zijde van de moeder zijn daarnaast twee foto’s overgelegd.

Verzoek en verweer

Thans ligt nog voor het verzoek van de vader om, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarigen te bevelen, althans de terugkeer van de minderjarigen op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar de vader in Denemarken, meer in het bijzonder naar de gewone verblijfplaats van de minderjarigen te [plaats] , Denemarken, en daarbij de moeder te veroordelen alsdan de geldige paspoorten van de kinderen af te geven aan de vader, dan wel te bepalen op welke datum de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat hij de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Denemarken, met veroordeling van de moeder in de reiskosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad en woonden samen in [plaats] , Denemarken.

- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen:

- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats 1] , Denemarken,

- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2023 te [geboorteplaats 2] , Denemarken.

- Op 15 november 2023 heeft de moeder met de kinderen de woning van partijen te [plaats] , Denemarken verlaten en is met de kinderen naar Nederland vertrokken voor een vakantie.

- De vader, de moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.

- De moeder heeft de vader op 5 december 2023 laten weten dat zij en de kinderen niet zouden terugkeren naar Denemarken.

- De vader heeft zich niet gemeld bij de Nederlandse Centrale Autoriteit.

- Bij beschikking van deze rechtbank van 24 januari 2024 is de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering belast met de voorlopige voogdij over de kinderen tot het moment – voor zover het verzoek van de vader tot teruggeleiding wordt toegewezen – dat die beslissing tot teruggeleiding ten uitvoer zal zijn gelegd.

Beoordeling

Rechtsmacht

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Denemarken zijn partij bij het Verdrag.

De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van de kinderen in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.

Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden achtergehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of achterhouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of achterhouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.

Ongeoorloofde overbrenging of achterhouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag

Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of achterhouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of

gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).

Gewone verblijfplaats

Niet in geschil is dat de kinderen onmiddellijk voor hun achterhouding in Nederland hun gewone verblijfplaats in Denemarken hadden.

Gezamenlijk gezag?

In geschil is of partijen gezamenlijk belast zijn met het gezag over [kind 1] en [kind 2]. De vader stelt zich op het standpunt dat partijen gezamenlijk gezag hebben. De moeder voert hiertegen verweer en acht de door de vader overgelegde stukken onvoldoende om vast te kunnen stellen dat sprake is van gezamenlijk gezag.

De rechtbank volgt het standpunt van de vader en overweegt daartoe het volgende. Door de vader zijn twee ‘Decision(s) regarding care and responsibility declaration’ overgelegd waaruit blijkt dat hij de kinderen heeft erkend. De moeder heeft ook niet betwist dat de vader de kinderen heeft erkend. Uit artikel 2 lid 1 van de Deense Kinderwet en artikel 7 lid 1 van de Deense Wet op de ouderlijke verantwoordelijkheid blijkt dat het afleggen van een dergelijke verklaring van rechtswege gezamenlijk gezag met zich brengt. De rechtbank stelt op die grond vast dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over de kinderen. Dat de vader – zoals de moeder heeft opgemerkt – geen door de ouders ondertekend exemplaar met fysieke stempel van de bedoelde Decisions heeft overgelegd, maakt dit niet anders. De ouders hebben de ‘Decision(s) regarding care and responsibility declaration’ digitaal ondertekend.

Toestemming

Niet in geschil is dat de moeder zonder toestemming van de vader na haar aankomst met de kinderen in Nederland heeft besloten dat de kinderen niet meer zouden terugkeren naar Denemarken. Gelet hierop is er sprake van achterhouding van de kinderen in Nederland in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Deens recht. De rechtbank komt daarom tot het oordeel er sprake is van een ongeoorloofd niet doen terugkeren van de kinderen naar Denemarken in de zin van artikel 3 van het Verdrag.

Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag

Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.

Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de achterhouding van de kinderen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de kinderen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.

De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.

Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag

Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.

