Parket bij de Hoge Raad 14-04-2023, ECLI:NL:PHR:2023:428

Datum publicatie04-05-2023
Zaaknummer22/02762
Formele relatiesArrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:949, Gevolgd
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Curatele;
Pensioen; Pensioenverweer;
Familieprocesrecht; Cassatie; Ontvankelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man heeft zich in echtscheidingsprocedure verzet tegen het uitspreken ES, zoals verzocht door vrouw, onder meer door een pensioenverweer ex art. 1:153 lid 1 BW. Zijn curator heeft hem geen toestemming gegeven voor vermogensrechtelijke verweren. Rb + hof verklaren man daarom niet ontvankelijk in pensioenverweer. P-G concludeert dat dit juist is, omdat ongeacht reden curatele curandus bekwaam is op te treden als verweerder in ES, maar dat is beperkt tot hoogstpersoonlijke verweren en geen vermogensrechtelijke verweren.

Volledige uitspraak


PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 22/02762

Zitting 14 april 2023

CONCLUSIE

E.B. Rank-Berenschot

In de zaak

[de man]
verzoeker tot cassatie
adv.: mr. K. Aantjes

tegen

[de vrouw]
verweerster in cassatie
adv.: mr. C.G.A. van Stratum

belanghebbende:
Veen en Veste Bewind en Budget B.V.
geen verweer

Verzoeker tot cassatie (hierna: de man) is onder curatele gesteld. Verweerster in cassatie (hierna: de vrouw) heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend. De man verzet zich tegen het uitspreken van de echtscheiding, onder meer door het aanvoeren van een pensioenverweer (art. 1:153 lid 1 BW) . Zijn curator heeft hem geen toestemming gegeven voor het voeren van vermogensrechtelijke verweren. Evenals de rechtbank oordeelt het hof dat de man daarom niet ontvankelijk is in zijn pensioenverweer. In cassatie klaagt de man primair dat het hof heeft miskend dat hij, nu hij als verweerder in de echtscheidingsprocedure mag optreden, alle mogelijke verweren mag voeren, waaronder het pensioenverweer. De vrouw voert primair een niet-ontvankelijkheidsverweer. Ik meen dat dat verweer slaagt.

1Feiten

1.1

In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan: 1

  • i) Partijen zijn op 27 mei 1982 onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. De huwelijkse voorwaarden zijn nadien gewijzigd bij akte van 14 juli 2008.

  • ii) Bij beschikking van de kantonrechter Groningen van 9 december 2015 2 is de man onder curatele gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en wegens gewoonte van drankmisbruik, met benoeming van (een medewerker van) Veen en Veste Bewind en Budget B.V. tot curator (hierna: de curator).

( iii) De huwelijkse voorwaarden zijn opnieuw gewijzigd bij akte van 24 februari 2021 (gerectificeerd bij akte van 29 maart 2021).

2Procesverloop

2.1

Bij inleidend verzoekschrift van 9 april 2021 heeft de vrouw de rechtbank Noord-Nederland verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.

2.2

De man heeft verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van het echtscheidingsverzoek. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de vrouw misbruik maakt van haar recht door de echtscheiding te verzoeken 3 (art. 3:13 BW) en heeft hij een pensioenverweer als bedoeld in art. 1:153 BW gevoerd. 4

2.3

De curator heeft aan de rechtbank bericht geen toestemming te verlenen aan de man voor het voeren van verweer voor zover dat verweer een vermogensrechtelijk karakter heeft. 5

2.4

Bij beschikking van 3 september 2021 6 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Daartoe heeft de rechtbank – voor zover in cassatie van belang – overwogen dat de gestelde duurzame ontwrichting het verzoek kan dragen en dat aan de toewijsbaarheid van het echtscheidingsverzoek niet afdoet dat door en namens de man een pensioenverweer is gevoerd. De ondercuratelestelling beperkt de man weliswaar niet in het recht om verweer te voeren tegen het verzoek tot echtscheiding, maar wel als hij daartegen het pensioenverweer wil voeren. Dat verweer heeft een vermogensrechtelijk karakter en de ondercuratelestelling staat eraan in de weg dat de man zelf en niet zijn curator het verweer voert, aldus de rechtbank (beschikking, p. 2).

