Rechtbank Rotterdam 24-03-2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2539

Datum publicatie29-03-2023
ZaaknummerC/10/651468 / KG ZA 23-51
ProcedureKort geding
ZittingsplaatsRotterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Burgerlijk procesrecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Verdeling;
Familieprocesrecht; Kort geding art. 254 Rv; Executiegeschil / verz. schorsing uitv. bij voorr.
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Kort geding. Verzoek man schorsing executie afgewezen: geen spoedeisend belang, noodtoestand niet aangetoond en schending art. 21 Rv, man doet waarheid geweld aan. Man wel veroordeeld om vooruitlopend op verdeling €210.000 aan vrouw te betalen, want man zit op grootste deel vh aanzienlijke vermogen. Normale toetsingskader geldvordering in kg geldt hier niet. Gevraagd bedrag dat ziet op voorschot PAL afgewezen. Exhibitievordering afgewezen, want speelt al in bodemzaak.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven

zaaknummer/ rolnummer: C/10/651468 / KG ZA 23-51

Vonnis in kort geding van 23 maart 2023

in de zaak van

[naam01] ,

volgens de dagvaarding wonende te [woonplaats01] (Spanje), blijkens een uittreksel uit de BRP van 28 februari 2023 wonende te [woonplaats02] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

advocaat: mr. A.J. van Steensel te 's-Gravenhage,

tegen

[naam02] ,

wonende te [woonplaats03] ,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat: mr. J. Dongelmans te Nieuwerkerk ad IJssel.

Partijen worden hierna de man en de vrouw genoemd.

1 De procedure

1.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 30 januari 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
- de mondelinge behandeling op 9 maart 2023;
- de pleitnota van de man.

2 De feiten

2.1

Partijen zijn op 21 augustus 1981 in algehele gemeenschap van goederen getrouwd.

Uit hun huwelijk zijn geboren de kinderen [kind01] (1987) en [kind02] (1991).

2.2

In 1995 heeft de man de aandelen verworven van Bouw- en Aannemingsbedrijf [bedrijf01] B.V., een bedrijf dat door de vader van de vrouw was opgericht. Intussen bestaat de onderneming uit 28 besloten vennootschappen. De man heeft begin 2021 een deel van de aandelen in Bouw- en Aannemingsbedrijf [bedrijf01] B.V. verkocht.

2.3

Op 20 maart 2021 heeft de man de echtelijke woning verlaten. In april 2021 heeft de man meegedeeld te willen gaan scheiden.

2.4

De vrouw heeft bij dagvaarding van 5 juli 2021, in kort geding, een vordering op grond van artikel 843 a Rv ingesteld en een vordering tot het betalen van een voorschot op de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen. Bij vonnis van 6 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter de man veroordeeld een afschrift van de jaarstukken over 2019 van [bedrijf01] en de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting over 2019 aan de vrouw te verstrekken en het overige afgewezen. Kort voor de zitting had de man € 40.000,00 aan de vrouw betaald als voorschot op de verdeling van de huwelijksgemeenschap.

2.5

De man heeft op 14 juli 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 6 september 2022 (zaaknummer C/10/622111/FA RK 21-5404) heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beslissing over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en de (definitieve) partneralimentatie is aangehouden in afwachting van een deskundigenrapport dat, onder meer, strekt tot het vaststellen van de waarde van de aandelen in [bedrijf02] B.V. Het verzoek van de vrouw tot het verstrekken van stukken is in samenspraak met partijen aangehouden in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek. De deskundige heeft bij brief van 24 februari 2023 bericht dat hij de rechtbank uitstel zal vragen voor het inleveren van het deskundigenbericht tot 31 juli 2023.

2.6

Bij beschikking van 3 november 2021 heeft de rechtbank bij wijze van voorlopige voorzieningen bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres01] te Capelle aan den IJssel (hierna: de woning) en dat de man met ingang van 7 september 2021 € 4.987,00 per maand als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw zal verstrekken.

