Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 28-03-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2647

Datum publicatie30-03-2023
Zaaknummer200.313.837
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Co-ouderschap;
Alimentatie; Ondernemer en alimentatie
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Co-ouderschap betekent niet dat voortzetting in belang van kinderen is. Kinderen hebben zich steeds aangepast. Het is niet in hun belang dat zij zich moeten blijven aanpassen. Groot beroep op loyaliteitsgevoel en flexibiliteit. Co-ouderschap beëindigd.
Alimentatierechter terughoudend om jaarrekening te corrigeren om draagkracht te verhogen. Aan ondernemer dient zekere ruimte te worden gelaten om naar eigen inzicht te bepalen hoe hij zijn bedrijf voert. Bij V.O.F. zijn medevennoten betrokken bij nemen beslissingen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.313.836 en 200.313.837

(zaaknummers rechtbank Overijssel 226890 en 268593)

beschikking van 28 maart 2023

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. R. Kaya te Enschede,

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. A.J.A. Assink te Enschede.

1Het geding in eerste aanleg

In de zaak 200.313.836 (hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie)

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo (hierna: de rechtbank), van 13 november 2019, 22 september 2020, 2 december 2021 en 22 april 2022, uitgesproken onder zaaknummer 226890. Laatstgenoemde beschikking zal hieronder de bestreden beschikking in de zaak 200.313.836 worden genoemd.

In de zaak 200.313.837 (vervangende toestemming)

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank van 20 december 2021 en 22 april 2022, uitgesproken onder zaaknummer 268593. Laatstgenoemde beschikking zal hieronder de bestreden beschikking in de zaak 200.313.837 worden genoemd.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 augustus 2022;

- het verweerschrift met producties;

- een journaalbericht van mr. Assink van 21 oktober 2022 met een productie;

- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 10 augustus 2022 met producties;

- een journaalbericht van mr. Assink van 3 november 2022 met een productie;

- een journaalbericht van mr. Kaya van 6 januari 2023 met producties;

- een journaalbericht van mr. Assink van 9 januari 2023;

- een e-mailbericht van mr. Kaya van 10 februari 2023 met een productie .

2.2.

De mondelinge behandeling heeft op 19 januari 2023 en 21 februari 2023 plaatsgevonden. Beide zaken zijn gelijktijdig behandeld. Op 19 januari 2023 waren partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De zaak is op 19 januari 2023 aangehouden, omdat de raad door omstandigheden niet bij de zitting aanwezig kon zijn terwijl zijn aanwezigheid wel was gewenst. Op 21 februari 2023 waren aanwezig:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

- een vertegenwoordiger van de raad.

2.3.

In het journaalbericht van 9 januari 2023 maakt mr. Assink bezwaar tegen indiening van het journaalbericht van 6 januari 2023 van mr. Kaya en de daarbij behorende producties. Mr. Kaya verwijst in zijn begeleidende e-mail naar de bijgevoegde uitgebreide toelichting van de moeder. Het hof beschouwt de uitgebreide uiteenzetting van de moeder als een extra schriftelijke ronde die in strijd is met de twee-conclusie-regel (artikel 347 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) . Het hof laat de uitgebreide toelichting van de moeder, overgelegd als productie bij het journaalbericht van mr. Kaya van 6 januari 2023, daarom buiten beschouwing.

3De feiten

3.1.

Partijen zijn [in] 2010 in [woonplaats1] met elkaar getrouwd. In de beschikking van 13 november 2019 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is op 28 november 2019 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.

3.2.

Partijen zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2012 in [plaats1] ;

- [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2013 in [plaats1] ;

- [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2015 in [plaats1] ,

over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.

3.3.

In de beschikking voorlopige voorzieningen van 25 februari 2019 heeft de rechtbank voor de duur van het geding bepaald dat:

- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voorlopig aan de moeder worden toevertrouwd;

- [de minderjarige3] voorlopig aan de vader wordt toevertrouwd;

- een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen van maandagochtend tot woensdagmiddag bij de moeder verblijven en van woensdagmiddag tot vrijdagavond bij de vader, alsmede om en om een weekend per veertien dagen bij elke ouder, waarbij de vakanties en feestdagen worden gedeeld;

- bepaald dat de vader aan de moeder aan kinderalimentatie zal betalen voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 93,- per kind per maand met ingang van 1 februari 2019, bij vooruitbetaling te voldoen.