2.5

De man is van deze beschikking in hoger beroep gekomen met het verzoek deze te vernietigen en na vernietiging opnieuw beschikkende – voor zover in cassatie van belang – het echtscheidingsverzoek van de vrouw af te wijzen op grond van art. 3:13 BW, althans de echtscheiding niet uit te spreken op grond van art. 1:153 BW, althans de echtscheiding pas uit te spreken wanneer door de vrouw een voorziening is getroffen onder het stellen van een in goede justitie te bepalen termijn aan de vrouw tot het doen van een voorstel met betrekking tot een dergelijke voorziening.

2.6

De vrouw heeft verweer gevoerd en het hof – voor zover in cassatie van belang – verzocht primair de man in hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, subsidiair de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de proceskosten in hoger beroep.

2.7

Bij brief van 21 februari 2022 heeft de curator het hof laten weten de man uitdrukkelijk geen toestemming te verlenen voor het voeren van beroep over kwesties van vermogensrechtelijke aard.

2.8

Er heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden op 4 april 2022. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

2.9

Het hof heeft ter zitting geoordeeld dat de man, gelet op zijn betwisting van de duurzame ontwrichting van het huwelijk, ontvankelijk is in zijn hoger beroep. 7

2.10

Bij beschikking van 26 april 2022 heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd met compensatie van de proceskosten in hoger beroep. 8

2.11

Daartoe heeft het hof eerst het verweer van de man tegen de gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk verworpen (rov. 5.5).
Vervolgens heeft het hof betrekking tot het pensioenverweer als volgt overwogen:

Het pensioenverweer
5.6 De man heeft zich ook tegen het uitspreken van de echtscheiding verzet met een beroep op het zogeheten pensioenverweer als bedoeld in artikel 1:153 lid 2 BW. Hij heeft gesteld dat de echtscheiding pas kan worden uitgesproken wanneer een toereikende voorziening is getroffen voor de bestaande en ten gevolge van de scheiding wegvallende pensioenrechten voor de man.

5.7

Vaststaat dat de man onder curatele staat en dat de curator geen toestemming aan de man heeft verleend voor het voeren van dit pensioenverweer.

5.8

De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat het pensioenverweer van de man een vermogensrechtelijk karakter heeft en dat de ondercuratelestelling er gelet op het bepaalde in artikel 1:381 lid 2 BW aan in de weg staat dat de man dat verweer zelf voert.

5.9

De man is daarom niet-ontvankelijk in het door hem gevoerde pensioenverweer.”

2.12

De man heeft bij verzoekschrift van 22 juli 2022 – tijdig – cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van het hof, waarbij hij de curator heeft aangemerkt als belanghebbende. De vrouw heeft een verweerschrift ingediend, strekkend primair tot niet-ontvankelijkverklaring, subsidiair tot verwerping. De man heeft een reactie op het verweerschrift ingediend. De curator heeft geen verweer gevoerd.

3Inleiding en juridisch kader

3.1

Het middel van de man keert zich (uitsluitend) tegen de beslissing van het hof dat de man niet-ontvankelijk is in het door hem gevoerde pensioenverweer (rov. 5.8-5.9) en de daarop voortbouwende oordelen.

3.2

De man klaagt onder meer dat het hof heeft miskend dat de man, nu hij als verweerder mag optreden in een echtscheidingsprocedure, hij daarin dan ook alle verweermiddelen mag opwerpen die de wet kent, waaronder het pensioenverweer.