2.7

De man heeft bij de betaling van de alimentatie door hem in de periode van 7 september tot en met eind november 2021 aan de vrouw betaalde bedragen tot een totaal van € 3.903,31 verrekend.

2.8

Partijen hebben een vakantiewoning in Spanje. Op de zitting van 1 juni 2022, in het kader van een door de man tegen de vrouw aanhangig gemaakt kort geding, zijn partijen een regeling overeengekomen op grond waarvan de vrouw gedurende drie maanden per jaar de woning te Spanje bij uitsluiting van de man kan gebruiken.

2.9

De vrouw heeft de beschikking van 3 november 2021 aan de man laten betekenen en op 21 november 2022 ten laste van hem executoriaal beslag laten leggen onder ING.

2.10

Begin januari 2023 heeft de vrouw een jaaroverzicht van de, op naam van de man en de vrouw staande, bankrekeningen bij ING ontvangen. Uit dat jaaroverzicht blijkt dat op die rekening op 31 december 2022 een bedrag van € 106.487,85 stond. Uit de rekeningafschriften blijkt dat de man van die bankrekening in de periode 1 april 2022-15 februari 2023 per saldo meer dan € 100.000,00 heeft overgemaakt aan zijn vriendin. Ook blijkt uit die overzichten dat de man over de periode vanaf maart 2021 salaris uit zijn bedrijven heeft ontvangen en dat hij uit [bedrijf02] B.V. – met de omschrijving “overboeking openstaande schuld” – op 10 november 2022 een bedrag van € 122.404,00 aan zichzelf heeft betaald.

2.11

Begin januari 2023 heeft Nationale Nederlanden de vrouw geïnformeerd over het door de man verzochte uitstel van de uitkeringen van zijn pensioenpolissen.

2.12

Op 28 februari 2023 heeft de vrouw € 1.685,13 van de rekening van de vriendin van de man ontvangen. Bij de omschrijving staat “betaling onder protest namens [naam01] ”.

2.13

Op 8 februari 2023 heeft de man de vrouw gedagvaard in een bodemprocedure voor deze rechtbank. Hij vordert daarin een verklaring voor recht dat de in 2.2. bedoelde verkoopovereenkomst van 10 februari 2021 rechtsgeldig is. In een andere door de man aanhangig gemaakte procedure verzoekt hij op de voet van art. 3:168 lid 2 BW een door de vrouw te betalen gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning vast te stellen.

2.14

[bedrijf02] B.V. heeft dochter [kind01] en haar partner [naam03] in een bodemprocedure gedagvaard waarin zij terugbetaling vordert van een aan hen verstrekte lening. De mondelinge behandeling is gepland op 9 mei 2023.

3 Het geschil

3.1

De man vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de vrouw te verbieden de beschikking d.d. 3 november 2021, gewezen door de rechtbank Rotterdam onder zaak- en rekestnummer C/10/625069/FA RK 21-6772, te executeren en de reeds in gang gezette executie te staken en gestaakt te houden, met dien verstande dat dit verbod zal zijn beperkt tot een bedrag van € 4.209,81 dat de man met de vrouw in maandelijkse termijnen van € 500,00 verrekent uit hoofde van door de man ten behoeve van de vrouw gedane betalingen ad € 4.209,81;

II. de man toe te staan maandelijks op de door hem te betalen partneralimentatie in te houden een bedrag van € 240,50 eenmalig vermeerderd met een bedrag van € 98,36 ter zake de door de vrouw in de Spanje verschuldigde residentenbelasting;

III. de vrouw te gebieden de door de deurwaarder reeds ontvangen bedragen uit hoofde van de gelegde beslagen aan de man terug te betalen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te vermeerderen met de betekeningskosten en executiekosten die aan de man ten gevolge van dat beslag in rekening zijn gebracht;

IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.2

De vrouw voert verweer.