De moeder stelt dat er sprake is van een ernstig risico dat de kinderen bij hun terugkeer naar Denemarken worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar en/of in een ondragelijke toestand worden gebracht. De vader is niet in staat om goed voor de kinderen te zorgen en er is geen opvang beschikbaar voor de kinderen als de vader moet werken. De moeder vindt verder de wijze waarop de vader met de kinderen omgaat en de kinderen verzorgt, zorgelijk. De moeder heeft op de zitting een aantal interacties tussen de vader en de kinderen beschreven, die zij, achteraf, als seksueel getint, afwijkend en ongepast beschouwt. Ter onderbouwing zijn door de moeder op de zitting twee foto’s overgelegd waarop de kinderen te zien zijn met een massagestick voor volwassenen in hun handen. Bovendien is de vader volgens de moeder verslaafd aan sexting. Ook dit levert volgens haar een gevaar op voor de kinderen. Verder heeft de moeder op de zitting drie incidenten beschreven waaruit volgens haar blijkt dat de vader agressief gedrag vertoont.
De moeder is zelf niet voornemens terug te keren naar Denemarken, ook niet bij toewijzing van het verzoek van de vader. Zij stelt dat het van haar niet kan worden verwacht dat zij terugkeert naar Denemarken waar zij terug zij komen in een geïsoleerde omgeving en waar zij geen woonruimte en geen baan zou kunnen vinden. Bovendien kan zij niet met de vader communiceren. Dit betekent dat de kinderen bij hun terugkeer naar Denemarken worden gescheiden van de moeder, waardoor zij in een ondragelijke toestand worden gebracht.

De vader betwist dat de kinderen bij terugkeer naar Denemarken worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel in een ondragelijke toestand worden gebracht.

Door de voogdes is op de zitting verklaard dat er twee contactmomenten hebben plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen. Het eerste contactmoment was op het kantoor van het Leger des Heils en onder begeleiding van de voorlopige voogdes. Het contactmoment is goed verlopen en de vader kon goed aansluiten bij de kinderen. Mede hierdoor is besloten dat het daarop volgende contactmoment zonder begeleiding kon plaatsvinden.

De rechtbank overweegt als volgt.

De rechtbank kan niet vaststellen dat de kinderen bij terugkeer naar Denemarken worden blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar of in een ondragelijke toestand worden gebracht, zoals de moeder stelt en de vader betwist. De vader heeft op de zitting verklaard dat hij in staat is om op korte termijn opvang te regelen voor de kinderen. Dit komt de rechtbank niet onaannemelijk voor en de moeder heeft niet (nader) onderbouwd dat en/of waarom het voor de vader onmogelijk zou zijn om goede opvang te regelen.
De door de moeder op de zitting geschetste interacties tussen de vader en de kinderen, bij het samen in bad zitten en tijdens het verschonen van een luier, betreffen interacties die verschillend door ouders worden geïnterpreteerd. Uit de door de moeder op de zitting overgelegde foto’s van de kinderen blijkt dat de vader mogelijk niet altijd voldoende inzicht heeft in wat voor een ouder passend gedrag is in de omgang met de kinderen. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om daaraan de conclusie te verbinden dat er een ernstig risico bestaat dat de kinderen door hun terugkeer naar Denemarken aan lichamelijk of geestelijk gevaar worden blootgesteld. De moeder kan haar zorgen over het gedrag van de vader richting de kinderen melden bij de instanties aldaar die eventueel passende hulp kunnen bieden of maatregelen kunnen treffen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de teruggeleiding naar Denemarken op zichzelf nog niet meebrengt dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben en/of de vader de (volledige) zorg voor de kinderen zal hebben. Het is aan de bodemrechter aldaar om daar eventueel – als het de ouders niet lukt om onderling afspraken te maken – beslissingen over te nemen.
De rechtbank overweegt voorts dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die het objectief gezien voor de moeder onmogelijk maken om naar Denemarken terug te keren. De vader heeft gesteld dat de moeder haar intrek kan nemen in een aparte verdieping van hun gezamenlijke woning, dat zij in Denemarken een baan aangeboden had gekregen (die zij heeft geweigerd) en dat er voldoende sociale voorzieningen zijn. De moeder heeft dit alles niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Indien de moeder er om haar moverende reden voor kiest om, bij een toewijzing van het verzoek van de vader, niet naar Denemarken terug te keren dan kan die keuze niet in de weg staan aan de terugkeer van de kinderen naar Denemarken. Zoals door de Raad op de zitting is opgemerkt, is het bij toewijzing van het verzoek juist van groot belang dat de moeder samen met de kinderen terugkeert naar Denemarken en dat de ouders vervolgens samen tot afspraken komen. Bovendien is in Nederland een voorlopige voogd betrokken bij het gezin en kan, bij teruggeleiding naar Denemarken, een zorgmelding worden gedaan bij de betreffende instanties.