3.4.

In de beschikking van 13 november 2019 heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – :

- de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling en daarover te rapporteren en adviseren;

- voorlopig bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de dochters bij de moeder zal zijn en van de zoon bij de vader en dat de inschrijving van de kinderen voor de BRP overeenkomstig zal zijn, waarbij aan de moeder de kinderbijslag voor de dochters toekomt en aan de vader die voor de zoon;

- een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij de kinderen van maandagochtend tot woensdagmiddag bij de moeder verblijven en van woensdagmiddag tot vrijdagavond bij de vader, alsmede om en om een weekend per veertien dagen bij elke ouder, waarbij de vakanties en feestdagen worden gedeeld;

- bepaald dat de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (hierna ook: kinderalimentatie) voorlopig € 31,- per kind per maand bedraagt, bij vooruitbetaling te voldoen,

waarbij iedere beslissing over de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie is aangehouden.

3.5.

In de beschikking van 22 september 2020 heeft de rechtbank:

- verstaan dat partijen zich zullen wenden tot het traject Ouderschap bij Scheiding van [naam1] ;

- verstaan dat partijen voorlopig het volgende zijn overeengekomen:

  • [de minderjarige3] gaat in [plaats1] naar zwemles en de vader regelt wat, wanneer en hoe;

  • [de minderjarige1] heeft op donderdag handbaltraining en is dan bij de vader. Op zaterdag heeft ze wedstrijden. De ouder waar ze op dat moment is, zorgt ervoor dat ze wordt gebracht en gehaald;

  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben na schooltijd muziekles op school, dit regelt de vader;

  • [de minderjarige2] zit nog niet op sport maar wil op handbal of atletiek. Ouders gaan hierover in gesprek bij [naam1] ;

  • logopedie voor [de minderjarige2] vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de moeder. Ouders gaan hierover nader in gesprek bij [naam1] ;

  • de ouder waar de kinderen zijn, gaat met ze naar de huisarts indien nodig.

- de raad verzocht een aanvullend rapport uit te brengen (een update) en de rechtbank te adviseren over de te nemen beslissingen over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling, indien en zodra aan de raad uit mededeling van [naam1] of (een van) de advocaten blijkt dat ondanks de aangeboden hulp en begeleiding het traject Ouderschap bij Scheiding niet slaagt, waarbij iedere verdere of nadere beslissing over de hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie wordt aangehouden en verwijst de zaak naar de familierol voor uitlating partijen.

3.6.

In de beschikking van 2 december 2021 heeft de rechtbank:

- de raad verzocht een aanvullend onderzoek (update) in te stellen en de rechtbank uiterlijk op 7 februari 2022 te rapporteren en te adviseren over de voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] meest wenselijke hoofdverblijfplaats en zorgregeling;

- de zaak ten aanzien van de kinderalimentatie verwezen naar het familiejournaal voor uitlating aan de zijde van de moeder alsmede overlegging van haar financiële stukken, waarna de advocaat van de vader vier weken krijgt voor een reactie op de uitlating van de moeder;

- bepaald dat partijen zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2022,

waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden.

Op verzoek van mr. Kaya is de mondelinge behandeling van 16 februari 2022 verplaatst naar 15 maart 2022 om 13.45 uur.

3.7.

In de beschikking van 20 december 2021 heeft de rechtbank:

- de raad verzocht om de verzoeken van partijen – kort gezegd tot verkrijgen van vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op een sport in [woonplaats2] dan wel [woonplaats1] en [de minderjarige1] bij de muziekschool in [woonplaats2] dan wel [woonplaats1] – in het aanvullend (update) onderzoek mee te nemen en aan de rechtbank uiterlijk 7 maart 2022 te rapporteren en haar te adviseren daarover;

- bepaald dat partijen zullen worden gehoord tijdens de mondelinge behandeling van 15 maart 2022 om 13.45 uur, ter gelegenheid waar ook de verzoeken in de echtscheidingszaak met nummer 226890 worden behandeld,

waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden.

4De omvang van het geschil

4.1.

Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende de kinderen, de kinderalimentatie en de inschrijving van de kinderen bij een sportschool dan wel een muziekschool.

4.2.

