Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4453

Datum publicatie02-06-2023
Zaaknummer200.324.926/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kantonrechter heeft verzoek bewindvoerder voor machtiging om hoger beroep in te stellen tegen vonnis kantonrechter afgewezen omdat dit niet in het belang van de rechthebbende zou zijn. Dat is een onjuist toetsingscriterium. Rechthebbende had toestemming gegeven voor appel, bewindvoerder had daarom geen machtiging nodig. Verzoek had moeten worden afgewezen wegens gebrek aan belang. Ten overvloede overweegt hof nog dat niet is gebleken van lichtvaardig besluit bewindvoerder om hoger beroep tegen vonnis in te stellen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.324.926/01

toezichtnummer rechtbank NL:TZ:0000063433:B001

beschikking van 25 mei 2023

op het verzoek in hoger beroep van

[de bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [de rechthebbende],

die kantoor houdt in [plaats1] ,

verzoeker,

hierna: de bewindvoerder onderscheidenlijk [de rechthebbende],

advocaat: mr. W.Y. Hofstra, die kantoor houdt in Hilversum.

1Het procesverloop

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie, ingekomen op 28 maart 2023;

- een V-formulier met productie, ingekomen op 13 april 2023;

- een V-formulier met productie, ingekomen op 18 april 2023.

1.2

Op 12 april 2023 heeft de rolraadsheer een regiegesprek gevoerd met mr. Hofstra. Mr. Hofstra heeft het hof te kennen gegeven af te zien van een behandeling van het verzoek op een zitting en gevraagd uitspraak te doen op basis van de stukken in het dossier.

2De kern van de zaak

2.1

In deze zaak gaat het over het volgende. De kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft in een vonnis van 14 december 2022 bepaald dat de huurovereenkomst tussen De Alliantie als verhuurder en [de rechthebbende] als huurder is ontbonden en dat [de rechthebbende] haar woning dient te ontruimen, ook als hoger beroep wordt ingesteld (het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard).

2.2

De bewindvoerder heeft op 20 december 2022 aan de kantonrechter een machtiging gevraagd als bedoeld in artikel 1:443 BW om hoger beroep in te mogen stellen tegen dit vonnis. De kantonrechter heeft in zijn beschikking van 29 december 2022 dit verzoek afgewezen en daarbij overwogen dat het instellen van hoger beroep niet in het belang van [de rechthebbende] lijkt te zijn. De kantonrechter heeft bij de beoordeling de e-mail van de advocaat van [de rechthebbende] aan de bewindvoerder betrokken. Daarin schrijft de advocaat dat hij de kans op succes klein acht, waardoor [de rechthebbende] risico loopt op een proceskostenveroordeling. Hierdoor zou haar schuldenlast alleen maar verder oplopen.

2.3

De bewindvoerder is op 28 maart 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 29 december 2022. Hij verzoekt het hof om de beschikking van 29 december 2022 te vernietigen en hem alsnog een machtiging te verlenen voor het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 14 december 2022.

2.4

De bewindvoerder heeft in een exploot van 7 maart 2023 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 14 december 2022 en De Alliantie opgeroepen tegen de rolzitting van 18 juli 2023. Op de rolzitting van 21 maart 2023 heeft De Alliantie de zaak bij anticipatie aangebracht en heeft mr. Hofstra zich als advocaat voor de bewindvoerder gesteld. Deze zaak (met zaaknummer 200.324.313/01) staat inmiddels op de rol van 30 mei 2023 voor het nemen van de memorie van grieven.

2.5

De woning is inmiddels door [de rechthebbende] ontruimd.

3De beoordeling van het verzoek

3.1

De bewindvoerder heeft zijn beroepschrift – kort gezegd – het volgende aangevoerd. De kantonrechter is er ten onrechte van uitgegaan dat de mededeling van de advocaat over de kans van slagen van de procedure ziet op het hoger beroep in de ontruimingszaak. Deze mededeling van de advocaat heeft echter betrekking op de kansen van een mogelijke executieprocedure met als doel de schorsing van de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis. Die procedure achtte de advocaat weinig kansrijk, maar dat geldt niet voor het hoger beroep in de ontruimingsprocedure. De bewindvoerder heeft meerdere argumenten aangevoerd die vernietiging van het ontruimingsvonnis kunnen rechtvaardigen. Daar komt bij dat [de rechthebbende] nog altijd een groot belang bij vernietiging van het vonnis heeft, hoewel zij de woning heeft ontruimd. Als gevolg van het vonnis kan zij op dit moment geen positieve verhuurdersverklaring krijgen en komt zij niet opnieuw in aanmerking voor een sociale huurwoning. Dit heeft ook tot gevolg dat [de rechthebbende] in een dure particuliere huurwoning verblijft die zij feitelijk niet kan betalen.