3.3

De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat de man niet ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. Zij voert daartoe onder meer aan dat het via dit cassatieberoep aan de orde gestelde onderwerp een vermogensrechtelijk karakter c.q. doel heeft, zodat ook voor dit beroep de toestemming van de curator nodig is. Deze toestemming ontbreekt echter, aldus de vrouw. 9 Dit laatste is door de man in zijn reactie op het verweerschrift niet weersproken.

3.4

Aldus draait het in cassatie om de vragen of de man zonder toestemming van de curator (i) in feitelijke instanties een pensioenverweer ex art. 1:153 BW kon voeren en (ii) tegen het ontkennende oordeel van het hof cassatieberoep kan instellen.

Pensioenverweer (art. 1:153 BW)

3.5

Naast het verweer dat duurzame ontwrichting ontbreekt (art. 1:151 BW) kan tegen het echtscheidingsverzoek een financieel verweer worden gevoerd. In art. 1:153 lid 1 BW is bepaald dat indien als gevolg van de verzochte echtscheiding een bestaand vooruitzicht op uitkeringen aan de andere echtgenoot na vooroverlijden van de verzoekende echtgenoot zou teloorgaan of in ernstige mate zou verminderen, en de andere echtgenoot daarom verweer voert tegen het echtscheidingsverzoek, dit verzoek niet kan worden toegewezen voordat daaromtrent een voor beide echtgenoten billijk te achten voorziening is getroffen. Voert de andere echtgenoot op goede gronden een dergelijk (nabestaanden)pensioenverweer, dan kan de echtscheiding dus pas worden uitgesproken als ter zake een voorziening is getroffen. De rechter kan daartoe een termijn stellen. Met deze regeling wordt voorkomen dat de verwerende echtgenoot bij vooroverlijden van de verzoekende echtgenoot slecht verzorgd achterblijft. 10

Curatele

3.6

Een van de drie in Boek 1 BW geregelde beschermingsmaatregelen voor meerderjaren is de curatele (art. 1:378-1:391 BW) . Een meerderjarige kan door de kantonrechter onder curatele worden gesteld als hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt of zijn veiligheid of die van anderen in gevaar brengt als gevolg van (a) zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel (b) gewoonte van drank- of drugsmisbruik. Als bijkomende eis geldt dat een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder ver strekkende voorziening kan worden bewerkstelligd (art. 1:378 lid 1 BW) . 11 Doel van de curatele is bescherming en vertegenwoordiging van de onder curatele gestelde. 12

3.7

De curator is binnen zijn wettelijke taken de wettelijk vertegenwoordiger van de onder curatele gestelde in en buiten rechte (art. 1:386 lid 1 jo. 1:337 lid 1 BW) . In de eerste plaats gaat het hierbij om de behartiging van vermogensrechtelijke belangen, maar de curator heeft ook een taak in aangelegenheden die de verzorging, behandeling en begeleiding van de onder curatele gestelde betreffen (art. 1:381 lid 4 BW) . 13 Bepleit wordt dat de curator niet als vertegenwoordiger van de onder curatele gestelde kan optreden met betrekking tot hoogstpersoonlijke handelingen van bijvoorbeeld familierechtelijke of gezondheidsrechtelijke aard. 14

3.8

Curatele leidt ertoe dat de onder curatele gestelde met ingang van de dag waarop de curatele uitgesproken wordt, onbekwaam is rechtshandelingen te verrichten, tenzij de wet anders bepaalt (art. 1:381 lid 2 BW) . Dit geldt in beginsel voor alle rechtshandelingen, waaronder vermogensrechtelijke, familierechtelijke en processuele handelingen. 15

3.9

Een algemene uitzondering op de handelingsonbekwaamheid geeft art. 1:381 lid 3 BW: de onder curatele gestelde is bekwaam rechtshandelingen te verrichten met toestemming van zijn curator, voor zover deze bevoegd is die rechtshandeling voor de curandus te verrichten. 16 Deze toestemming kan slechts worden verleend voor een bepaalde rechtshandeling of voor een bepaald doel. De toestemming moet schriftelijk worden verleend.