In de bestreden beschikking in de zaak 200.313.836 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 13 november 2019 gewijzigd in die zin dat:

- de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader wordt vastgesteld;

- als definitieve zorgregeling wordt vastgesteld dat de kinderen eens in de twee weken van donderdagavond na etenstijd of na de handbal (zolang dit op donderdag valt) tot maandagochtend voor schooltijd bij de moeder verblijven en in de andere week met de moeder (video) bellen op donderdag en maandag. De vakanties en feestdagen dienen bij helfte te worden verdeeld, waarbij de wisseling plaatsvindt om 9.00 uur in de ochtend, tenzij partijen anders overeenkomen;

- de door de moeder met ingang van de datum van die bestreden beschikkingaan de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen wordt vastgesteld op € 87,- per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

4.3.

In de bestreden beschikking in de zaak 200.313.837 heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:

- de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige3] aan te melden bij de voetbalvereniging in [woonplaats2] , [de minderjarige1] in te schrijven bij de muziekschool in [woonplaats2] en [de minderjarige2] in te schrijven als lid bij de handbalvereniging in [woonplaats2] ;

- de vader vervangende toestemming verleend om namens de moeder aan de handbal- dan wel voetbalvereniging toestemming te geven voor het maken van foto’s van de kinderen en het plaatsen van deze foto’s op de website van de handbal- dan wel voetbalvereniging en andere sociale mediakanalen van deze verenigingen.

4.4.

De moeder is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking in de zaak 200.313.836 en de bestreden beschikking in de zaak 200.313.837.

De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking in de zaak 200.313.836 te vernietigen en, opnieuw beschikkende,

- primair de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen;

- subsidiair de voormalige situatie te herstellen waarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder zal zijn en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige3] bij de vader;

- de eerdere regeling van co-ouderschap te herstellen, al dan niet in een andere vorm, waarbij de zomervakantie aldus wordt verdeeld dat de kinderen drie weken aaneengesloten bij hun moeder verblijven en drie weken aaneengesloten bij hun vader;

- de bijdrage van de moeder in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen op nihil, althans een regeling treffen die het hof juist acht.

De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking in de zaak 200.313.837 te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de moeder vervangende toestemming te verlenen om een of meer kinderen ook in [woonplaats1] te mogen inschrijven op sport dan wel andere naschoolse activiteiten.

4.5.

De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikkingen in beide zaken te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de proceskosten.

5De motivering van de beslissing

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling (zaak 200.313.836)

5.1.

Op grond van artikel 827 lid 1 onder c van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering kan de rechter ingeval de echtscheiding wordt uitgesproken, als nevenvoorziening (onder meer) een voorziening treffen betreffende de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over en een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van de echtgenoten.

5.2.

De moeder voert in haar grieven één tot en met zeven, kort samengevat, aan dat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank die inhoudt een beëindiging van de co-ouderschapsregeling en de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader. De rechtbank baseert haar beslissing op het advies van de raad, maar volgens de moeder is dat advies onzorgvuldig en onvolledig. De moeder vindt het van belang dat de raad aanvullend onderzoek doet, dat partijen meewerken aan een traject Parallel Solo Ouderschap (hierna: PSO) en dat de co-ouderschapsregeling wordt hersteld.

De vader voert hiertegen verweer.

5.3.

Het hof overweegt als volgt. Het hof zal allereerst ingaan op het standpunt van de moeder dat het advies van de raad onzorgvuldig en onvolledig tot stand is gekomen. De moeder heeft daarover verschillende klachten ingediend. Een aantal van haar klachten zijn gegrond verklaard en volgens de moeder geeft de beslissing van de directeur aanleiding voor een aanvullend raadsonderzoek. Het hof volgt de moeder hier niet in. De klachten die gegrond zijn verklaard hebben vooral betrekking op de communicatie van de raad met de moeder en de onderbouwing van het door de raad gegeven advies. Dit valt af te leiden uit het advies van de klachtadviescommissie van 4 mei 2022, de beslissing van de directeur van 7 juni 2022 en de oplegnotitie van de raad van 8 september 2022. Het gaat dus om een gebrek in de procedure en in de motivering, maar in dit geval raken deze kwesties de inhoud van het advies niet. De raad heeft op een zorgvuldige wijze de feiten en omstandigheden in kaart gebracht en het advies is daarmee in lijn en goed onderbouwd. Het hof is daarom met de raad van oordeel dat een aanvullend onderzoek niet tot een ander advies zal leiden dan het advies zoals dat aan de rechtbank is gegeven. Het hof acht zich op basis van de stukken en het verhandelde ter mondelinge behandeling, waaronder het mondelinge advies van de raad, voldoende voorgelicht om een inhoudelijke beslissing te kunnen nemen.

