Rechtbank Amsterdam 19-04-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2081

Datum publicatie26-04-2023
ZaaknummerC/13/728517 / HA ZA 23-68
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenPensioen;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwijzing door man opgeworpen bevoegdheidsincident. Artikel 93 sub b Rv bepaalt dat zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde behandeld en beslist worden door civiele kamer rechtbank, tenzij duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000.
Vorderingen vrouw m.b.t. ouderdomspensioen deels van onbepaalde waarde. Civiele kamer bevoegd, tenzij er duidelijke aanwijzingen bestaan dat vorderingen samen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000. Dat is niet het geval.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/728517 / HA ZA 23-68

Vonnis in incident van 19 april 2023

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiseres in de hoofdzaak,

verweerster in het incident,

advocaat mr. B.J. den Hartog te AMSTERDAM,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in de hoofdzaak,

eiser in het incident,

advocaat mr. J.P. van der Kooij te AMSTERDAM.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 10 januari 2023 met producties,

  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,

  • de incidentele conclusie van antwoord.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2De vordering in de hoofdzaak

2.1.

[eiseres] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

I. dat [gedaagde] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis schriftelijk opgave doet van alle door hem tijdens het bestaan van het huwelijk, te weten in de periode 14 februari 1997 tot 9 juli 2015, opgebouwde ouderdomspensioenrechten, alsmede aan te geven welk deel daarvan toekomt aan [eiseres] . In het bijzonder door daarbij te vermelden bij welke pensioenfonds(en) en/of -uitvoerder(s) pensioenrechten zijn opgebouwd, onder welke administratieve gegevens [gedaagde] bij de betreffende pensioenfond(sen) en/of -uitvoerder(s) bekend is, welke datum aangemerkt dient te worden als de datum van pensioeningang, en door overlegging van een kopie/print van een pensioenoverzicht zoals is geregistreerd in Mijnpensioenoverzicht.nl;

II. dat [gedaagde] wordt bevolen de voren bedoelde pensioenfonds(en)/-uitvoerder(s) te

verzoeken zijn verzoek om informatie schriftelijk te bevestigen en binnen vijf dagen na ontvangst van een ontvangstbevestiging een afschrift daarvan aan [eiseres] te doen toekomen;

III. een en ander op straffe van een door [gedaagde] aan [eiseres] te verbeuren dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 10.000,00 zo lang [gedaagde] niet heeft voldaan aan hetgeen onder I en II is gevorderd;

IV. [gedaagde] te veroordelen met ingang van de datum pensioeningang tot betaling aan

[eiseres] van het deel van het ouderdomspensioen dat [eiseres] toekomt, te stellen op de helft van het bedrag dat het/de betreffende pensioenfonds(en)/pensioenuitvoerder(s) aan [gedaagde] na ingang pensioen zullen uitbetalen;

V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.439,90 aan [eiseres] inclusief wettelijke rente met ingang van datum brief Reaal, 6 februari 2017, tot datum van voldoening aan [eiseres] te betalen;

VI. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, alsmede in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.

2.2.

[eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (hierna: Wet VPS) dient het opgebouwde pensioenrecht tussen partijen verevend te worden. Tussen partijen is geen regeling getroffen en er bestaat geen recht van [eiseres] op uitbetaling jegens het uitvoeringsorgaan doordat zij heeft nagelaten daartoe mededeling te doen. Op grond van artikel 2 lid 6 Wet VPS heeft [eiseres] aldus recht op uitbetaling van haar deel van het ouderdomspensioen van [gedaagde] na pensioeningang. [eiseres] doet tot slot een beroep op artikel 3:194 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond hiervan meent [eiseres] dat [gedaagde] sowieso een bedrag van € 11.439,90 aan [eiseres] dient te betalen.

2.3.

[gedaagde] heeft in de hoofdzaak nog niet van antwoord gediend.

3Het geschil in het incident

3.1.

[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van [eiseres] kennis te nemen en verzoekt om de zaak (op grond van artikel 71 e.v. Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv)) te verwijzen naar de kantonrechter.