3.2

Het hof stelt voorop dat artikel 1:441 lid 1 BW bepaalt dat de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende tijdens het bewind in en buiten rechte vertegenwoordigt. Op grond van artikel 1:443 BW kan de bewindvoerder, voordat hij in rechte optreedt, zich te zijner verantwoording doen machtigen door de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, door de kantonrechter. De bevoegdheid van de bewindvoerder om namens de rechthebbende te procederen is, gelet op artikel 1:441 lid 1 BW, niet afhankelijk van toestemming van de rechthebbende zelf of van machtiging door de kantonrechter. Met toepassing van artikel 1:443 BW kan de bewindvoerder zich beschermen tegen de mogelijkheid dat hij achteraf door de rechthebbende ervan wordt beschuldigd dat hij lichtvaardig tot procederen is overgegaan. 1 Dit betekent dat de kantonrechter bij het al dan niet verlenen van de gevraagde machtiging moet beoordelen of sprake is van een lichtvaardig besluit van de bewindvoerder om namens de rechthebbende een procedure te beginnen. Als daarvan geen sprake is, kan deze machtiging aan de bewindvoerder worden verleend wanneer de rechthebbende zelf geen toestemming geeft of kan geven. Wanneer de toestemming wordt gegeven door de rechthebbende zelf is dus geen machtiging van de kantonrechter nodig. De bewindvoerder zal zich er in dat geval wel van moeten vergewissen dat de rechthebbende daadwerkelijk in staat is de draagwijdte van zijn toestemming te overzien.

3.3

In het dossier bevinden zich meerdere e-mails tussen mr. Hofstra, de bewindvoerder en [de rechthebbende] . Op 15 december 2022 heeft mr. Hofstra het ontruimingsvonnis van 14 december 2022 aan de bewindvoerder en [de rechthebbende] gemaild en daarbij aangegeven wat de gevolgen van dat vonnis zijn en wat de eventuele mogelijkheden zijn die [de rechthebbende] heeft. Hierbij heeft mr. Hofstra ook vermeld dat het instellen van hoger beroep, totdat het hof heeft beslist, in beginsel niets aan dit vonnis verandert. In een e-mail van 20 december 2022 heeft mr. Hofstra aan [de rechthebbende] geschreven dat de bewindvoerder de kantonrechter om toestemming zal vragen voor het instellen hoger beroep tegen het ontruimingsvonnis, met de vraag of [de rechthebbende] zich daarin kon vinden. [de rechthebbende] heeft daarop geantwoord: “Daar kan ik me in vinden, misschien levert het nog wat op, ik zal ondertussen wel doorgaan met inpakken en opruimen. Begin januari zal ik naar die zolderkamer gaan”. Hieruit blijkt voor het hof voldoende dat [de rechthebbende] de wens heeft om hoger beroep in te stellen tegen het ontruimingsvonnis en hier toestemming voor heeft gegeven. Uit deze reactie blijkt ook dat [de rechthebbende] de gevolgen van het instellen van hoger beroep in voldoende mate heeft overzien, nu zij beseft dat dit in beginsel niets verandert aan de omstandigheid dat zij op basis van het vonnis haar woning moet verlaten. Hier gaat de bewindvoerder klaarblijkelijk zelf ook van uit, omdat hij op het bij het verzoekschrift gevoegde V5-formulier heeft aangegeven dat [de rechthebbende] in staat is tot het verrichten van beschikkingshandelingen.

3.4

Nog daargelaten dat de bewindvoerder op basis van artikel 1:441 lid 1 BW uit hoofde van zijn functie al bevoegd is om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van
14 december 2022, heeft hij in dit geval daarvoor ook geen machtiging van de kantonrechter nodig. [de rechthebbende] is, zoals blijkt uit het verzoek en zoals ook het hof vast stelt, zelf in staat de bewindvoerder te machtigen om hoger in te stellen en zij heeft daarvoor ook haar toestemming gegeven.

3.5

De kantonrechter heeft het verzoek om de bewindvoerder een machtiging te verlenen afgewezen, omdat het instellen van hoger beroep - kort gezegd - niet in het belang van [de rechthebbende] zou zijn. Daarmee hanteert de kantonrechter echter een onjuist toetsingscriterium. De kantonrechter is pas aan zet wanneer [de rechthebbende] niet in staat zou zijn of zou weigeren om de bewindvoerder de door hem gevraagde rugdekking te geven voor het starten van de procedure. Als de bewindvoerder dan machtiging vraagt aan de kantonrechter, dient de kantonrechter te toetsen of sprake is van een lichtvaardig besluit van de bewindvoerder om hoger beroep in te stellen. De kantonrechter had het verzoek van de bewindvoerder dan ook moeten afwijzen om een andere reden: niet vanwege het procesrisico voor [de rechthebbende] , maar omdat zij het eens was met het voornemen van de bewindvoerder en ook in staat wordt geacht haar toestemming te geven.

Daarmee had de bewindvoerder geen belang bij het verzoek aan de kantonrechter om machtiging te verlenen. Zijn verzoek is terecht afgewezen, zij het op een andere grond dan de grond die het hof hanteert.

3.6

Ten overvloede overweegt het hof dat allerminst is gebleken van een lichtvaardig besluit van de bewindvoerder om hoger beroep tegen het ontruimingsvonnis in te stellen. Uit de e-mails van mr. Hofstra, de bewindvoerder en [de rechthebbende] die zich in het procesdossier bevinden blijkt voldoende dat zij de verschillende mogelijkheden hebben overwogen en hierbij de voor- en nadelen hebben betrokken. Daardoor kan niet gezegd worden dat het besluit om hoger beroep in te stellen op ondoordachte en dus lichtvaardige wijze tot stand is gekomen.

4De beslissing

Het hof:

wijst het verzoek van de bewindvoerder af en bekrachtigt de beschikking van 29 december 2022 op andere gronden.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, M.E.L. Fikkers en W.F. Boele en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.

1

Zie MvA, Kamerstukken II 1979/1980, 15350, nr. 5, p. 23, tweede alinea, en HR 29 september 2012, r.o. 3.4, ECLI:NL:HR:2012:BX7464



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733