5.4.

De moeder vindt het van belang dat partijen eerst inzetten op een PSO traject, zodat partijen nader tot elkaar kunnen komen. Het hof begrijpt uit de stellingen van de moeder dat zij met het PSO traject een verbetering van de communicatie wil realiseren om (alsnog) uitvoering te kunnen geven aan een co-ouderschapsregeling. PSO is echter primair gericht op een vermindering van de strijd en niet op een verbetering van de onderlinge relatie en communicatie, zo volgt ook uit de door de raad gegeven uitleg tijdens de zitting. Hoewel het hof het voor de kinderen van belang acht dat partijen hun strijd staken en zij om die reden deelnemen aan dit traject, ziet het hof geen aanleiding de zaak hiervoor aan te houden. Voor PSO is juist een duidelijk kader van belang en ook voor de kinderen is het belangrijk dat er duidelijkheid komt.

5.5.

Partijen verschillen van mening over de vraag hoe de zorgregeling eruit moet zien. Vanaf de beschikking voorlopige voorzieningen (25 februari 2019) tot aan de bestreden beschikking (22 april 2022) is sprake geweest van een co-ouderschapsregeling. De moeder wenst hervatting van de co-ouderschapsregeling, terwijl de vader handhaving van de huidige zorgregeling wil, waarbij de kinderen eens in de twee weken van donderdagavond tot maandagochtend bij de moeder verblijven. Het hof stelt voorop dat voor een co-ouderschapsregeling samenwerking, overleg en afstemming tussen de ouders nodig is. Daarnaast is voor een goede uitvoering van een co-ouderschapsregeling nodig dat de fysieke afstand tussen de ouders niet te groot is. Het hof is na eigen onderzoek met de raad en de rechtbank van oordeel dat de co-ouderschapsregeling niet langer in het belang van de kinderen is. Het hof acht daarvoor het volgende van belang.

5.6.

Gebleken is dat partijen al jarenlang met elkaar in een strijd verwikkeld zijn, waarbij het hen niet lukt op een constructieve manier met elkaar te communiceren en afspraken te maken over de kinderen. De ouders verschillen in de wijze waarop zij communiceren, waardoor zij elkaar niet lijken te begrijpen. Er is sprake van een patroon waarbij de moeder verbaal sterk is, de neiging heeft om tot in detail in overleg met de vader te willen treden en veel eisen aan de vader stelt. Hier tegenover staat de vader die slechts een zakelijk contact met de moeder wil en in reactie op de houding van moeder wantrouwend en vermijdend is in de communicatie naar de moeder. Partijen zijn hierop al gewezen tijdens het traject Ouderschap na scheiding bij [naam1] in 2020/2021. Tijdens het raadsonderzoek begin 2022 is zichtbaar dat er in hun onderlinge situatie weinig is veranderd. De ouders blijven vasthouden aan bepaalde verwachtingen van elkaar en er is sprake van onderling wantrouwen en onbegrip. Ook recent nog is gebleken dat de samenwerking tussen de ouders moeizaam verloopt. Partijen zijn met tussenkomst van een jeugdconsulent met elkaar in overleg gegaan over de verdeling van de vakanties. Uit de terugkoppeling van de jeugdconsulent blijkt dat het overleg moeizaam verliep, waarbij de ouders elkaar niets lijken te gunnen, met elkaar het gesprek niet kunnen aangaan en elkaar verwijten blijven maken. Gelet op de jarenlange strijd waarin de ouders zijn verwikkeld en het feit dat de inzet van hulpverlening niet tot een verbetering heeft geleid, heeft het hof niet de verwachting dat het de ouders lukt om binnen afzienbare tijd tot een verbetering van de communicatie te komen.

5.7.