3.10

Verder geldt als algemene uitzondering op de handelingsonbekwaamheid dat de onder curatele gestelde in zaken van curatele bekwaam is in rechte op te treden en tegen een uitspraak beroep in te stellen (art. 1:381 lid 6 BW) . Het gaat hierbij bijvoorbeeld om procedures tot opheffing van de curatele of procedures tegen de curator (incl. diens ontslag).

3.11

Uw Raad heeft recentelijk bevestigd dat de algemene handelingsonbekwaamheid van art. 1:381 lid 2 BW meebrengt dat de onder curatele gestelde onbekwaam is tot het zelfstandig optreden in rechte voor zover de wet niet anders bepaalt. De onder curatele gestelde is dus wel procesbekwaam indien het gaat om zaken van curatele (art. 1:381 lid 6 BW) of de curator toestemming heeft verleend voor het optreden in rechte (art. 1:381 lid 3 BW) . 17

3.12

Een derde uitzondering op de regel van handelingsonbekwaamheid geldt voor degene die uit hoofde van gewoonte van drank- of drugsmisbruik onder curatele is gesteld. Deze blijft bekwaam tot het verrichten van familierechtelijke handelingen, voor zover de wet niet anders bepaalt (art. 1:382 BW) .
Een van die wettelijke uitzonderingen is dat de onder curatele gestelde voor het sluiten van een huwelijk de toestemming van de curator nodig heeft. (art. 1:37 lid 1 BW) .
Onder ‘familierechtelijke handelingen’ vallen niet de rechtshandelingen op het gebied van het huwelijksvermogensrecht, zoals het doen van afstand van de huwelijksgemeenschap van goederen of een verzoek tot opheffing daarvan. 18 Tot het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden voor of tijdens het huwelijk is de onder curatele gestelde bekwaam met toestemming van de curator (art. 1:117 lid 1 jo. 1:37 BW; art. 1:118 BW) .

3.13

Uit art. 1:382 BW mag overigens niet a contrario worden afgeleid dat de wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele gestelde per definitie onbekwaam is tot het verrichten van familierechtelijke handelingen. 19 Uit de wet volgen ook voor deze categorie onder curatele gestelden uitzonderingen op de handelingsonbekwaamheid. Zij mogen een huwelijk aangaan met toestemming van de kantonrechter (art. 1:38 BW) . Huwelijkse voorwaarden mogen worden gemaakt of gewijzigd voor dan wel tijdens het huwelijk met toestemming van de kantonrechter (art. 1:117 jo. 1:38 BW) respectievelijk de curator (art. 1:118 BW) .

3.14

De wet kent geen specifieke bepalingen met betrekking tot echtscheiding.

3.15

Volgens de wetgever valt onder de ‘familierechtelijke handelingen’ waartoe de wegens gewoonte van drank- of drugsmisbruik onder curatele gestelde bekwaam blijft (art. 1:382 BW) ook het als verzoeker of verweerder optreden in een echtscheidingsprocedure. 20 Uw Raad heeft in dit verband overwogen dat de strekking van de curatele wegens (toen nog) verkwisting – bescherming van de onder curatele gestelde wegens gebleken ongeschiktheid tot waarneming van zijn vermogensbelangen – meebrengt dat de wet geacht moet worden de onder curatele gestelde bekwaam te laten tot handelingen van ‘zuiver familierechtelijke aard’, zoals een verzoek tot echtscheiding. Daaraan doet niet af dat zo’n handeling vermogensrechtelijke gevolgen kan hebben, omdat ten aanzien van die gevolgen de curatele zich weer kan doen gelden, aldus uw Raad. 21

