Rechtbank Den Haag 16-08-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15690

Datum publicatie28-02-2024
ZaaknummerC/09/631318
ProcedureBodemzaak
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenFiscaal familierecht; Toeslagen;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Pp procederen tegen Belastingdienst (BD) in civiele rechtszaak. Zij eisen € 35.000 omdat zij dit moesten (terug)betalen wegens onterecht ontvangen huurtoeslagen, terwijl zij geen toeslagen hebben aangevraagd en ook niet hebben ontvangen. Rb verklaart hen niet-ontvankelijk ogv formele rechtskracht: pp hadden bezwaar kunnen en moeten maken tegen beschikkingen BD en vervolgens beroep. Nu dit niet is gebeurd gaat civiele rechter uit van juistheid beschikking. Geen bijz. omstandigheden die afwijking van die regel rechtvaardigen.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Den Haag

Civiel recht

Team Handel

Zaaknummer: C/09/631318 / HA ZA 22-518

Vonnis van 16 augustus 2023

in de zaak van

1 [eisende partij sub 1] ,

te [plaats] ,
2. [eisende partij sub 2],

te [plaats] ,

eisende partijen,

advocaat: mr. F.F. Kool te Haarlem,

tegen

STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN FINANCIEN,

te 's-Gravenhage,

gedaagde partij,

advocaat: mr. H.J.S.M. Langbroek te Den Haag.

Eisers zullen hierna afzonderlijk [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] worden genoemd. Gedaagde wordt hierna aangeduid als de Staat.

1Inleiding

Waar gaat deze zaak over?

1.1.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft voorschotten op zorg- en huurtoeslagen en kindgebonden budgetten bij eisers teruggevorderd. Eisers stellen dat zij die toeslagen nimmer hebben aangevraagd en evenmin uitbetaald hebben gekregen. Zij willen dat de Staat alle bescheiden aan hen beschikbaar stelt die betrekking hebben op de (huur)toeslagen. Verder vorderen zij betaling van het bedrag dat de Staat bij hen heeft teruggevorderd.

Indeling van dit vonnis

1.2.

In nr. 2 geeft de rechtbank het formele verloop van de procedure kort weer. Vervolgens wordt in nr. 3 – meer in detail – weergegeven welke vorderingen eisers hebben ingesteld. De rechtbank geeft in nr. 4 haar beoordeling van die vorderingen en gaat dan in op de standpunten die partijen hebben ingenomen. Die beoordeling mondt uit in de beslissing die is opgenomen in nr. 5.

2De procedure

Het procesdossier

2.1.

Het procesdossier bevat de volgende stukken:

- de dagvaarding van 9 juni 2022, met producties 1 t/m 10;

- de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 45;

- het tussenvonnis van 8 februari 2023, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen.

Het verdere verloop van de pdrocedure

2.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Partijen hebben over en weer hun standpunten verder toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekening gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd. Die aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier.

2.3.

Ten slotte hebben partijen vonnis gevraagd. De datum van het vonnis is nader bepaald op heden.

3Het geschil

De vorderingen van eisers

3.1.

Eisers vorderen, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

I de Staat gebiedt om binnen 14 dagen na het in deze procedure te wijzen vonnis de afschriften van de aanvraag van de huurtoeslag, de betalingsbewijzen en beschikkingen van de huurtoeslagen in de periode van 2012 t/m 2017 aan eisers af te geven en feitelijk beschikbaar te stellen, te weten alle betalingsoverzichten en betalingsspecificaties die gedaagde zelf heeft aangemaakt, alle documenten die betrekking hebben op dan wel inzage (de rechtbank begrijpt: inzicht) kunnen geven in de betalingen van de huurtoeslagen van gedaagde, op straffe van een dwangsom in het geval de Staat in gebreke blijft hieraan te voldoen;

II de Staat veroordeelt om een bedrag van € 35.000 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 januari 2012, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag waarop het bedrag volledig is betaald;

III de Staat veroordeelt in de proceskosten.

3.2.

Hieraan leggen eisers, samengevat, ten grondslag dat zij aan de Staat een bedrag van in totaal € 35.000 hebben moeten (terug)betalen wegens onterecht ontvangen huurtoeslagen, terwijl zij geen huurtoeslagen hebben aangevraagd en ook niet hebben ontvangen. Verder stellen zij dat de Staat op grond van artikel 843a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) de in nr. 3.1 onder I bedoelde stukken moet afgeven, omdat voldaan is aan de voorwaarden die in deze wetsbepaling staan vermeld dan wel daaruit voortvloeien.