Naast de slechte communicatie is ook de afstand tussen de woonplaatsen van de ouders een belemmerende factor. De moeder heeft er op enig moment voor gekozen om Langeveen te verlaten. Eerst heeft zij tijdelijk in [plaats2] gewoond en inmiddels woont zij in [woonplaats1] . De reistijd tussen de ouders bedraagt een half uur rijden met de auto. Volgens de moeder is de afstand nooit een belemmering geweest en staat dit niet aan uitvoering van de co-ouderschapsregeling in de weg. Het hof is het niet met de moeder eens en meent dat de afstand voor de kinderen wel degelijk een belasting oplevert. De kinderen moeten als zij bij de moeder zijn voor school, sport en andere sociale activiteiten in [woonplaats2] steeds een half uur heen en weer terug en zijn voor het vervoer afhankelijk van de moeder. Hoewel de moeder aanvoert dat dat geen belemmering vormt, blijkt uit haar standpunt ook wel dat de reisafstand belastend is. Zij heeft in het kader van de kinderalimentatie immers aangevoerd dat zij door het vele heen en weer reizen hoge kosten maakt en ook heeft zij tijdens de zitting verklaard dat het voor de andere kinderen belastend is als zij mee moeten naar de sport van één van de kinderen. Daarbij komt dat [de minderjarige1] op relatief korte termijn naar de middelbare school zal gaan. De verschillende schooltijden en de afstand maken het heel ingewikkeld, zo niet onmogelijk, om uitvoering te geven aan een co-ouderschapsregeling.

5.8.

Dat de ouders tot aan de bestreden beschikking uitvoering hebben gegeven aan de co-ouderschapsregeling en daarvoor complimenten hebben ontvangen, betekent niet dat voortzetting van deze regeling in het belang van de kinderen is. De kinderen hebben in de loop van de jaren weten te accepteren dat er strijd is tussen de ouders en hebben zich steeds aangepast aan de situatie. Het hof is met de raad van oordeel dat het niet in het belang van de kinderen is dat zij zich moeten blijven aanpassen aan de wensen van de ouders. De huidige situatie heeft voor de kinderen tot gevolg dat er een groot beroep wordt gedaan op hun loyaliteitsgevoel naar de beide ouders en hun flexibiliteit. Dit is voor de kinderen enorm belastend en het is te voorzien dat de kinderen in de (nabije) toekomst hierdoor vastlopen in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank terecht beslist dat de co-ouderschapsregeling moet worden beëindigd. Aangezien de communicatie tussen de ouders nog steeds enorm verstoord is en de fysieke afstand tussen de ouders groot is, ziet het hof geen mogelijkheden om de co-ouderschapsregeling zonder schade voor de kinderen te hervatten. Het hof acht het in het belang van de kinderen dat het zwaartepunt van hun opgroeien op één plek wordt geconcentreerd, zodat zij meer rust gaan ervaren.

5.9.

Bij de beantwoording van de vraag waar de kinderen hun hoofdverblijfplaats moeten hebben, zal het hof net als de rechtbank aansluiten bij het advies van de raad. De kinderen hebben het bij beide ouders naar hun zin en uit de raadsonderzoeken volgt dat beide ouders in staat zijn de kinderen op te voeden. Het hof zal daarom kijken naar de situatie die voor de kinderen de minste veranderingen tot gevolg heeft. Doordat de ouders tijdens hun huwelijk in [woonplaats2] hebben gewoond, hebben de kinderen daar hun leven opgebouwd. Zij gaan daar naar school en sport en hebben daar hun sociale contacten. Naar het oordeel van het hof sluit een hoofdverblijfplaats bij de vader het meest aan bij de leefsituatie van de kinderen in [woonplaats2] . Het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij haar vast te stellen, is ingegeven vanuit financiële motieven (het ontvangen van kgb) en hangt samen met het voortbestaan van de co-ouderschapsregeling, zo blijkt uit de toelichting van de moeder ter zitting in hoger beroep. Aangezien er geen mogelijkheden zijn voor (hervatting van) de co-ouderschapsregeling en het hof niet meewerkt aan het vaststellen van een fictieve hoofdverblijfplaats bij de moeder ter verkrijging van financiële voordelen, ziet het hof geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van twee van de drie kinderen bij de moeder vast te stellen.

5.10.