3.2.

Hieraan legt [gedaagde] , kort samengevat, ten grondslag dat de gevorderde hoofdsom een bedrag van € 11.439,90 bedraagt en dit bedrag dus ruimschoots onder de grens van

€ 25.000,00 in de zin van artikel 93 Rv uitkomt. De conclusie van [gedaagde] is dat de rechtbank onbevoegd is om van dit geschil kennis te nemen.

3.3.

[eiseres] concludeert dat de rechtbank deze incidentele vordering afwijst en zich bevoegd verklaart, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van dit incident.

3.4.

Hiertoe voert [eiseres] aan dat in het bijzonder de door haar in de hoofdzaak onder IV en V ingestelde vorderingen beide geldvorderingen betreffen waarvan het beloop van de som van die vorderingen onbepaald is omdat de ingestelde vordering onder IV niet is bepaald. Bovendien is de civiele kamer van de rechtbank en niet de kantonrechter bevoegd omdat er tevens geen duidelijke aanwijzing bestaat dat de vordering onder IV opgeteld bij die onder V een hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00.

4De beoordeling in het incident

4.1.

Artikel 93 sub b Rv bepaalt dat zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde behandeld en beslist worden door de civiele kamer van de rechtbank, tenzij er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. In deze zaak is meer dan één vordering ingesteld. Uit artikel 94 lid 1 Rv volgt dat indien een zaak meer dan één vordering betreft als bedoeld in artikel 93 sub b Rv, voor de toepassing van dat artikel beslissend is het totale beloop of de totale waarde van deze vorderingen.

4.2.

De vorderingen van [eiseres] zijn deels vorderingen van onbepaalde waarde, nu zij niet in een bepaalde waarde zijn uitgedrukt. Dat betekent dat de civiele kamer van deze rechtbank bevoegd is, tenzij er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen van [eiseres] tezamen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00. Van dat laatste rust op [eiseres] de stelplicht.

4.3.

Door [eiseres] is terecht aangevoerd dat de vordering onder IV op geld waardeerbaar is en er geen duidelijke aanwijzing bestaat dat de vorderingen van [eiseres] tezamen een hogere waarde dan € 25.000,00 vertegenwoordigen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat onderdeel IV immers ziet op de helft van het ouderdomspensioen van [gedaagde] over een periode van 18,5 jaar (periode huwelijk, 14 februari 1997 tot 9 juli 2015). Dat is in geld uitgedrukt gelijk aan 18,5 x 12 (het maandelijks ouderdomspensioen van [gedaagde] ) / 2 = 111 x het maandelijks ouderdomspensioen van [gedaagde] . Uitgaande van de gemiddelde levensverwachting van een man in Nederland van 79.7 jaar, zou er nog ongeveer 15 jaar aan recht op uitkering van de helft van het ouderdomspensioen van [gedaagde] bestaan in geval [eiseres] in leven blijft tot het moment dat [gedaagde] die leeftijd bereikt. Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de vorderingen onder IV en V tezamen meer dan € 25.000,00 bedragen. De onderdelen I, II en IV vallen ook niet onder het bereik van artikel 93 onder c of d Rv (aardvordering), zodat ook daarom de kantonrechter in dit geval niet bevoegd is om de zaak te behandelen. [eiseres] mocht, volgens de hoofdregel van artikel 93 sub b RV, de vordering dus bij de civiele kamer van deze rechtbank aanbrengen en de incidentele vordering zal dus worden afgewezen.

4.4.

[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot aan deze uitspraak begroot op € 598,00 aan salaris advocaat (1 punt x liquidatietarief II).

5De beslissing

De rechtbank

in het incident

5.1.

wijst het gevorderde af,

5.2.

veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 598,00,

5.3.

verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,

in de hoofdzaak

5.4.

bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 31 mei 2023 voor conclusie van antwoord.

Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema, rechter, bijgestaan door mr. M.M. de Keizer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2023. 1

1

type:

coll:



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733