Hoge Raad 31-03-2023, ECLI:NL:HR:2023:503

Datum publicatie31-03-2023
Zaaknummer22/00382
ProcedureCassatie
Formele relatiesConclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1224, Gevolgd; In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2021:11687, Meerdere afhandelingswijzen
RechtsgebiedenCiviel recht; Burgerlijk procesrecht; Civiel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling;
Familieprocesrecht; Kort geding art. 254 Rv
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Gelet op voorlopige karakter kort geding, kan kortgedingrechter slechts voorlopig oordeel geven over rechtsverhouding tussen partijen, en daarover niet definitieve uitspraak doen. Dit betekent dat in uitspraak in kort geding geen plaats is voor verklaring voor recht. Rechter in hoger beroep moet deze regel, die verband houdt met taak rechter in kort geding en van processuele openbare orde is, binnen omvang hoger beroep zo nodig ambtshalve toepassen.

Volledige uitspraak


HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 22/00382

Datum 31 maart 2023

ARREST

In de zaak van

[de vrouw],

wonende op een geheim adres,

EISERES tot cassatie,

hierna: de vrouw,

advocaat: K. Aantjes,

tegen

[de man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

hierna: de man,

advocaat: J.P. van den Berg.

1Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:

a. het vonnis in de zaak C/05/388608/KG ZA 21-176 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 13 juli 2021, hersteld bij vonnis van 22 juli 2021;

b. de arresten in de zaak 200.298.236 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 oktober 2021 en 21 december 2021.

De vrouw heeft tegen het eindarrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.

De man heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het kortgedingarrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2021 als onder 3.18 van deze conclusie vermeld, en tot afdoening als daar vermeld.

2Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Partijen zijn ex-echtgenoten.

(ii) De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap gelast. In die procedure waren partijen het erover eens dat de woning door de man zou worden overgenomen en is hem door de rechtbank een termijn van drie maanden gegeven om dit te bewerkstelligen.

(iii) In hoger beroep is de beslissing van de rechtbank op dit onderdeel bekrachtigd, met dien verstande dat het hof heeft bepaald dat de termijn van drie maanden zal lopen vanaf de datum van de beschikking van het hof.

(iv) De man heeft binnen de door het hof gestelde termijn meegedeeld dat hij in staat is om de woning over te nemen en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening.

2.2

De man heeft de vrouw in kort geding gedagvaard en daarbij vorderingen ingesteld die ertoe strekken dat de vrouw meewerkt aan de afwikkeling van de verdeling, waaronder de levering van de woning aan de man. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen, voor zover in cassatie van belang, als volgt toegewezen:

“5.1. veroordeelt de vrouw om binnen twee weken na betekening van dit vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan de levering van haar aandeel in de woning (…) aan de man, (…), een en ander onder de voorwaarde dat de man de op de woning rustende hypothecaire geldlening geheel voor zijn rekening neemt en als eigen schuld voldoet en de vrouw doet ontslaan uit [haar] hoofdelijke aansprakelijkheid van voormelde hypothecaire geldlening;

5.2.

bepaalt dat indien de vrouw haar medewerking niet verleent, het vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de medewerking van de vrouw aan de levering van de woning aan de man conform de bij de dagvaarding gevoegde conceptakte van toedeling en levering (…);

5.3.

bepaalt dat door verrekening van de vorderingen over en weer uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de man heeft voldaan aan zijn verplichting een bedrag van € 36.189,50 aan de vrouw uit te keren zoals genoemd in de concept akte van toedeling van de notaris, zijnde haar aandeel in het verschil tussen de waarde van het registergoed en de openstaande hypotheekschuld per zestien mei tweeduizend negentien;

5.4.

bepaalt dat uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de vrouw in aanvulling op het recht tot verrekening zoals genoemd onder 5.3. wordt bevolen tot betaling aan de man van een bedrag van € 44.615,02 alsmede de helft van de kosten van de overname van de hypothecaire geldlening door de man (€ 2.850,- in totaal, ofwel € 1.425,- per persoon) en de helft van de kosten van de notaris;

(…)”

2.3

Het hof 1 heeft het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor zover de vrouw daarin is veroordeeld tot betaling aan de man van € 44.615,02 zoals opgenomen in onderdeel 5.4 van het dictum, en het heeft het vonnis voor het overige bekrachtigd.

