Rechtbank Noord-Nederland 11-05-2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:1868

Datum publicatie12-05-2023
ZaaknummerAWB - 22 _ 2737
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
RechtsgebiedenBestuursrecht; Belastingrecht
TrefwoordenFiscaal familierecht; Schenkingsvrijstelling eigen woning
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Een vrouw ontvangt in 2017 een schenking van €34.670. Bij de aangifte schenkbelasting doet zij een beroep op de schenkingsvrijstelling eigen woning. Omdat de vrouw 48 jaar oud is voldoet zij niet aan de eis dat de begiftigde tussen de 18 en 40 jaar oud is. De vrouw stelt dat er sprake is van verboden discriminatie (art. 14 EVRM). Rb: De wetgever heeft met de gestelde leeftijdsgrens de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden. Het beroep is ongegrond.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 22/2737

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 11 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 27 oktober 2021 een aanslag opgelegd in de schenkbelasting ten bedrage van € 4.918 berekend naar een belaste schenking van € 49.180.

Bij uitspraak van 30 juni 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de aanslag verminderd tot een bedrag van € 2.935 berekend naar een belaste schenking van € 29.350. Verweerder heeft dit laatste bedrag berekend door het bedrag van de schenking van € 34.670 te verminderen met de algemene vrijstelling van € 5.320.

Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2023. Eiseres is verschenen.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1].

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres heeft aangifte schenkbelasting gedaan. Volgens de aangifte gaat het om een op 11 maart 2017 ontvangen schenking van € 34.670. Eiseres heeft in de aangifte een beroep gedaan op de eenmalige verhoogde vrijstelling met betrekking tot een schenking ten behoeve van de eigen woning. 1 Eiseres had ten tijde van de schenking de leeftijd van 48 jaar.

1.2.

Bij brief van 13 september 2021 heeft verweerder meegedeeld dat hij de eenmalige verhoogde vrijstelling voor de eigen woning niet zal toekennen omdat eiseres niet voldoet aan het wettelijk vastgelegde leeftijdsvereiste dat zij tussen de 18 en 40 jaar oud is. Daaropvolgend heeft verweerder de in het procesverloop genoemde aanslag opgelegd, zonder toekenning van de eenmalige verhoogde vrijstelling met betrekking tot een schenking ten behoeve van de eigen woning.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is of de aanslag schenkbelasting terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

3. Eiseres stelt dat de aanslag schenkbelasting ten onrechte is opgelegd. Eiseres voert aan dat zij integer heeft gehandeld omdat zij haar (aanvullende) bijstandsuitkering heeft stopgezet nadat zij de schenking had ontvangen. Omdat zij vervolgens dus van de schenking heeft geleefd, heeft zij de Staat geld bespaard. Het is dan niet gepast om schenkbelasting te heffen, aldus eiseres. Verder stelt eiseres dat ook zij in aanmerking moet komen voor de eenmalige verhoogde vrijstelling met betrekking tot een schenking ten behoeve van de eigen woning. Eiseres vindt de leeftijdsgrens van 18 tot 40 jaar discriminerend. Ten slotte vraagt eiseres zich af of verweerder viereneenhalf jaar na de schenking nog een aanslag mag opleggen of dat dit niet meer mag vanwege verjaring van de aanslagtermijn.

4. Verweerder stelt dat de aanslag schenkbelasting conform de wet- en regelgeving is opgelegd. De omstandigheid dat eiseres haar (aanvullende) bijstandsuitkering heeft stopgezet, maakt niet dat een vrijstelling kan worden toegepast. Ten aanzien van de beroepsgrond dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van rechtbank Gelderland van 12 oktober 2020. 2