3.3.

De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisers, dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eisers in de kosten van deze procedure.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

De vordering tot afgifte van stukken ex artikel 843a Rv.

4.1.

De Staat heeft bij conclusie van antwoord alle stukken waarom eisers hebben verzocht, voor zover beschikbaar, als producties overgelegd. Hoewel de vordering van eisers uitsluitend betrekking heeft op stukken die verband houden met huurtoeslagen, heeft de Staat ook stukken overgelegd die zien op zorgtoeslagen en kindgebonden budgetten (hierna: KGB). Bij de mondelinge behandeling heeft de Staat toegelicht dat daartoe is besloten om eisers tegemoet te komen, maar ook omdat deze stukken naast de stukken over huurtoeslagen, relevant zijn voor wat partijen in deze procedure verdeeld houdt. Nu de Staat alle relevante stukken beschikbaar heeft gesteld, hebben eisers volgens de Staat geen belang meer bij hun vordering tot afgifte en dienen zij daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in die vordering.

4.2.

Eisers hebben tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij met de stukken die de Staat heeft overgelegd thans inderdaad beschikken over alle stukken die zij wilden hebben. Eisers hebben er wel op gewezen dat zij de gevraagde stukken pas hebben verkregen nadat zij de Staat hebben gedagvaard. Ondanks de vele verzoeken die zij voordien, zowel per brief als telefonisch, aan de Staat hebben gedaan, heeft de Staat die stukken eerder niet beschikbaar gesteld. Zij menen dat daarom het verweer van de Staat dat zij in de vordering tot afgifte niet-ontvankelijk verklaard moeten worden, niet opgaat.

4.3.

Omdat eisers thans beschikken over de stukken waarop hun vordering betrekking heeft, hebben zij geen belang meer bij toewijzing van die vordering. Die zal dan ook worden afgewezen. Nu eisers onweersproken hebben gesteld dat eerder tevergeefs om de desbetreffende stukken is verzocht en de Staat geen ander verweer tegen de vordering heeft gevoerd dan dat daaraan het belang is komen te ontvallen omdat hij die stukken inmiddels in het geding heeft gebracht, zal de rechtbank bij de proceskostenveroordeling betrekken dat de Staat pas na te zijn gedagvaard tot afgifte van die stukken is overgegaan (zie nader nr. 4.21).

De vordering tot betaling van € 35.000

4.4.

In verband met deze vordering acht de rechtbank het volgende van belang. De Staat heeft door middel van voorschotbeschikkingen over de jaren 2012 t/m 2016 zorgtoeslagen en kindgebonden budgetten (KGB) aan [eisende partij sub 2] toegekend. Die zijn door de Staat tot op een bedrag van in totaal € 10.499 uitbetaald op een ING-bankrekening met nummer [nummer] (hierna: de ING-rekening). De samenstelling van dit totaalbedrag blijkt uit bijlage 2 bij de brief van de Belastingdienst van 17 november 2017 aan de toenmalige advocaat van eisers.

4.5.

De Staat heeft daarnaast over de jaren 2012 t/m 2014 voorschotten huurtoeslag toegekend aan [eisende partij sub 1]

4.6.

Later hebben er herberekeningen van de toeslagen plaatsgevonden. Deze zijn vastgesteld bij diverse beschikkingen die zijn gericht tot [eisende partij sub 2] (zorgtoeslag en KGB) dan wel [eisende partij sub 1] (huurtoeslagen). Daarbij zijn de bedragen verlaagd (zorgtoeslagen en KGB) of zelfs op nihil gesteld (huurtoeslagen). De Staat heeft van [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 1] gevorderd dat zij het verschil tussen de definitief vastgestelde bedragen en de uitbetaalde voorschotten terugbetalen. Die terugvordering is gerealiseerd. De rechtbank begrijpt dat de Staat daarbij (mede) gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheden die artikel 19 van de Invorderingswet 1990 hem biedt bij de incasso van een “overheidsvordering”. Uit door eisers overgelegde producties blijkt immers dat de Staat zonder medewerking van [eisende partij sub 2] ter betaling van die vordering een bedrag van haar bankrekening bij ABN/AMRO-bank – dus niet van de ING-rekening – naar zichzelf heeft laten overboeken.

4.7.

Eisers stellen dat de in nr. 4.6 bedoelde bedragen ten onrechte van hen zijn teruggevorderd. Daartoe voeren zij aan dat zij helemaal geen toeslagen hebben aangevraagd. Bovendien stellen zij dat de ING-rekening waarop de in nr. 4.4 bedoelde voorschotbetalingen hebben plaatsgevonden, niet van hen is. Zij hebben die voorschotbetalingen dus nimmer ontvangen en stellen dat zij daarom ook niet gehouden waren de desbetreffende bedragen terug te betalen.