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats in stand moet blijven. Vanuit deze situatie acht het hof de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, waarbij de kinderen eenmaal in de veertien dagen van donderdagavond tot maandagochtend bij de moeder verblijven, het meest in het belang van de kinderen. De grieven één tot en met zeven van de moeder falen dan ook. Het hof raadt de vader wel aan om de door de jeugdconsulent geadviseerde hulp voor de kinderen in te zetten. Het kan niet anders dan dat de kinderen last hebben van de situatie tussen de ouders. Voor hen kan het enorm helpend zijn wanneer zij hun verhaal tegenover een neutraal persoon kunnen vertellen. De vader heeft eerder aangegeven niet open te staan voor deze hulp. Het hof hoopt echter dat de beslissing van het hof rust zal geven en er bij de vader inzicht en ruimte zal ontstaan om de kinderen de hulp te gunnen die zij nodig hebben.

Vervangende toestemming (zaak 200.313.837)

5.11.

Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.

5.12.

Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en er een verschil van mening bestaat over de inschrijving van een kind bij een sport- of muziekvereniging, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen.

5.13.

De moeder voert in haar tiende grief aan het niet eens te zijn met de beslissing van de rechtbank, waarbij de vader vervangende toestemming is verleend voor het aanmelden van de kinderen bij sport en muziek in [woonplaats2] . Zij meent dat de kinderen ook de kans moeten krijgen om een sociaal netwerk in [woonplaats1] op te bouwen. Om die reden wil zij alsnog vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op een sport of andere naschoolse activiteit in [woonplaats1] .

De vader voert hiertegen verweer.

5.14.

Het hof overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen, acht het hof het in het belang van de kinderen dat het zwaartepunt van hun opgroeien op één plek wordt geconcentreerd, zodat de kinderen meer rust zullen ervaren. Aangezien het hof de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats (bij de vader in [woonplaats2] ) in stand zal laten, acht het hof het in het belang van de kinderen dat zij hun sporten en hobby’s ook in [woonplaats2] kunnen uitoefenen. De wens van de moeder om de kinderen daarnaast sporten en hobby’s in [woonplaats1] te laten uitoefenen zodat zij daar ook een sociaal netwerk kunnen opbouwen, heeft voor de kinderen tot gevolg dat zij zich op twee plekken moeten richten. Het hof is met de raad van oordeel dat het onderhouden van een sociaal leven op twee verschillende plekken te belastend is voor de kinderen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de moeder alsnog vervangende toestemming te verlenen voor het inschrijven van de kinderen op een sport of een andere activiteit in [woonplaats1] . De tiende grief van de moeder faalt.

Kinderalimentatie (zaak 200.313.836)

5.15.

De richtlijnen voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen zullen worden toegepast.

Ingangsdatum

5.16.

Partijen zijn het erover eens dat de datum van de bestreden beschikking, te weten 22 april 2022, als ingangsdatum moet worden gehanteerd.

Hoogte behoefte kinderen

5.17.

De in de beschikking van 13 november 2019 vastgestelde behoefte van € 306,- per kind per maand is niet in geschil en staat daarmee vast. De geïndexeerde behoefte is per 1 januari 2022 € 329,- per kind per maand.

Draagkracht

5.18.

Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van partijen hun netto besteedbaar inkomen tot uitgangspunt nemen. Gelet op hetgeen onder 5.17 ten aanzien van de ingangsdatum wordt overwogen zal het hof de draagkracht beoordelen vanaf 22 april 2022.

Draagkracht van de vader

5.19.

De rechtbank is in haar beschikking uitgegaan van een gemiddeld inkomen aan de zijde van de vader van € 23.840,- bruto per jaar. De rechtbank heeft op basis hiervan het netto besteedbare inkomen van de vader op € 2.254,- per maand en de draagkracht op € 391,- per maand berekend.

5.20.

De moeder voert in haar achtste grief aan het hiermee niet eens te zijn. Zij heeft twijfels bij de door de man aangeleverde cijfers en meent dat van een hoger inkomen moet worden uitgegaan.

De vader voert gemotiveerd verweer.

5.21.

Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat de alimentatierechter terughoudendheid dient te betrachten indien hij een jaarrekening wenst te corrigeren om de draagkracht van de ondernemer te verhogen. Aan de alimentatieplichtige ondernemer dient een zekere ruimte te worden gelaten om naar eigen inzicht te bepalen hoe hij zijn bedrijf voert. Nu in de onderhavige zaak sprake is van een vennootschap onder firma, heeft bovendien te gelden dat ook de medevennoten betrokken zijn bij het nemen van bedrijfsmatige beslissingen, zodat er niet eenvoudig vanuit kan worden gegaan dat andere keuzes hadden kunnen worden gemaakt.