4 Het geschil in reconventie

4.1

De vrouw vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1. De man te veroordelen om aan de vrouw te betalen, bij wijze van voorschot op de verdeling van de huwelijksgemeenschap waarin partijen waren gehuwd, binnen veertien dagen na dit vonnis een bedrag van € 900,000,00;

2. De man te veroordelen om binnen veertien dagen na dit vonnis aan de vrouw (middels het toezenden van (goed leesbare) afschriften aan de advocaat van de vrouw) de volgende stukken:

- afschrift bankrekening ING [iban_nummer01] per 14 januari 2021 en per 14 juli 2021, met vermelding van saldi per genoemde data;

- afschrift bankrekening ING [iban_nummer02] per 14 januari 2021 en per 14 juli 2021, met vermelding van saldi per genoemde data;

- afschrift depot ING 10058242 per 14 januari 2021 en per 14 juli 2021, met vermelding van saldi per genoemde data;

- afschrift bankrekening [iban_nummer03] per 14 januari 2021 en per 14 juli 2021, met vermelding van saldi per genoemde data;

- afschrift bankrekening [iban_nummer04] per 14 januari 2021 en per 14 juli 2021, met vermelding van saldi per genoemde datum;

- afschrift bankrekening Ibercaja [rekeningnummer01] per 14 januari 2021 en per 14 juli 2021, met vermelding van saldi per genoemde data;

- polis Nationale Nederlanden op naam van de man met nummer [nummer01] ;

- polis Nationale Nederlanden op naam van de man met nummer [nummer02] ;

- uitvaartpolis op naam van de man bij Ardante LVC met nummer [nummer03] ;

- lijfrentepolis op naam van de man bij ASR met nummer [nummer04] ;

zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor iedere dag dat de man in gebreke blijft met het verstrekken van één of meer van genoemde stukken.

3. veroordeling van de man in de kosten van de procedure aan de zijde van de vrouw.

4.2

De man voert verweer.

5 De beoordeling in conventie

5.1

In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een onherroepelijke beschikking slechts schorsen, indien zij van oordeel is dat de executant, kort gezegd, misbruik van bevoegdheid maakt. Daarbij moet gelet worden op de belangen van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad. Daarvan kan sprake zijn als de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na die beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waar door een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.

5.2

De man stelt dat de vrouw misbruik van recht maakt, door enerzijds de beschikking van 3 november 2021 te executeren en anderzijds te weigeren bij te dragen in de kosten van de woning in Spanje, terwijl zij wel gebruik maakt van die woning. De man kan de dubbele kosten niet betalen. De man stelt dat hij de alimentatieverplichting kan verrekenen met door hem in de periode 7 september 2021-eind november 2021 aan de vrouw betaalde bedragen en met een door hem betaalde aanslag waterschapsbelasting en een verkeersboete. In totaal komt dat neer op € 4.209,81. De executie van de beschikking levert een noodtoestand op. De man heeft een AOW-uitkering van € 1.353,11 en een salaris van netto € 5.625,00 per maand. Van dit salaris betaalt de man aan de vrouw een bijdrage in haar levensonderhoud van € 5.254,53 per maand. De vrouw ontvangt voorts een pensioen van netto € 1.365,00 per maand. Vanwege beslaglegging op de aandelen van de man, kan hij geen dividend aan zichzelf uitkeren. De man kan daardoor niet voorzien in zijn eigen levensonderhoud, zodat hij een spoedeisend belang bij deze voorziening.

5.3

De vrouw betwist de gestelde spoedeisendheid en wijst erop dat de stellingen van de man in strijd met de waarheid zijn. De informatie die de man verstrekt over zijn inkomsten is niet juist. Hij verzwijgt opzettelijk dat hij niet alleen de beschikking heeft over zijn AOW-uitkering en een salaris, maar ook over het saldo op de ING-rekening, dat meer dan