Zorgtoeslagen en KGB

4.8.

In reactie hierop heeft de Staat gewezen op de beschikking van 27 februari 2012 waarin aan [eisende partij sub 2] een voorschot op de zorgtoeslag 2011 is toegekend van € 1.043. De Belastingdienst heeft [eisende partij sub 2] vervolgens een formulier “Opgaaf rekeningnummer” gestuurd. Hierin staat dat de Belastingdienst een bedrag aan [eisende partij sub 2] wil overmaken. Uit het deels vooraf door de Belastingdienst ingevulde formulier blijkt dat het gaat om een “(TERMIJN VAN DE) ZORGTOESLAG 2011”, met vermelding van het nummer van de beschikking van 27 februari 2012 en van het bedrag van € 1.043. [eisende partij sub 2] heeft dit formulier verder ingevuld (handgeschreven) en ondertekend. Zij verzoekt de Belastingdienst het (termijn)bedrag over te maken naar de ING-rekening op naam van [eisende partij sub 1] , [adres] . Dat is het adres waar eisers wonen. Voorts heeft [eisende partij sub 2] op het formulier aangekruist: “Ondergetekende verzoekt eventuele toekomstige uitbetalingen, tot nader schriftelijk bericht, op het hierboven vermelde rekeningnummer over te maken”. [eisende partij sub 2] heeft het door haar ingevulde formulier, gedagtekend op 2 maart 2012, aan de Belastingdienst geretourneerd.

4.9.

De Staat heeft verder gewezen op een door de Belastingdienst/Toeslagen op 21 juli 2012 ontvangen aanvraag tot het toekennen van een zorgtoeslag aan [eisende partij sub 2] per 1 januari 2012. Deze aanvraag is ingediend via DigiD. DigiD staat voor Digitale Identiteit. Met DigiD kunnen burgers zich identificeren bij gegevensuitwisseling met de overheid via het internet. Een DigiD is persoonlijk. Het is niet toegestaan om een DigiD aan te vragen voor iemand anders of om een DigiD van iemand anders te gebruiken. De houder van een DigiD dient zijn persoonlijke inlogcode geheim te houden. Uit door de Staat overgelegde bescheiden (prints van wat in de systemen geregistreerd staat) blijkt dat voor het doen van bovenbedoelde aanvraag tot het toekennen van een zorgtoeslag is ingelogd met het DigiD van zowel [eisende partij sub 2] als [eisende partij sub 1] Op dezelfde datum is aan de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om de zorgtoeslag uit te betalen op de ING-rekening. Voor de indiening van dit verzoek is eveneens gebruik gemaakt van het DigiD van eisers.

4.10.

Voor het verkrijgen van een KGB is voor een ouder die over het berekeningsjaar aanspraak kan maken op KGB en over dat jaar reeds in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen, geen afzonderlijke aanvraag nodig. Die aanvraag wordt in dat geval geacht te zijn gedaan. Nadat door (of namens) [eisende partij sub 2] over 2012 een zorgtoeslag is aangevraagd (zie nr. 4.9), is aan haar dan ook een KGB toegekend. Vervolgens is bij de Belastingdienst/Toeslagen op 14 augustus 2012, met gebruikmaking van het DigiD van [eisende partij sub 2] , een verzoek binnengekomen om het KGB uit te betalen op de ING-rekening.

Huurtoeslagen

4.11.

De Staat heeft prints overgelegd waaruit blijkt dat bij de Belastingdienst/Toeslagen op 29 maart 2013 een aanvraag tot het toekennen van huurtoeslag per 1 januari 2012 aan [eisende partij sub 1] is ingekomen. Uit de prints blijkt dat voor het doen van deze aanvraag is ingelogd met het DigiD van zowel [eisende partij sub 1] als [eisende partij sub 2] . Verder blijkt dat op dezelfde datum een verzoek is gedaan om de huurtoeslag uit te betalen op de ING-rekening.

Onderzoek naar de houder van de ING-rekening

4.12.