De door de moeder op de zitting benoemde drie incidenten waaruit volgens haar blijkt dat de vader agressief gedrag vertoont, leiden evenmin tot de conclusie dat er een ernstig risico bestaat dat de kinderen door hun terugkeer naar Denemarken aan lichamelijk of geestelijk gevaar worden blootgesteld. Nog daargelaten dat de genoemde incidenten lang geleden hebben plaatsgevonden, is niet gebleken dat sprake is van een patroon van gewelddadig gedrag bij de vader. Hetzelfde geldt voor de door de moeder gestelde sexting verslaving van de vader. De rechtbank is niet gebleken dat dit gedrag van de vader een gevaar oplevert voor de kinderen. Niet is gebleken dat de vader de kinderen hierin betrekt dan wel dat zij op een andere manier hiermee worden belast.

Nu er geen sprake is van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden – de moeder heeft hierop ook geen beroep gedaan –, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde achterhouding van de kinderen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen.

Uitvoerbaar bij voorraad

Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank vindt het wenselijk dat de kinderen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen.

Teruggeleiding naar Denemarken

De vader verzoekt te bepalen dat de moeder de kinderen dient terug te brengen naar de vader in Denemarken. De rechtbank zal ziet hiertoe geen aanleiding. Het is de strekking van het Verdrag (en de Uitvoeringswet) dat het kind wordt teruggeleid naar het land van herkomst opdat daar zo nodig verdere beslissingen, waaronder die over de verblijfplaats van het kind, kunnen worden genomen. De rechtbank zal daarom minder toewijzen dan verzocht en de teruggeleiding van de kinderen bevelen op de na te melden wijze. De vader verzoekt ook te bepalen dat de moeder de paspoorten van de kinderen aan hem dient af te geven. Ook dit verzoek zal de rechtbank afwijzen. Afgifte van de reisdocumenten aan de vader komt pas aan de orde als de moeder niet zelf voor teruggeleiding zorgt en dan enkel met het doel de kinderen terug te geleiden naar Denemarken.

De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 25 maart 2024, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.

Opname vaststellingsovereenkomst

De ouders zijn in een spiegelovereenkomst twee regelingen overeengekomen, één voor het geval de teruggeleiding van de kinderen naar Denemarken zou worden gelast en één voor het geval het teruggeleidingsverzoek zou worden afgewezen. De ouders hebben ter zitting aanvullend verzocht de spiegelovereenkomst op te nemen in de beschikking. Zij zullen de genoemde spiegelovereenkomst hiertoe uiterlijk drie weken na de beslissing op het teruggeleidingsverzoek (een week na het verstrijken van de appeltermijn) in het geding brengen.

De rechtbank zal partijen hiertoe in de gelegenheid stellen en de beslissing op het verzoek tot opname van de vaststellingsovereenkomst in de beschikking aanhouden als na te melden.

Na ontvangst van de spiegelovereenkomst zal de rechtbank een eindbeschikking afgeven waarin de spiegelovereenkomst wordt opgenomen. Indien partijen in hoger beroep gaan, zal dit verzoek van partijen worden afgewezen. Partijen kunnen dan in hoger beroep verzoeken de spiegelovereenkomst aan de beschikking te hechten.

Kosten

De rechtbank zal het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen de door hem gemaakt reiskosten te betalen toewijzen. De vader stelt de kosten op een bedrag van € 228,- per rit van 1.680 kilometer. Deze kosten heeft de vader drie keer moeten maken in verband met deze procedure. Tegen de hoogte van deze kosten is geen verweer gevoerd. Het betreft een totaalbedrag van € 684,-.

Beslissing

De rechtbank:

*

gelast de terugkeer van de minderjarigen:

- [kind 1] , geboren op [geboortedag 1] 2021 te [geboorteplaats 1] , Denemarken,

- [kind 2] , geboren op [geboortedag 2] 2023 te [geboorteplaats 2] , Denemarken;

naar Denemarken uiterlijk op 25 maart 2024, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Denemarken en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Denemarken, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 25 maart 2024, opdat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Denemarken;

*

veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte reis- en verblijfskosten in verband met de achterhouding en teruggeleiding ter hoogte van € 684,-;

*

wijst af het meer of anders door de vader verzochte;

*

stelt partijen in de gelegenheid binnen drie weken na heden de tussen hen gesloten vaststellingsovereenkomst in het geding te brengen;

houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van het verzoek tot opname van de vaststellingsovereenkomst in de beschikking aan tot 28 maart 2024.

.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, A.M. van der Vliet, T.M. Coppes, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. N.C. Gantenbein als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2024.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!

Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.

!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733