€ 100.000,00 bedraagt en waarmee geschoven wordt. In de vennootschappen van de man is onroerend goed aanwezig. Dat wordt verhuurd voor in totaal ongeveer € 250.000,00 per jaar. Ook uit die vennootschappen kan de man bedragen opnemen of zich een salaris laten betalen zoals hij ook doet met [bedrijf01] B.V. Er is dus geen financiële nood bij de man. Dit blijkt voorts uit het feit dat de man niet om wijziging van de vastgestelde partneralimentatie vraagt wegens gebrek aan draagkracht. Daar komt bij dat de man geen “last” heeft van het executoriale beslag onder ING, omdat dit beslag niet verder strekt dan het op de datum van de beslaglegging aanwezig saldo. Voorts heeft de man er zelf voor gezorgd dat de pensioenpolissen nog niet worden uitgekeerd. Als al sprake is van een noodsituatie, dan heeft de man die zelf doen ontstaan.

5.4

De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid tot executie van de beschikking van 3 november 2021 – omdat feitelijk sprake is van een dubbele betaling van de kosten van levensonderhoud – en voorts of die executie voor de man een noodtoestand doet ontstaan.

5.5

Vooropgesteld wordt dat de man blijkbaar heeft nagelaten om tijdens de mondelinge behandeling op 20 oktober 2021 ook maar iets te stellen over, vanaf september 2021, aan de vrouw betaalde bedragen aan levensonderhoud. Dat daarmee geen rekening is gehouden in de beschikking, komt daarom in beginsel voor zijn rekening en risico. Dat de executie van de beschikking bij de man een noodtoestand doet ontstaan, heeft de vrouw met de door haar overgelegde bankafschriften en andere stukken ontkracht. Uit die stukken blijkt dat de man over meer dan voldoende financiële middelen beschikt. Zo heeft hij in een tijdsbestek van ongeveer tien maanden meer dan € 100.000,00 overgemaakt aan zijn vriendin [naam04] en salaris ontvangen van zijn eigen diverse ondernemingen. Nergens blijkt uit dat de man door het beslag niet meer in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Zo heeft hij geen inzicht gegeven in de kosten van zijn levensonderhoud, die hij bovendien vermoed wordt te delen met zijn op hetzelfde adres ingeschreven staande vriendin. De man heeft voorts de overgelegde stukken en de stellingen van de vrouw dat hij recent ook een dure auto heeft aangeschaft en bezig is met de aankoop of (ver)bouw van een huis onvoldoende (gemotiveerd) weersproken. De man maakt, gelet op het voorgaande, ook niet duidelijk waarom hij, die de waarde van de te verdelen gemeenschap – die in de miljoenen loopt - niet betwist, niet kan wachten op de financiële eindafrekening tussen partijen om een bedrag van een paar duizend euro in te brengen. Tot slot moet worden geconstateerd dat de man met zijn, nauwelijks onderbouwde, stellingen in de dagvaarding over de gevolgen van het beslag de waarheid bepaaldelijk geweld aandoet. Alles bij elkaar genomen leidt dat tot het oordeel dat de vorderingen worden afgewezen wegens een gebrek aan spoedeisend belang, schending van artikel 21 Rv en omdat van een noodtoestand niets is gebleken. Dat alles leidt er voorts toe dat de man wordt veroordeeld in de proceskosten in conventie. De kosten van de vrouw worden begroot op € 314,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.

6 De beoordeling in reconventie

6.1

De vrouw heeft gesteld dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar geldvordering. Dat is niet zomaar een geldvordering waarvoor het gebruikelijke toetsingskader van een geldvordering in kort geding moet gelden. De vrouw wil namelijk vast een deel van haar eigen geld, waarvan al vaststaat – de man heeft bij herhaling gesteld dat er miljoenen te verdelen zijn – dat het haar toekomt. Zij wordt in de huidige situatie gedwongen te wachten op de uitkomst van de verdeling van de huwelijksgemeenschap. Daarbij is sprake van een ongelijk speelveld dat erop neerkomt dat de man op (het grootste deel van) het geld zit en de vrouw maar moet wachten en vrijwel volledig is ingeteerd op haar spaargeld. Dat wachten duurt bovendien extra lang omdat de man, in het kader van de totstandkoming van de waardering van de aandelen, vooral nalaat en uitstelt. De totstandkoming van dat bericht loopt nu al enkele maanden vertraging op. In verband hiermee vordert de vrouw een voorschot van € 900.000,00. Dat bedrag ziet op de partneralimentatie voor de komende 2,5 jaar, al gemaakte en nog te maken advocaatkosten, een mogelijk nader voorschot van de deskundige die de aandelen moet waarderen, het overnemen van de lening van [bedrijf02] B.V. aan de dochter en de kosten van achterstallig onderhoud aan de echtelijke woning dat niet door haar kan worden gedaan.