Op 16 november 2016 heeft [eisende partij sub 2] de Belastingdienst per brief laten weten dat de terugvorderingen van toeslagen over de jaren 2011 t/m 2015 niet juist zijn. [eisende partij sub 2] schrijft in deze brief dat zij geen recht heeft op toeslagen en deze ook nimmer op haar bankrekening heeft ontvangen. Zij schrijft dat “het vermoeden bestaat dat u op een onjuist rekeningnummer betalingen heeft gedaan”. Zij verzoekt om restitutie van de teruggevorderde bedragen. Dit verzoek heeft [eisende partij sub 2] herhaald in een brief aan de Belastingdienst van 27 februari 2017. Daarin verzoekt zij de Belastingdienst tevens om de identiteit van de rekeninghouder van de ING-rekening aan haar kenbaar te maken.

4.13.

Bij brief van 28 juni 2017 heeft de Belastingdienst [eisende partij sub 2] het volgende laten weten:

“Het bedrag is overgemaakt op een rekeningnummer dat niet op uw naam staat. Uit onderzoek is gebleken, dat u het rekeningnummer zelf aan ons hebt opgegeven of niet tijdig hebt gewijzigd. Ik heb de betreffende rekeninghouder aangeschreven en hem verzocht om het bedrag aan mij over te maken, zodat ik het aan u kan uitbetalen. Indien de rekeninghouder niet tot terugbetaling overgaat, zal ik u zijn naam- en adresgegevens verstrekken. Dit stelt u in de gelegenheid om een civiele procedure te starten.”

4.14.

Per gelijke datum heeft de Belastingdienst [eisende partij sub 1] aangeschreven tot terugbetaling van het bedrag (€ 10.499) dat de Belastingdienst aan voorschotten op zorgtoeslagen en KGB naar de ING-rekening heeft overgemaakt. Deze [eisende partij sub 1] is de houder van de ING-rekening. Dat blijkt ook uit het als productie 4 bij conclusie van antwoord overgelegde document “Registratie Bank Gegevens – Detail rekening”. Deze rekeninghouder heeft niet voldaan aan het verzoek om het bewuste bedrag aan de Belastingdienst terug te storten. Dit heeft de Belastingdienst per brief van 24 juli 2017 aan [eisende partij sub 2] bericht. In deze brief staan ook de naam- en adresgegevens van de rekeninghouder vermeld. Pas later is – althans aan de Belastingdienst/de Staat – duidelijk geworden dat het hier niet om [eisende partij sub 1] gaat, maar om de zoon van eisers (hierna [Naam] ), die is geboren in 1993 en tot 2019 bij zijn ouders heeft ingewoond.

Formele rechtskracht?

4.15.

De Staat heeft in de eerste plaats als verweer gevoerd dat eisers in bezwaar en beroep tegen de relevante beschikkingen hadden kunnen aanvoeren dat zij nooit toeslagen hebben aangevraagd en dat zij de bedragen nooit hebben ontvangen. Dat hebben eisers nagelaten. Volgens de Staat moet worden uitgegaan van de geldigheid van de beschikkingen omdat daartegen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en eisers deze rechtsgang niet hebben gebruikt. Met dit beroep op het beginsel van de “formele rechtskracht” betoogt de Staat dat eisers niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering. Eisers hebben niet inhoudelijk op dit betoog gereageerd. De rechtbank oordeelt hierover als volgt.

4.16.

Het beginsel van de formele rechtskracht heeft betrekking op de situatie waarin een burger tegen een beschikking van een overheidsorgaan bezwaar had kunnen maken en vervolgens ook tegen de beslissing op dat bezwaar beroep had kunnen aantekenen bij de bestuursrechter, maar van die mogelijkheden geen gebruik heeft gemaakt. Als in dat geval die burger in een procedure voor de burgerlijke rechter aanvoert dat de beschikking niet rechtsgeldig is, brengt het beginsel van de formele rechtskracht mee dat de burgerlijke rechter ervan moet uitgaan dat de beschikking juist is en ook op een juiste manier tot stand is gekomen. In zeer klemmende gevallen kan er op grond van bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt op het beginsel van de formele rechtskracht. Of voor zo’n uitzondering plaats is, hangt af van de bijzonderheden van het geval.

4.17.

De overgelegde beschikkingen waarin de toeslagen definitief zijn berekend en waarop de Belastingdienst/Toeslagen de terugvorderingen heeft gebaseerd, zijn gesteld op naam van [eisende partij sub 2] (zorgtoeslagen, KGB) en [eisende partij sub 1] (huurtoeslagen). Eisers hebben niet gesteld dat zij deze beschikkingen niet hebben ontvangen of van de inhoud daarvan geen kennis hebben kunnen nemen. In deze beschikkingen wordt niet alleen de definitieve berekening van de betreffende toeslag vastgesteld, maar ook, indien dat aan de orde is, dat de geadresseerde te veel voorschot heeft ontvangen en welk bedrag om die reden moet worden terugbetaald.