3.16

Voor de wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele gestelde geldt de uitzondering van art. 1:382 BW niet. Wel is door uw Raad in 1980 ook voor deze onder curatele gestelde een (als wettelijke uitzondering in de zin van art. 1:381 lid 2 BW aangemerkte) uitzondering op de handelingsonbekwaamheid gemaakt. Parallel aan de bijzondere regeling voor het aangaan van een huwelijk door een wegens geestelijke stoornis 22 onder curatele gestelde (art. 1:38 BW) die meebrengt dat een onder curatele gestelde niet onbekwaam is een huwelijk te sluiten, heeft uw Raad beslist dat het antwoord op de vraag of iemand die wegens geestelijke stoornis onder curatele staat, zelf bekwaam is een echtscheidingsverzoek te doen, daarvan afhankelijk is of betrokkene in staat is zijn wil daaromtrent te bepalen en de betekenis van zodanig verzoek te begrijpen. Is hij daartoe niet in staat – hetgeen in de procedure zelf aan de orde kan komen – dan moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard. Uw Raad bevestigde 23 dat de curator niet als vertegenwoordiger van de onder curatele gestelde een echtscheidingsverzoek kan indienen om de reden dat een dergelijke beslissing een hoogstpersoonlijk karakter heeft. 24

3.17

Omgekeerd kan volgens vaste rechtspraak van uw Raad de curator de wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele gestelde wel vertegenwoordigen indien deze in een echtscheidingsprocedure verweerder is, zulks ter bescherming van de andere echtgenoot in zijn recht op echtscheiding. Het verzoek moet tot de curator worden gericht. De curator mag dan geen besluiten nemen die naar hun aard meebrengen dat alleen de onder curatele gestelde daaromtrent naar persoonlijk inzicht en gevoel zou mogen beslissen, maar heeft zich enkel een zakelijk oordeel te vormen over de deugdelijkheid van het verzoek en wat daartegen als verweer is aan te voeren; hij moet de uitkomst van dat onderzoek aan de rechter voorleggen. 25 De lijn van de beschikking van 1980 doortrekkend wordt in de literatuur bepleit dat indien de onder curatele gestelde in staat moet worden geacht zijn bij het echtscheidingsverzoek betrokken belangen te overwegen, niet in te zien valt waarom de curator, optredend voor de onder curatele gestelde als verweerder, zich daaraan niet zou mogen conformeren. 26

3.18

Tegen deze achtergrond kom ik tot de bespreking van het cassatieberoep.

4Ontvankelijkheid

4.1

De vrouw stelt zich, als gezegd, primair op het standpunt dat de man niet ontvankelijk is in zijn cassatieberoep. Ik meen dat dit verweer slaagt, en wel op grond van het volgende.

4.2

Zoals uw Raad in een eerder cassatieberoep van de man heeft overwogen, brengt de algemene handelingsonbekwaamheid van art. 1:381 lid 2 BW mee dat de onder curatele gestelde onbekwaam is tot het zelfstandig optreden in rechte, voor zover de wet niet anders bepaalt. Evenals in genoemd geval, is ook in deze zaak geen sprake van een wettelijke uitzondering op de voet van art. 1:381 lid 6 (zaak van curatele) of art. 1:381 lid 3 (toestemming curator). 27 Dit doet de vraag rijzen of een andere wettelijke uitzondering op de onbekwaamheid van de man tot het instellen van een cassatieberoep kan worden aangewezen.

4.3

In dit geval dient tot uitgangspunt dat de man onder curatele is gesteld op grond van zowel (a) zijn lichamelijke of geestelijke toestand als (b) gewoonte van drankmisbruik.

4.4

Zoals hiervoor is uiteengezet, staat de ondercuratelestelling op grond van gewoonte van drankmisbruik niet in de weg aan de bekwaamheid van de man om op te treden als verweerder in een echtscheidingsprocedure. Art. 1:382 BW biedt daarvoor de wettelijke grondslag (zie nr. 3.15).