6.2

Voorts vordert de vrouw afgifte van stukken door de man op grond van artikel 843a Rv. Zij heeft belang bij deze stukken die in het kader van de verdelingsprocedure toch op tafel moeten komen.

6.3

De man betwist allereerst de bevoegdheid van de voorzieningenrechter om van (een deel van) de vordering kennis te nemen. Voor de betaling van een voorlopige alimentatie kent de wet de aparte procedure van artikel 822 Rv. De rechtbank heeft al geoordeeld over het artikel 822 Rv verzoek van de vrouw.

6.4

De man stelt verder dat de vrouw er zelf voor kiest om telkens het conflict op te zoeken en daardoor geconfronteerd wordt met advocaatkosten. De consequenties daarvan komen voor haar rekening. Zij heeft geen spoedeisend belang bij de vordering tot betaling van een mogelijk nader voorschot voor de deskundige. Een eventueel aanvullend voorschot zal namelijk door [bedrijf02] B.V. worden betaald. Evenmin is er een spoedeisend belang om een lening van [bedrijf02] B.V. op [kind01] over te nemen. Dat betreft een zakelijk geschil tussen twee andere partijen en heeft niets van te doen met de vrouw. De man betwist ook dat sprake is van achterstallig onderhoud aan de woning.

6.5

Over de vordering op grond van artikel 843a Rv stelt de man dat de rechtbank bij tussenbeschikking van 6 september 2022 heeft bepaald dat de beslissing op het artikel 843a Rv verzoek van de vrouw wordt aangehouden. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de rechter die in kort geding beslist zijn vonnis dient af te stemmen op het oordeel van die bodemrechter. Onder omstandigheden kan voor het aanvaarden van een uitzondering op dit uitgangspunt plaats zijn. Hiervan is geen sprake, aldus de man.

6.6

Het verweer van de man dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om van de vordering, voor zover die ziet op vooruitbetaling van alimentatie, kennis te nemen, wordt verworpen. De vrouw vordert namelijk slechts een vooruitbetaling van de al vastgestelde alimentatie. Of de vordering op inhoudelijke gronden toewijsbaar is, wordt hierna beoordeeld.

6.7

Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Bij de beoordeling speelt een rol of de vordering voldoende aannemelijk is, of een onmiddellijke voorziening vereist is en of er een restitutierisico is.

6.8

De voorzieningenrechter is van oordeel dat dat hier sprake is van een bijzondere geldvordering in kort geding, waarop het hiervoor geformuleerde vaste toetsingskader niet goed toe te passen is. Dat is het geval omdat de vrouw een voorschot vordert op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en in feite een klein, aan haar toekomend, deel van het vermogen van beide partijen waar zij recht op heeft. Enig restitutierisico is daarbij niet aan de orde. De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het vorderen van het voorschot, aangezien een uitspraak van de bodemprocedure niet op korte termijn wordt verwacht. Tevens is van belang dat voldoende aannemelijk is dat partijen op dit moment niet in een gelijke positie verkeren. De man zit namelijk op het grootste deel van het geld/vermogen en de vrouw moet wachten op haar aandeel in het aanzienlijke, nog te verdelen, vermogen. Daarbij is voorts van belang dat de man, gelet op het hiervoor in 5.5. overwogene, in staat wordt geacht om een voorschot aan de vrouw te betalen. Dit betekent echter niet dat het volledige gevorderde bedrag toewijsbaar is.