4.18.

Tegen deze beschikkingen hadden eisers bezwaar kunnen instellen bij de Belastingdienst/Toeslagen (zoals in die beschikkingen ook staat vermeld) en zij hadden tegen de beslissingen op dat bezwaar vervolgens ook beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter. In bezwaar en beroep hadden eisers de geldigheid van de beschikkingen kunnen aanvechten met de argumenten die zij ook in deze procedure aanvoeren, namelijk dat zij de toeslagen niet hebben aangevraagd en (deels) ook niet hebben ontvangen omdat deze zijn uitbetaald op een rekening die niet van hen is. Indien eisers in die (bestuursrechtelijke) rechtsgang in het gelijk gesteld zouden zijn, zou dat tot resultaat hebben gehad dat de Belastingdienst/Toeslagen de terugvorderingen, in elk geval tot op het totaalbedrag van € 10.499 dat op de ING-rekening is uitbetaald, ongedaan had moeten maken. Het staat vast dat eisers van deze (bestuursrechtelijke) rechtsgang geen gebruik hebben gemaakt. Gelet op het beginsel van de formele rechtskracht dient de rechtbank er dus van uit te gaan dat de beschikkingen rechtsgeldig zijn, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op dit beginsel rechtvaardigen.

4.19.

Bij de beantwoording van de vraag of die bijzondere omstandigheden in dit geval aanwezig zijn, stelt de rechtbank voorop dat eisers zich zelf ook op het standpunt stellen dat zij geen recht hebben op de toeslagen die op grond van de (voorschot)beschikkingen aan hen werden toegekend. Zij stellen immers die toeslagen niet te hebben aangevraagd. Dat geldt althans voor de huurtoeslagen. De zorgtoeslagen (en daaraan gekoppeld KGB) over de relevante periode zijn bij de definitieve toekenning wel aangepast, maar niet op nihil gesteld. Het is de rechtbank niet helemaal duidelijk of eisers nu ook betogen dat die (aangepaste) toeslagen niet aan [eisende partij sub 2] toegekend hadden moeten worden.

4.20.

In de kern baseren eisers hun vordering op de stelling dat de Belastingdienst/Toeslagen bedragen van hen heeft teruggevorderd die zij nooit uitbetaald hebben gekregen. Het gaat dan naar de Staat heeft gesteld en door eisers onvoldoende gemotiveerd is betwist, uitsluitend om de bedragen die zijn gestort op de ING-rekening van [Naam] Ook staat vast dat dit in totaal gaat om een bedrag van € 10.499. De Staat heeft met bescheiden aangetoond dat eisers dit rekeningnummer zelf hebben opgegeven voor uitbetaling van (de voorschotten op) de toeslagen. Zoals hiervoor is overwogen, is dat eenmaal gebeurd door toezending aan de Belastingdienst/Toeslagen van een door [eisende partij sub 2] ondertekend schriftelijk formulier (zie nr. 4.8) en vervolgens nog diverse malen digitaal met gebruikmaking van het DigiD van eisers (zie nrs. 4.9 t/m 4.11). Eisers hebben dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist.

Niet kan worden uitgesloten dat de destijds bij hen inwonende zoon van eisers, [Naam] , gebruik heeft gemaakt van het DigiD van zijn ouders om bedoelde digitale opgaven te doen. Maar omdat de gebruikersnaam en het wachtwoord voor het DigiD strikt persoonlijk zijn, is die omstandigheid, als deze zich al heeft voorgedaan, aan eisers zelf toe te rekenen. De rechtbank ziet er in elk geval geen bijzondere omstandigheid in die ertoe leidt dat een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht moet worden aangenomen.

Nu overigens door eisers geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld en deze ook niet aan de rechtbank zijn gebleken, luidt de conclusie dat de Staat zich terecht beroept op de formele rechtskracht van de relevante beschikkingen. Dit brengt mee dat de rechtbank ervan uitgaat dat die beschikkingen rechtsgeldig zijn en eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vordering tot betaling van wat door de Belastingdienst/Toeslagen van hen op basis van die beschikkingen is teruggevorderd. Gelet op deze beslissing laat de rechtbank de overige verweren die de Staat heeft gevoerd onbesproken.

Proceskosten

4.21.

Hoewel de vorderingen van eisers niet worden toegewezen, ziet de rechtbank, gelet op wat zij in nr. 4.3 heeft overwogen, aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren. Dit betekent dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

5De beslissing

De rechtbank:

- verklaart eisers niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op16 augustus 2023.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733