Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 01-06-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4644

Datum publicatie05-06-2023
Zaaknummer200.317.243
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Familieprocesrecht; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man heeft, ondanks het feit dat hij zelf in hoger beroep is gegaan, zijn stellingen over zijn netto besteedbaar inkomen en de omvang van zijn draagkracht onvoldoende met stukken onderbouwd. Ook in eerste aanleg heeft hij hier geen duidelijkheid over gegeven. Omdat hij in hoger beroep wederom in gebreke gebleven de benodigde openheid van zaken te geven, wordt hij veroordeeld in de proceskosten van verweerster in eerste aanleg en in hoger beroep.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.317.243

(zaaknummer rechtbank Gelderland 399568)

beschikking van 1 juni 2023

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. A. El Aqde te Amsterdam,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: [verweerster] ,

advocaat: mr. E.N. Mulder te Nijkerk.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 juli 2022, uitgesproken onder zaaknummer 399568. Het hof noemt deze beschikking hierna de ‘bestreden beschikking’.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 oktober 2022;

- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;

- een journaalbericht namens de vader van 21 maart 2023 met producties;

- een journaalbericht namens [verweerster] van 21 maart 2023 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 28 maart 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:

- mr. H. Devkinandan, advocaat te Leiden, waarnemend voor mr. El Aqde, namens de vader, en

- [verweerster] , bijgestaan door haar advocaat.

3De feiten

3.1

De vader en [de moeder] (verder: de moeder) zijn de ouders van [verweerster] , die is geboren [in] 2003.

3.2

Bij beschikking van 21 januari 2014 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken en bepaald dat

– conform het ouderschapsplan – de vader een bedrag van € 25,- per kind per maand moet betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verweerster] en haar zusje [de minderjarige] . Vanaf de achttiende verjaardag van [verweerster] moet de vader deze bijdrage aan [verweerster] betalen. De kinderalimentatie is toen voor haar overgegaan in een bijdrage voor levensonderhoud en studie.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover nu van belang, met wijziging van de beschikking van 21 januari 2014 de door de vader aan [verweerster] te betalen bijdrage voor haar levensonderhoud en studie (hierna ook: de bijdrage) met ingang van 8 februari 2022 vastgesteld op een bedrag van € 436,- per maand en met ingang van 1 september 2022 op een bedrag van € 758,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.2

De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de behoefte van [verweerster] , de rechtsstrijd van partijen en de draagkracht van de vader. De vader verzoekt:

- primair: het inleidend verzoek van [verweerster] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen;

- subsidiair: het inleidend verzoek van [verweerster] af te wijzen voor zover de verzochte bijdrage een bedrag van € 150,- per maand te boven gaat,

kosten rechtens.

4.3

[verweerster] voert verweer en is op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de door de rechtbank vastgestelde behoefte van [verweerster] en de proceskosten. [verweerster] verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft de vastgestelde bijdrage van de vader aan [verweerster] in de periode van 8 februari 2022 tot 1 september 2022 en het overige te vernietigen en te bepalen dat de vader met ingang van 1 september 2022 een bedrag van € 1.116,95 dient bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerster] , althans een bedrag dat het hof passend acht. Zij verzoekt voorts veroordeling van de vader in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep voor een bedrag van € 1.059,-.

4.4

De vader voert verweer in het incidenteel hoger beroep en hij verzoekt het hof [verweerster] in haar incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans alles wat door [verweerster] is verzocht af te wijzen, kosten rechtens.

4.5

Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5De motivering van de beslissing

Procedureel

5.1

Het hof heeft geen kennisgenomen van de op 27 maart 2023 namens de vader ingediende producties omdat deze zonder noodzaak buiten de in het procesreglement genoemde termijn zijn ingekomen ter griffie en [verweerster] zich daardoor onvoldoende tegen de inhoud kon verweren.

5.2

Voor zover de rechtbank in eerste aanleg buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden wordt dit in de procedure in hoger beroep hersteld doordat [verweerster] haar verzoeken in incidenteel hoger beroep heeft vermeerderd. De grieven van de vader die zien op de grenzen van de rechtsstrijd zijn weliswaar terecht voorgesteld, maar zij kunnen gelet op dat herstel niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.

Wijziging van omstandigheden

5.3

Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Ingangsdatum

5.4

Tussen partijen is niet in geschil dat als ingangsdatum voor de wijziging van de alimentatieverplichting moet worden uitgegaan van 8 februari 2022, zodat het hof van deze datum zal uitgaan.