Welk belang de vrouw heeft bij betaling van ruim twee aan alimentatie ineens

(€ 105.000,00) – in aanmerking nemende dat zij vooralsnog recht heeft op maandelijkse betalingen – heeft de vrouw niet gesteld. De vrouw betwist voorts niet dat [bedrijf02] B.V. het eerste voorschot van de deskundige die de aandelen moet waarderen, betaald heeft en dat [bedrijf02] B.V. een eventueel nader voorschot (dat de vrouw begroot op € 100.000,00) ook zal betalen. Dat deel van de vordering is daarom ook niet toewijsbaar. Dat de vrouw haar dochter wil ontzorgen door de vordering van [bedrijf02] B.V. op de dochter van partijen over te nemen is een mooi gebaar, maar kan in dit kort geding niet leiden tot toewijzing van het daarmee gemoeide bedrag (€ 485.000,00). De vordering is niet van de gemeenschap en bovendien is [bedrijf02] B.V. geen partij in dit geding. Dan resteren een bedrag aan advocaatkosten (€ 130.000,00) en een voorschot voor kosten van achterstallig onderhoud aan de voormalige echtelijke woning (€ 80.000,00). De vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij – gelet op de vele procedures die, anders dan de man wil doen geloven, niet alleen door de vrouw maar ook door de man zijn gestart – advocaatkosten moet betalen en dat haar spaargeld bijna op is. Hoewel onderliggende stukken ontbreken, is het aantal procedures en de handelingen die daarin al hebben plaatsgevonden, wel grotendeels duidelijk. Vaststaat voorts dat het einde van die procedures nog niet in zicht is. Bovendien heeft de voorzieningenrechter geen enkele reden om te twijfelen aan de uitlatingen van de advocaat van de vrouw dat zij, tot aan dit kort geding, voor al die procedures al voor bijna

€ 70.000,00 gefactureerd heeft, en, naar de voorzieningenrechter begrijpt, (grotendeels) betaald heeft gekregen. Dat sprake is van achterstallig onderhoud is vooralsnog niet erg aannemelijk. Het daarvoor gevorderde en bestemde bedrag wordt echter toch toegewezen omdat aannemelijk is dat de vrouw nagenoeg volledig op haar spaargeld is ingeteerd, de woning onderhoud behoeft en het einde van de bodemprocedure voorlopig nog niet in zicht is. Dat betekent dat de man wordt veroordeeld om, bij wijze van voorschot op de verdeling van de gemeenschap, € 210.000,00 aan de vrouw te betalen.

6.9

Bij beschikking van 6 september 2022 heeft de rechtbank in de bodemprocedure bepaald dat de beslissing op het verzoek van de vrouw tot het verstrekken van stukken in samenspraak met partijen wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van het deskundigenonderzoek. Nu de vrouw niet heeft gesteld en ook niet is gebleken dat er sinds het wijzen van de beschikking op 6 september 2022 een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan op grond waarvan moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen, volgt de voorzieningenrechter het oordeel van de bodemrechter. Dit betekent dat de exhibitievordering wordt afgewezen. De voorzieningenrechter geeft partijen echter in overweging dat het, met het oog op een voortvarende voortzetting van de bodemprocedure, dienstig kan zijn dat zij van de tijd die op hervatting daarvan moet worden gewacht, gebruik maken om stukken die zij ten behoeve van die hervatting nodig hebben over en weer uit te wisselen.

6.10

Nu partijen in reconventie over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter daarin aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7 De beslissing

De voorzieningenrechter

in conventie

7.1

wijst de vorderingen van de man af;

7.2

veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot dit vonnis vastgesteld op € 1.393,00;

7.3

verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

in reconventie

7.4

veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 210.000,00, bij wijze van voorschot op de verdeling van de huwelijksgemeenschap waarin partijen waren gehuwd, binnen veertien dagen na heden;

7.5

verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

7.6

compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

7.7

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op

23 maart 2023.

2842/2009



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733