4.5

Verder lijkt het, in lijn met de beschikking van uw Raad van 28 maart 1980, verdedigbaar om aan te nemen dat ook de wegens lichamelijke of geestelijke toestand onder curatele gestelde bekwaam is om op te treden als verweerder tegen een echtscheidingsverzoek, mits hij in staat is om zijn wil daaromtrent te bepalen en de betekenis van het verzoek te begrijpen (vgl. hiervoor nrs. 3.16-3.17). Evenals de bekwaamheid tot het doen van een echtscheidingsverzoek door uw Raad is aangemerkt als een uit art. 1:38 BW voortvloeiende en daarmee wettelijke uitzondering als bedoeld in het slot van art. 1:381 lid 2 BW 28, zou ook de van die bekwaamheid af te leiden bekwaamheid tot het voeren van verweer tegen een echtscheidingsverzoek kunnen worden aangemerkt als een (indirecte) wettelijke uitzondering als bedoeld in art. 1:381 lid 2 BW.

4.6

Uit het voorgaande volgt dat de man, ongeacht de grond voor de curatele, in beginsel bekwaam is om op te treden als verweerder in een echtscheidingsprocedure. Deze bekwaamheid is echter niet onbegrensd. Uit het juridisch kader kan worden afgeleid dat het te voeren verweer ‘zuiver familierechtelijk’ respectievelijk ‘hoogstpersoonlijk’ van aard moet zijn. Vermogensrechtelijke verweren kunnen door de onder curatele gestelde niet zelfstandig worden gevoerd.

4.7

Dit betekent dat de man in feitelijke instanties wel bekwaam was om als hoogstpersoonlijk verweer tegen de verzochte echtscheiding aan te voeren dat geen sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. Anders dan het middel betoogt, was hij echter niet bekwaam om een vermogensrechtelijk verweer als het pensioenverweer te voeren. Het hof heeft hem daarin terecht niet-ontvankelijk verklaard.

4.8

Het voorgaande brengt mee dat er ook geen (indirecte) wettelijke grondslag bestaat voor bekwaamheid van de man tot het instellen van cassatieberoep tegen de beslissing van het hof met betrekking tot het pensioenverweer.

5Conclusie

De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1

Ontleend aan rov. 3.1 en 3.2 van de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3560, JPF 2022/90 m.nt. P. Vlaardingerbroek (hierna ook: de bestreden beschikking).

2

De beschikking tot ondercuratelestelling is overgelegd als onderdeel van prod. 2 in HB (zie formulier V6 d.d. 24 maart 2022 zijdens de man).

3

Aan het gestelde misbruik heeft de man onder meer ten grondslag gelegd dat er nog een cassatieprocedure loopt met zaaknummer 21/01857 (verweerschrift, nrs. 1-2 en 19-23). Ik merk op dat in die zaak inmiddels uitspraak is gedaan: HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1113, NJ 2022/360 m.nt. S.F.M. Wortmann.

4

De man heeft tevens een zelfstandig verzoek gedaan, strekkende tot verklaring voor recht dat de akte huwelijkse voorwaarden van 14 juli 2008 rechtsgeldig is vernietigd, althans te bepalen dat het eenzijdig verzoek van de vrouw tot echtscheiding pro forma wordt aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan in de aanhangige cassatiezaak met nummer 21/01857. Als gezegd is inmiddels uitspraak gedaan. Het zelfstandig verzoek is in cassatie niet relevant en blijft hierna buiten beschouwing.

5

Zie de brief d.d. 13 augustus 2021 van de curator aan de rechtbank.

6

Rb. Noord-Nederland 3 september 2021, zaak-/rekestnummer C/18/205056 / FA RK 21-944.

7

Proces-verbaal van 4 april 2022, p. 3, onder “De voorzitter:”.

8

Hof Arnhem-Leeuwarden 26 april 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3560, JPF 2022/90 m.nt. P. Vlaardingerbroek.