3Beoordeling van het middel

3.1

Het middel richt zich tegen de bekrachtiging door het hof van het vonnis van de voorzieningenrechter, voor zover de voorzieningenrechter onder 5.3 van dat vonnis heeft bepaald dat door verrekening van de vorderingen over en weer uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de man heeft voldaan aan zijn verplichting een bedrag van € 36.189,50 aan de vrouw uit te keren zoals genoemd in de conceptakte van toedeling van de notaris. Die beslissing had het hof niet in stand mogen laten omdat het een verklaring voor recht betreft en die is in kort geding niet toegestaan, aldus het middel.

3.2

In kort geding kan de rechter in spoedeisende zaken op grond van een voorlopig oordeel over het geschil van partijen een voorlopige voorziening geven (art. 254 Rv) . Het voorlopige karakter van een beslissing in kort geding brengt mee dat aan die beslissing geen gezag van gewijsde toekomt en dat partijen en de rechter niet aan die beslissing zijn gebonden in een bodemprocedure of een later kort geding. 2 Verder geldt dat de beslissing in het dictum van een uitspraak in kort geding vervalt als een andersluidende uitspraak is gedaan in de bodemprocedure. 3 De omstandigheid dat de gevolgen van een in kort geding gegeven voorziening feitelijk onomkeerbaar zijn, staat aan het geven van een dergelijke voorziening niet in de weg. 4

3.3

Gelet op het voorlopige karakter van het kort geding, kan de kortgedingrechter slechts een voorlopig oordeel geven over de rechtsverhouding tussen partijen, en daarover niet een definitieve uitspraak doen. 5 Dit betekent dat in een uitspraak in kort geding geen plaats is voor een verklaring voor recht. 6 De rechter in hoger beroep moet deze regel, die verband houdt met de taak van de rechter in kort geding en van processuele openbare orde is, binnen de omvang van het hoger beroep zo nodig ambtshalve toepassen.

3.4

Het hof heeft in stand gelaten de beslissing van de voorzieningenrechter (onderdeel 5.3 van het dictum) waarbij is bepaald dat de man door verrekening heeft voldaan aan zijn verplichting aan de vrouw zoals genoemd in de conceptakte van toedeling van de notaris. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, is voor deze verklaring voor recht in kort geding geen plaats. Het middel is dus gegrond.

3.5

De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door het arrest van het hof te vernietigen voor zover daarin onderdeel 5.3 van het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter is bekrachtigd, het vonnis van de voorzieningenrechter wat betreft onderdeel 5.3 van het dictum te vernietigen, en de in onderdeel 5.3 van het dictum toegewezen vordering alsnog af te wijzen.

4Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2021 voor zover daarin is bekrachtigd onderdeel 5.3 van het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 13 juli 2021, zoals hersteld bij vonnis van 22 juli 2021;

- vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 13 juli 2021, zoals hersteld bij vonnis van 22 juli 2021, voor zover daarin onder 5.3 is bepaald dat door verrekening van de vorderingen over en weer uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de man heeft voldaan aan zijn verplichting een bedrag van € 36.189,50 aan de vrouw uit te keren zoals genoemd in de conceptakte van toedeling van de notaris, zijnde haar aandeel in het verschil tussen de waarde van het registergoed en de openstaande hypotheekschuld per zestien mei tweeduizend negentien;

- wijst af de vordering van de man dat wordt bepaald dat door verrekening van de vorderingen over en weer uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de man heeft voldaan aan zijn verplichting een bedrag van € 36.189,50 aan de vrouw uit te keren zoals genoemd in de conceptakte van toedeling van de notaris, zijnde haar aandeel in het verschil tussen de waarde van het registergoed en de openstaande hypotheekschuld per zestien mei tweeduizend negentien;

- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 31 maart 2023.

1

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 december 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:11687.

2

Vgl. HR 16 december 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1583, rov. 3.3-3.4.

3

Vgl. HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2652, rov. 4.2.

4

Zie reeds HR 8 februari 1946, ECLI:NL:HR:1946:67.

5

Vgl. HR 14 februari 1946, ECLI:NL:HR:1946:49.

6

HR 2 april 1976, ECLI:NL:HR:1976:AB6891.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733