Gerechtshof 's-Hertogenbosch 16-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:878

Datum publicatie24-03-2023
Zaaknummer200.295.190_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Internationaal privaatrecht; Civiel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
IPR familierecht
WetsverwijzingenWetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (geldt in geval van digitaal procederen) 12; Burgerlijk Wetboek Boek 1 157

Inhoudsindicatie

Marokkaanse genoegdoeningscompensatie en/of woonkostencompensatie en/of zorgkostencompensatie - de Mout’aa’ - kwalificeren niet als (een) onderhoudsverplichting(en) in de zin van artikel 1:157 BW . De uitspraak van de Marokkaanse rechter staat daarom niet in de weg aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om partneralimentatie naar Nederlands recht vast te stellen. De door de Marokkaanse rechter vastgestelde verplichtingen kunnen bij de vaststelling van de partneralimentatie wel (mede) in aanmerking worden genomen.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht

zaaknummer: 200.295.190/01

zaaknummer eerste aanleg: C/01/350244/ FA RK 19428_2

beschikking van de meervoudige kamer van 16 maart 2023

in de zaak in hoger beroep van:

[de man] ,

wonende te [woonplaats],

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. S. Bouddount, voorheen mr. S.A. Ray te Rotterdam,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats],

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. M.H. Kroon te Eindhoven.

8De beschikking van 3 februari 2022

Bij die beschikking heeft het hof:

de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 23 maart 2021 vernietigd voor zover het de kinderalimentatie betreft,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

de Nederlandse rechter onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie;

partijen in de gelegenheid gesteld om de in rov. 5.10. van die beschikking verlangde schriftelijke informatie te verstrekken en de beslissing op het verzoek omtrent de partneralimentatie voor het overige aangehouden.

9Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

9.1.

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de volgende stukken:

van de zijde van de man:

- de bij V6-formulier van 31 maart 2022 overgelegde brief van 31 maart 2022;

- de bij V6-formulier van 6 mei 2022 overgelegde brief van 6 mei 2022;

- de bij V6-formulier van 17 juni 2022 overgelegde brief van 17 juni 2022;

van de zijde van de vrouw:

- de bij V6-formulier van 30 maart 2022 overgelegde brief van 30 maart 2022 met producties A tot en met E;

- de bij V6-formulier van 2 juni 2022 overgelegde brief met productie F.

9.2.

Op 5 juli 2022 is de man tevens in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant ('s-Hertogenbosch) van 24 juni 2022, uitgesproken onder zaaknummer C/01/380808 / FA RK 22-1440. In die procedure is door de rechtbank een door de man aan de vrouw te betalen bedrag aan kinderalimentatie bepaald. De man heeft daarbij tevens een incidenteel verzoek ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bij voorraad uitvoerbaar verklaarde bestreden beschikking. Deze zaken zijn ter griffie van het hof geadministreerd onder zaaknummers 200.313.083/01 (de hoofdzaak) en 200.313.083/02 (het schorsingsverzoek). Op het schorsingsverzoek heeft het hof beslist bij beschikking van 22 september 2022; de werking van de beschikking is conform de overeenstemming van partijen gedeeltelijk geschorst.

9.2.1.

De (nieuwe) zaak met zaaknummer 200.313.083/01 betreft aldus de kinderalimentatie. De onderhavige zaak betreft thans alleen nog de partneralimentatie. Op verzoek van de man zal het hof deze zaken gevoegd behandelen. Wel zal in de zaken bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

10De verdere beoordeling

De partneralimentatie (zaaknummer 200.313.083/01)

Bevoegdheid

10.1.

Zoals het hof in de beschikking van 3 februari 2022 (in rov. 5.10) heeft overwogen, ligt ter beoordeling voor de vraag of de Marokkaanse genoegdoeningscompensatie en/of woonkostencompensatie en/of zorgkostencompensatie als (een) onderhoudsverplichting(en) in de zin van artikel 1:157 BW is/zijn te kwalificeren. Als dat zo is, dient het hof de Nederlandse rechter (ook) onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van het inleidende verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie.

10.1.1.

Bij de in rov. 9.1. genoemde stukken hebben partijen zich op verzoek van het hof schriftelijk uitgelaten over de volgende vragen:

I. wat is het doel, aard en de achterliggende gedachte van het recht op genoegdoeningscompensatie; waarin beoogt het te voorzien en hoe is dit geregeld;

II. op welke wijze wordt de genoegdoeningscompensatie berekend en welke factoren, componenten of omstandigheden zijn voor de berekening van de genoegdoeningscompensatie van belang;

III. in hoeverre wordt daarbij ook rekening gehouden met behoefte en draagkracht en zo ja, waaruit blijkt dat;

IV. wat is het doel en de aard van de woonkostencompensatie ten behoeve van de vrouw en de zorgkostencompensatie en hoe is dit geregeld;

V. op welke wijze worden de woonkosten- en zorgkostencompensatie berekend en welke factoren, componenten of omstandigheden zijn voor de berekening ervan van belang;

VI. hoe is de Marokkaanse rechter in zijn beslissing van 12 maart 2020 tot de vaststelling van de daar genoemde bedragen gekomen, met andere woorden hoe is concreet de rekensom geweest die heeft geleid tot het vastgestelde bedrag aan genoegdoeningscompensatie respectievelijk de bedragen aan woonkosten – en zorgkostencompensatie?

10.2.

Het hof overweegt als volgt.