9

Verweerschrift in cassatie, nrs. 1.2-1.6, met verwijzing naar bijlage 1 bij het verweerschrift. Deze bijlage bevat o.m. een e-mail d.d. 19 september 2022 van de curator aan de vrouw, waarin de curator verklaart de man geen toestemming te hebben verleend voor cassatie inzake de echtscheiding.

10

Zie over het pensioenverweer o.m. Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-II 2016/622; S.F.M. Wortmann, GS Personen- en familierecht, art. 1:153 BW, aant. 1 e.v.; L.M. Coenraad c.s. (red.), Compendium Echtscheiding, 2019/3.4.1.2.

11

Zie over deze gronden: P. Vlaardingerbroek c.s., Het hedendaagse personen- en familierecht, 2020/13.2.1; A.J.M. Nuytinck, Personen- en familierecht, relatievermogensrecht en erfrecht, 2021/239.

12

Nuytinck, a.w. nr. 237, wijst erop dat buiten art. 1:380 BW om moet worden gesproken van ‘de onder curatele gestelde’. ‘Curandus’ is degene die onder curatele moet worden gesteld, maar nog niet onder curatele is gesteld.

13

S.F.M. Wortmann en J. van Duijvendijk-Brand, Compendium van het personen- en familierecht, 2021/152.

14

J.H.M. ter Haar, GS Personen- en familierecht, art. 1:381 BW, aant. 5, met vermelding van literatuur.

15

Zie o.m. Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/667; P. Vlaardingerbroek c.s., Het hedendaagse personen- en familierecht, 2020/13.2.6.

16

Zie over het laatste zinsdeel nader J.H.M. ter Haar, GS Personen- en familierecht, art. 1:381 BW, aant. 4.aa.

17

HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1113, NJ 2022/360 m.nt. S.F.M. Wortmann, rov. 3.1-3.4.

18

MvA I, Parl. Gesch. BW Boek 1, p. 707. Zie ook Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/670.

19

A.J.M. Nuytinck, Personen- en familierecht, relatievermogensrecht en erfrecht, 2021/243.

20

TM, Parl. Gesch. BW Boek 1, p. 705. Zie ook J.H.M. ter Haar, GS Personen- en familierecht, art. 1:381 BW, aant. 4 sub h.

21

HR 12 november 1954, ECLI:NL:HR:1954:35, NJ 1954/775.

22

Deze grond is de voorloper van de huidige grond lichamelijke of geestelijke toestand. Zie P. Vlaardingerbroek c.s., Het hedendaagse personen- en familierecht, 2020/13.2.1.

23

Aldus ook reeds HR 2 februari 1962, ECLI:NL:HR:1962:109, NJ 1962/163.

24

HR 28 maart 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6859, NJ 1980/378 m.nt. E.A.A. Luijten, rov. 2-4, waarover S.F.M. Wortmann en J. van Duijvendijk-Brand, Compendium van het personen- en familierecht, 2021/152.

25

HR 14 november 1935, ECLI:NL:HR:1935:240, NJ 1936/22 m.nt. P.Scholten; HR 17 februari 1956, ECLI:NL:HR:1956:30, NJ 1956/128. Zie Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/679; S.F.M. Wortmann, GS Personen- en familierecht, art. 1:151 BW, aant. 5; J.H.M. ter Haar, GS Personen- en familierecht, art. 1:381 BW, aant. 5, en P. Vlaardingerbroek c.s., Het hedendaagse personen- en familierecht, 2020/13.2.7.C, allen met verdere vermelding van rechtspraak.

26

Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-I 2020/680.

27

HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1113, NJ 2022/360 m.nt. S.F.M. Wortmann, rov. 3.1-3.5.

28

HR 28 maart 1980, ECLI:NL:HR:1980:AC6859, NJ 1980/378 m.nt. E.A.A. Luijten, rov. 4 sub a.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733