Behoefte [verweerster]

5.5

heeft tot 1 september 2022 een mbo-opleiding gevolgd en zij volgt vanaf die datum een hbo-opleiding. De vader heeft weliswaar gesteld dat [verweerster] geen hbo-opleiding volgt, maar [verweerster] heeft voldoende onderbouwd dat zij wel degelijk een hbo-opleiding volgt. Voor de berekening van de behoefte van [verweerster] maakt het hof daarom onderscheid tussen de periode van 8 februari 2022 tot 1 september 2022 en de periode vanaf 1 september 2022.

5.6

De vader stelt dat de behoefte van [verweerster] moet worden berekend aan de hand van een normbedrag volgens de Wet op de Studiefinanciering (hierna: de WSF-norm). Op de behoefte moet volgens de vader een bedrag van € 220,- in mindering worden gebracht. Dat bedrag is volgens de vader gelijk aan het gemiddelde loon van [verweerster] . Ook moet volgens de vader rekening worden gehouden met de zorgtoeslag die [verweerster] ontvangt.

5.7

[verweerster] heeft haar verzoeken in deze procedure vermeerderd en stelt dat voor de berekening van haar behoefte moet worden uitgegaan van de WSF-norm. Zij stelt dat de rechtbank ten onrechte een bedrag van € 235,- per maand (de gemiddelde basishuur) in mindering heeft gebracht op haar behoefte. [verweerster] wil graag op kamers gaan wonen, maar kan dit niet omdat zij momenteel te weinig inkomsten heeft. [verweerster] vindt het daarnaast onredelijk dat de rechtbank een bedrag van € 111,- per maand aan inkomsten uit werk in mindering brengt op haar behoefte. Zij stelt dat zij momenteel geen structurele inkomsten heeft.

Behoefte periode van 8 februari 2022 tot 1 september 2022

5.8

Aangezien [verweerster] voldoende heeft aangetoond dat zij over de gehele periode van 8 februari tot 1 september 2022 een studie heeft gevolgd ziet het hof aanleiding om voor de berekening van de behoefte van [verweerster] in die periode, conform de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie, aan te sluiten bij de WSF-norm. Een thuiswonende mbo-student is volgens de WSF-norm € 542,41 per maand aan levensonderhoud kwijt en € 101,33 per maand aan collegegeld, in totaal dus € 643,74 per maand. Hierin zijn de netto ziektekosten verwerkt zodat – anders dan de vader betoogt – de zorgtoeslag hierop niet in mindering komt. [verweerster] had als mbo-student recht op een basisbeurs van € 88,84 per maand. Dit bedrag verlaagt haar behoefte. Gebleken is dat [verweerster] niet in aanmerking komt voor een aanvullende beurs. Het hof stelt de behoefte van [verweerster] in de periode van 8 februari 2022 tot 1 september 2022 vast op (afgerond) € 555,- per maand.

Behoefte periode met ingang van 1 september 2022

5.9

Met ingang van 1 september 2022 volgt [verweerster] een hbo-opleiding. Een hbo-student is volgens de WSF-norm per september 2022 aan kosten voor levensonderhoud een bedrag van € 932,87 per maand kwijt en een bedrag van € 184,08 aan collegegeld. In totaal heeft een hbo-student dus € 1.116,95 per maand aan kosten. De WSF-norm maakt geen verschil tussen thuis- en uitwonende studenten. Het hof is van oordeel dat [verweerster] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij voornemens is om op kamers te gaan wonen. Het hof vindt het belangrijk dat zij hiertoe de kans krijgt en ziet dan ook geen aanleiding om de gemiddelde basishuur per maand op de behoefte van [verweerster] in mindering te brengen. De grief in incidenteel hoger beroep met betrekking tot de kosten van de gemiddelde basishuur slaagt. Het hof stelt de behoefte van [verweerster] met ingang van 1 september 2022 vast op € 1.116,95 per maand.

5.10

In de WSF-norm is al rekening gehouden met de te ontvangen zorgtoeslag. Die toeslag wordt daarom niet nog eens op die norm in mindering gebracht.

Behoeftigheid

5.11

Vast staat dat [verweerster] tot 1 september 2022 ongeveer € 200,- per maand verdiende met haar bijbaan. Evenals de rechtbank acht het hof het redelijk om, voor de periode van

8 februari 2022 tot 1 september 2022, een bedrag van € 111,- per maand in mindering te brengen op de behoefte van [verweerster] . De behoeftigheid van [verweerster] bedraagt over die periode dan € 444,- per maand.