5.22.

Het hof ziet in de (algemene) stellingen van de moeder geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de vader overgelegde inkomensgegevens. De vader heeft door overlegging van jaarrekeningen en aangiftes inkomstenbelasting inzage gegeven in zijn inkomen en vermogenspositie. Het had op de weg van de moeder gelegen om concreet en met onderbouwing aan te geven op welke punten deze gegevens niet kloppen en met welke cijfers het hof dan zou moeten rekenen. De moeder heeft enkel gewezen op de hoogte van de investeringen en de privé onttrekkingen. De man heeft in samenspraak met zijn vennoten investeringen gedaan binnen de marges van zijn vrijheid als ondernemer. Naar het oordeel van het hof geeft de hoogte van de investeringen dan ook geen aanleiding de resultaten bij te stellen. Ook in de hoogte van de privé onttrekkingen ziet het hof geen aanleiding tot bijstelling van de resultaten. Verder wijst de moeder op het vermogen van de onderneming. Het ondernemingsvermogen bestaat echter grotendeels uit gebouwen en grond en zijn geen gelden waar de vader vrij over kan beschikken om zijn inkomen te verhogen. Ook gaat het hof voorbij aan de stelling van de moeder dat naar aanleiding van de tegenvallende resultaten van de vader mag worden verwacht dat hij op een andere manier inkomen verwerft. Het hof is van oordeel dat van de vader niet kan worden verlangd dat hij zijn hele boerenbedrijf, inclusief woning, verkoopt.

5.23.

Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding uit te gaan van andere inkomensgegevens dan de rechtbank. Het hof volgt dan ook de door de rechtbank gemaakte draagkrachtberekening. De achtste grief van de moeder faalt.

Draagkracht van de moeder

5.24.

De rechtbank is voor de berekening van de draagkracht van de moeder uitgegaan van de jaaropgaaf 2021. Op basis van deze jaaropgaaf heeft de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de moeder op € 2.557,- per maand berekend en de draagkracht op € 416,- per maand.

5.25.

Uit grief negen van de moeder en de ter zitting in hoger beroep gegeven toelichting volgt dat de moeder de rechtbank kan volgen in de berekening van het netto besteedbaar inkomen. De moeder meent echter dat zij hoge kosten maakt die in mindering dienen te strekken op haar draagkracht.

De vader voert hiertegen gemotiveerd verweer.

5.26.

Het hof overweegt als volgt. Gebleken is dat de moeder ook verblijfsoverstijgende kosten voor haar rekening neemt, zoals kleding en cadeaus. Aangezien de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben, dient de vader deze kosten voor zijn rekening te nemen. Het hof gaat ervan uit dat de vader deze kosten voortaan voor zijn rekening zal nemen en ziet geen aanleiding om deze kosten, waarvan de hoogte overigens niet is onderbouwd, ten laste van de draagkracht van de moeder te laten komen. Verder meent de moeder dat de reiskosten die zij maakt dusdanig hoog zijn dat die ten laste van haar draagkracht moeten komen. Naar het oordeel van het hof kunnen deze kosten uit het aandeel van de moeder in de kosten van de kinderen worden voldaan en voor zover dit niet het geval is meent het hof dat de moeder deze kosten uit haar vrije ruimte moet voldoen. Het is immers de persoonlijke keuze van de moeder geweest om op deze afstand van de vader te gaan wonen.

5.27.

Gelet op het voorgaande zal het hof aansluiten bij de door de rechtbank berekende draagkracht. De negende grief van de moeder faalt dan ook.

Conclusie

5.28.

Gelet op het falen van de grieven van de moeder, kan de berekening van de rechtbank in stand blijven.

6De slotsom

6.1.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikkingen bekrachtigen.

6.2.

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

in zaaknummer 200.313.836

7.1.

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 22 april 2022 met zaaknummer 226890;

7.2.

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

7.3.

wijst het meer of anders verzochte af;

in zaaknummer 200.313.837

7.4.

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 22 april 2022 met zaaknummer 268593;

7.5.

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

7.6.

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K. Mans, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 28 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733