Verhoogde vrijstelling ten behoeve van de eigen woning

5. De rechtbank overweegt dat zij niet bevoegd is om wetgeving in formele zin, zoals de Successiewet 1956 (Successiewet), te toetsen aan de Grondwet en aan algemene rechtsbeginselen, zoals het gelijkheidsbeginsel als algemeen beginsel van behoorlijke regelgeving. 3 Ook staat het de rechtbank niet vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen. 4 Wel moet de rechter, op grond van artikel 94 van de Grondwet, wettelijke voorschriften buiten toepassing te verklaren als de toepassing ervan niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. In het licht van de stellingen van eiseres is het discriminatieverbod van artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) van belang. Voor zover eiseres bedoelt te stellen dat de in artikel 33, aanhef, ten vijfde, onderdeel c, van de Successiewet omschreven leeftijdsgrens onverenigbaar is met het verbod op (leeftijds)discriminatie van artikel 14 EVRM, overweegt de rechtbank als volgt.

6.1.

De rechtbank stelt vast dat met de toepassing van artikel 33, aanhef, ten vijfde, onderdeel c, van de Successiewet een onderscheid naar leeftijd wordt gemaakt. De rechtbank is het dus met eiseres eens dat sprake is van een ongelijke behandeling op grond van leeftijd. Het is echter niet zo dat elke ongelijke behandeling van overigens gelijke gevallen een schending vormt van het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM. Er is alleen sprake van een schending van deze verdragsbepaling als een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het door de wetgever gemaakte onderscheid ontbreekt. Daartoe moet het door de wetgever gemaakte onderscheid van dien aard zijn dat de keuze van de wetgever evident van redelijke grond is ontbloot. 5 In gewone mensentaal betekent dit dat het van mijlenver al duidelijk moet zijn dat het gemaakte onderscheid niet door de beugel kan omdat het apert onredelijk is. Of dat het geval is, zal de rechtbank hieronder beoordelen.

6.2.

Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 33, aanhef, ten vijfde, onderdeel c, van de Successiewet leidt de rechtbank af dat de wetgever met de vrijstelling van een schenking ten behoeve van een eigen woning heeft beoogd een bijdrage te leveren aan de reductie van de eigenwoningschuld. Voor de leeftijdsgrens van 18 tot 40 jaar is gekozen, omdat die groep het meest heeft te maken met de zogenoemde onderwaterproblematiek en financiële kwetsbaarheid. 6

6.3.

Gelet op de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid bij het maken van de wetten, mag de wetgever een onderscheid (op basis van leeftijd) baseren op veronderstellingen met betrekking tot een bepaald probleem en de effectiviteit van de oplossing van dat probleem, tenzij deze veronderstellingen zo weinig voor de hand liggen dat het evident onredelijk is om deze aan het onderscheid ten grondslag te leggen. 7 Met de vrijstelling van een schenking ten behoeve van een eigen woning heeft de wetgever een oplossing willen bieden voor de onderwaterproblematiek en de financiële weerbaarheid van huishoudens van 18 tot 40 jaar. De veronderstelling van de wetgever houdt dus in dat huishoudens die (mede) bestaan uit personen van 18 tot 40 jaar het in financieel opzicht moeilijker hebben dan huishoudens met personen boven de 40 jaar. Dit klinkt de rechtbank niet gek in de oren. Bij huishoudens met personen van 18 tot 40 jaar is immers vaak sprake van opgroeiende kinderen en mensen in die leeftijdscategorie hebben doorgaans nog een lager inkomen dan oudere mensen die verder in hun carrière zijn. De oplossing van de wetgever (de mogelijkheid tot een fiscaalvriendelijk steuntje in de rug) komt de rechtbank dan ook niet voor als evident van redelijke grond ontbloot. De wetgever heeft daarom met de gestelde leeftijdsgrens de grenzen van de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet overschreden. Daar kun je het niet mee eens zijn, maar dat telt niet. Het gaat erom of binnen redelijke grenzen te volgen is waarom de wetgever dit onderscheid heeft aangebracht, en dat is volgens de rechtbank het geval. Ook al zou de rechtbank het er zelf niet mee eens zijn, dan moet zij er nog van af blijven. Dat komt door de scheiding der machten (zie 5.).

6.4.