Voor de periode met ingang van 1 september 2022 zal het hof de inkomsten van [verweerster] niet in mindering brengen op haar behoefte. Het hof is van oordeel dat [verweerster] voldoende heeft aangetoond dat haar inkomsten vanaf 1 september 2022 niet meer structureel en behoorlijk zijn, zodat hiermee geen rekening wordt gehouden. [verweerster] maakt voor haar studie lange dagen, waardoor het voor haar niet mogelijk is om dezelfde inkomsten te genereren als voorheen. De inkomsten uit de bijbaan van [verweerster] zijn gering en het hof acht het redelijk dat deze inkomsten [verweerster] vrij ter beschikking staan. Dat betekent dat met ingang van 1 september 2022 de behoeftigheid van [verweerster] gelijk is aan haar behoefte, te weten € 1.116,95 per maand. De grieven van de vader falen en de grief in incidenteel appel gericht op de behoeftigheid van [verweerster] slaagt.

Draagkracht

5.12

Volgens de vader heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat hij een bruto inkomen van € 6.754,40 per maand en een netto inkomen van € 4.268,- per maand heeft. De vader stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om in de behoefte van [verweerster] te voorzien. Hij stelt dat hij maandelijks een bedrag van € 1.000,- aflost op de schuld die hij heeft aan de rekening-courant van [naam1] B.V. (hierna: de BV).

5.13

[verweerster] stelt dat de rechtbank de draagkracht van de vader correct heeft berekend aan de hand van zijn salarisstroken. Zij betwist dat de vader een schuld heeft aan de rekening-courant van zijn BV. Mocht deze schuld er wel zijn, dan betwist [verweerster] dat de vader nu op deze schuld moet aflossen. Volgens [verweerster] kan hij hier ook mee wachten totdat zij 21 jaar is en hij niet meer onderhoudsplichtig is voor haar.

5.14

Bij het bepalen van het aandeel van de vader in de behoefte van [verweerster] dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot [verweerster] staat in de beoordeling te worden betrokken.

5.15

Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de vader zijn netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Dit inkomen wordt vastgesteld door het bruto inkomen en de werkelijke inkomsten uit vermogen, te verminderen met de belastingen en premies die daarover verschuldigd zijn.

5.16

Het hof gaat voor de berekening van het inkomen van de vader uit van een bruto

inkomen van € 6.754,40 per maand. De rechtbank heeft berekend dat dit inkomen voor de vader € 4.268,- netto per maand is en vermeerdert dit met een netto vergoeding van € 100,- per maand, waardoor het netto inkomen van de vader € 4.368,- per maand bedraagt. De rechtbank heeft vervolgens berekend dat de draagkracht van de vader € 1.407,- per maand bedraagt. Het hof neemt - na eigen onderzoek - de overwegingen inclusief de daarbij

behorende berekeningen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt naar aanleiding van de grieven van de vader daar nog het volgende aan toe.

5.17

De vader heeft een wettelijke onderhoudsverplichting

jegens zijn kinderen. Het is aan hem om het standpunt van [verweerster] dat hij voldoende draagkracht heeft om de door haar verzochte alimentatie van respectievelijk € 436,- en

€ 1.116,95 per maand te kunnen voldoen voldoende gemotiveerd te betwisten, en die betwisting met bewijsstukken te staven. Daarbij komt dat de vader op grond van artikel 21

Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verplicht is de voor de beslissing in de zaak van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan het hof daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

5.18

De vader is directeur/enig aandeelhouder van zijn BV. Door de vader zijn enkel de jaaropgave 2022 en salarisspecificaties over januari en februari 2023 overgelegd. Het salaris dat de vader zich door de BV laat uitkeren bedraagt € 6.754,40 bruto per maand. Daarnaast ontvangt de vader maandelijks een netto vergoeding van € 1.100,-. De vader stelt dat hiervan € 1.000,- per maand een inhouding ten behoeve van de rekening–courant directie betreft. De vader heeft in hoger beroep een aantal stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen, maar die zijn ontoereikend. [verweerster] heeft in eerste aanleg de opstelling van het belastbaar inkomen van de vader in 2018, 2019 en 2020 overgelegd. De vader heeft weliswaar een jaaropgave 2022 en twee salarisstroken overgelegd, maar geen jaarrekeningen over 2021 en 2022 of andere stukken die inzicht geven in de financiële positie van de vader en de BV.