De rechtbank is van oordeel dat het hanteren van een leeftijdsgrens van 18 tot 40 jaar voor de verhoogde vrijstelling voor de eigen woning niet leidt tot verboden discriminatie in de zin van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.

Verjaring

7. Eiseres stelt dat verweerder te lang heeft gewacht met het opleggen van een aanslag schenkbelasting, waardoor de aanslag niet opgelegd had mogen worden. De rechtbank stelt vast dat verweerder inderdaad lang heeft gewacht met het opleggen van de aanslag: de aanslag dateert van 27 oktober 2021, terwijl de schenking is gedaan op 11 maart 2017. Dat is circa viereneenhalf jaar later. Anders dan eiseres verbindt de rechtbank aan deze omstandigheid echter niet het gevolg dat verweerder de aanslag niet had mogen opleggen. De rechtbank overweegt dat tegelijk met de verhoging van de vrijstelling van een schenking ten behoeve van een eigen woning per 1 januari 2017, ook artikel 33a, derde lid, van de Successiewet is ingevoerd. Dit artikel bepaalt dat de normale aanslagtermijn van drie jaar wordt verlengd met twee jaar als in de aangifte schenkbelasting een beroep is gedaan op de vrijstelling van een schenking ten behoeve van een eigen woning. In de aangifte schenkbelasting heeft eiseres aangegeven dat zij een beroep doet op de vrijstelling van een schenking ten behoeve van een eigen woning. Dit betekent dat de termijn waarbinnen verweerder een aanslag kan opleggen met twee jaar is verlengd en geen 3, maar 5 jaren is geworden. In het geval van eiseres had verweerder dus uiterlijk 10 maart 2022 een aanslag moeten opleggen. Omdat verweerder de aanslag op 27 oktober 2021 heeft opgelegd, is de aanslag binnen de aanslagtermijn en daarmee tijdig opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.

Stopzetten (aanvullende) bijstandsuitkering in verband met de schenking

8. Eiseres heeft aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat zij als gevolg van de door haar ontvangen schenking haar aanvullende bijstandsuitkering op eigen initiatief heeft laten stopzetten. De pijn voor eiseres zit hem erin dat zij jaren na dato nog wordt geconfronteerd met een afrekening van de Belastingdienst, namelijk een aanslag van € 2.935. Zoals hiervoor is toegelicht, heeft de Belastingdienst deze aanslag terecht opgelegd. Het bedrag is ook correct berekend. Eiseres moet het bedrag van € 2.935 – kijkend naar de belastingwetgeving – gewoon betalen. Wel kan de rechtbank zich voorstellen dat, omdat de aanslag pas zo laat is opgelegd, er door de gemeente misschien niet of onvoldoende rekening is gehouden met deze omstandigheid bij de vaststelling van de korting op de bijstandsuitkering. Anders gezegd: uiteindelijk houdt eiseres door de terecht opgelegde aanslag schenkbelasting bijna € 3.000 minder over van de schenking uit 2017. De rechtbank kan hier niets aan doen, omdat het in deze belastingzaak alleen gaat over de vraag of de belastingaanslag klopt, en het antwoord daarop is dus: ja. Maar het klopt dus ook dat eiseres bijna € 3.000 netto minder heeft overgehouden aan de schenking, omdat zij er nog belasting over moest betalen.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2023.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).

Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.

Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

1

Artikel 33, aanhef, ten vijfde, onderdeel c, van de Successiewet 1956.

2

Rechtbank Gelderland 12 oktober 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:5408.

3

Zie artikel 120 van de Grondwet, Hoge Raad 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2818, en Hoge Raad 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725.

4

Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen (Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk).

5

Hoge Raad 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1206, r.o. 3.3.1.

6

Kamerstukken II 2015/16, 34302, nr. 3 p. 29 en nr. 11, p. 70.

7

Vgl. Hoge Raad 7 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6124 en Hoge Raad 22 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1206, r.o. 3.3.12 en 3.3.13. De rechtbank wijst in dit verband ook op de uitspraken van rechtbank Gelderland van 12 oktober 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:5408, en 7 juni 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2814.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733