Voorts heeft de vader geen stukken ingediend ter onderbouwing van de door hem gestelde grieven met betrekking tot zijn draagkracht. Voor zover de vader heeft aangevoerd dat hij maandelijks een bedrag van € 1.000,- aflost op de rekening-courant directie van de BV heeft de vader naar het oordeel van het hof, mede in het licht van de betwisting door [verweerster] , zijn standpunten onvoldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor het standpunt van de vader dat hij onvoldoende draagkracht heeft om in de behoefte van [verweerster] te voorzien en de in dat kader door de vader opgevoerde kosten voor zijn kinderen uit zijn nieuwe relatie. Het hof zal met die aflossing en kosten dan ook geen rekening houden. De grieven van de vader aangaande zijn draagkracht falen.

5.19

De moeder ontvangt een bijstandsuitkering. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat de moeder een draagkracht van € 25,- per maand heeft.

Draagkrachtvergelijking

5.20

Nu de totale (beschikbare) draagkracht van de vader en de moeder groter is dan de behoefte van [verweerster] , zal het hof het aandeel van de vader in de kosten van [verweerster] bepalen aan de hand van een draagkrachtvergelijking.

5.21

De verdeling van de kosten over beide ouders, volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, is dan als volgt:

Voor de periode van 8 februari 2022 tot 1 september 2022:

Het aandeel van de vader bedraagt: (€ 1.407,- /€ 1.432,-) x € 444,- = afgerond € 436,-.

Het aandeel van de moeder bedraagt: (€ 25,- /€ 1.432,-) x € 444,- = afgerond € 8,-.

Voor de periode vanaf 1 september 2022:

Het aandeel van de vader bedraagt: (€ 1.407,- /€ 1.432,-) x € 1.116,95 = afgerond € 1.097,-.

Het aandeel van de moeder bedraagt: (€ 25,- /€ 1.432,-) x € 1.116,95= afgerond

€ 20,-.

5.22

Op grond van bovenstaande komt van de totale behoefte van [verweerster] over de periode van 8 februari 2022 tot 1 september 2022 een bedrag van € 436,- per maand voor rekening van de vader. Voor de periode met ingang van 1 september 2022 komt van de totale behoefte van [verweerster] een bedrag van € 1.097,- voor rekening van de vader.

Proceskosten

5.23

[verweerster] verzoekt de vader te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 1.059,00 aan proceskosten van de eerste aanleg en van het hoger beroep. Het hof is van oordeel, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat de man, ondanks het feit dat hijzelf in hoger beroep is gegaan, zijn stellingen over zijn netto besteedbaar inkomen en de omvang van zijn draagkracht onvoldoende met stukken heeft onderbouwd. Ook in eerste aanleg heeft de vader hier geen duidelijkheid over gegeven. De vader is in hoger beroep wederom in gebreke gebleven de benodigde openheid van zaken te geven. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat een proceskostenveroordeling van de vader op zijn plaats is. Het hof zal de vader daarom veroordelen in de proceskosten van [verweerster] in eerste aanleg en in hoger beroep.

5.24

De kosten van de procedure in eerste aanleg bedragen € 1.282,- voor salaris advocaat overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, tarief II, € 598,- en griffierecht van € 86,-). De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [verweerster] zullen worden vastgesteld op € 3.300,50 voor salaris advocaat overeenkomstig het forfaitaire liquidatietarief (0,5 punt voor het instellen van het incidenteel appel, 1 punt voor het indienen van het verweerschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, tarief II, € 1.183,- en griffierecht van € 343,-).

Het door [verweerster] verzochte bedrag aan proceskosten van € 1.059,00 is dan ook toewijsbaar.

6De slotsom

in het principaal hoger beroep

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven.

in het incidenteel hoger beroep

6.2

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, behoudens de door de rechtbank vastgestelde alimentatie in de periode van 8 februari 2022 tot 1 september 2022 en beslissen als volgt.

6.3

Het hof zal de vader veroordelen in de proceskosten in beide instanties.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van

8 juli 2022 voor zover daarbij de door de vader aan [verweerster] te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [verweerster] over de periode van 8 februari 2022 tot

1 september 2022 is vastgesteld op € 436,00 per maand,

vernietigt die beschikking voor het overige en in zoverre opnieuw beschikkende:

wijzigt de beschikking van de rechtbank van 21 juli 2014 en bepaalt dat de vader aan [verweerster] met ingang van 1 september 2022 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en studie een bedrag van € 1.097,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

veroordeelt de vader in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep aan de zijde van [verweerster] tot een bedrag van € 1.059,00;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, H. Phaff en L. Hamer, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 1 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733