Partijen hebben het hof uitvoerig geïnformeerd en hun standpunt gegeven over doel, aard en wijze van berekening van de door de Marokkaanse rechter vastgestelde genoegdoeningscompensatie, woonkostencompensatie en zorgkostencompensatie. Daaruit, en ook uit eigen onderzoek, leidt het hof af dat Marokko en Nederland elk een geheel eigen stelsel kennen van financiële verplichtingen na echtscheiding. De voornaamste verschillen tussen beide stelsels betreffen de grondslag en doelstelling van die verplichtingen.

10.2.1.

De grondslag voor de alimentatieverplichting als bedoeld in artikel 1:157 BW is de lotsverbondenheid tussen (gewezen) echtgenoten, door de Hoge Raad (HR 9 februari 2001, NJ 2001/216) als volgt omschreven:

“(…) dat de onderhoudsverplichting tussen (gewezen) echtgenoten haar rechtsgrond vindt in de levensgemeenschap zoals die door het huwelijk is geschapen welke gemeenschap in de onderhoudsplicht haar werking behoudt ook al wordt de huwelijksband geslaakt.(…) Het hangt vervolgens van de concrete omstandigheden waarin de echtelieden na de ontbinding van het huwelijk zijn komen te verkeren, af of ten laste van de ene echtgenoot aan de andere daadwerkelijk een onderhoudsbijdrage moet worden toegekend. Daarbij dienen behoefte en draagkracht, mede gerelateerd aan de omstandigheden tijdens het huwelijk, tot maatstaf.”

De doelstelling van de alimentatieverplichting op grond van artikel 1:157 BW is: te voorzien in de (huwelijksgerelateerde) behoefte van de ex-echtgenoot na echtscheiding.

De grondslag en doelstelling van de Marokkaanse mout’aa en overige financiële verplichtingen bij het einde van het huwelijk zijn anders. In deze zaak is het huwelijk van partijen op verzoek van de man door de Marokkaanse rechter ontbonden op de grond duurzame ontwrichting. Op grond van art. 97 van de Mudawanna (Mud) zijn in dat geval de financiële rechten van de vrouw in geval van verstoting (de artt. 83, 84 en 85 Mud.) van overeenkomstige toepassing.
Van belang is met name art. 84 Mud, dat luidt als volgt (volgens uitgave Ars Aequi 2004 met vertaling van M.S. Berger):

Art. 84. Datgene waar de vrouw recht op heeft omvat: de uitgestelde bruidsgave indien van toepassing; het levensonderhoud gedurende de wachtperiode; en een schadeloosstelling voor de vaststelling waarvan de huwelijksperiode alsmede de financiële situatie van de echtgenoot in acht worden genomen, de redenen van de verstoting, en de mate van willekeur waarmee de echtgenoot deze heeft doen laten plaatsvinden.

In genoemde wetseditie van de Mudawanna wordt bij art. 84 Mud. opgemerkt:

De schadeloosstelling is een eenmalige uitkering die de man in bepaalde gevallen van verstoting en echtscheiding aan de vrouw verschuldigd is. De bepalingen in de oude wetstekst, en met name na de wijziging van 1993, waren niet eenduidig over wanneer de schadeloosstelling verschuldigd was en hoe de omvang ervan vastgesteld diende te worden (Jordens-Cotran, 2000: 179-182). Ook de nieuwe wet verschaft hierover geen uitsluitsel. In de Marokkaanse rechtspraktijk blijkt met name het motief van belang te zijn dat de man voor de scheiding heeft: naarmate het motief minder valide is, is het bedrag van de schadeloosstelling hoger (Rutten, 2003: 223-24)….

Het hof constateert dat in de bovengenoemde wettelijke bepalingen de behoefte of behoeftigheid van de vrouw niet wordt genoemd als relevante omstandigheid.
De genoegdoeningscompensatie is, daarover zijn partijen het eens, in ieder geval oorspronkelijk, bedoeld als smartengeld en schadeloosstelling na verstoting door de man. Dat die oorspronkelijke betekenis in de loop der jaren aan een ontwikkeling onderhevig is geweest waardoor de genoegdoeningscompensatie ‘steeds meer te vergelijken is met een alimentatie aan de vrouw na echtscheiding’ zoals de man heeft aangevoerd, moge zo zijn, maar maakt niet dat de compensatiegedachte daarbij uit beeld is geraakt. Ook volgens de Mudawanna 2004 wordt bij de berekening van de schadeloosstelling (naast de duur van de huwelijksperiode en de financiële situatie van de man) steeds de schuldvraag betrokken. Het feit dat de man of de vrouw een echtscheiding wil bereiken ondanks het ontbreken van iedere aanwijsbare schuld van de andere echtgenoot, heeft invloed op de omvang van de mout’aa (Jordens-Cotran 1, a.w. p. 737). Art. 84 Mud. bepaalt expliciet dat de reden van de verstoting (lees voor het onderhavige geval: het verzoek tot echtscheiding wegens duurzame ontwrichting) en de mate van willekeur waarmee de man deze heeft doen plaatsvinden in acht worden genomen. Volgens de onweersproken stelling van de vrouw heeft een vrouw die schuld heeft aan de huwelijksontbinding geen recht op schadeloosstelling.

10.2.2.

De doelstelling van de alimentatieverplichting op grond van artikel 1:157 BW is zoals in 10.2.1. geconstateerd: te voorzien in de (huwelijksgerelateerde) behoefte van de ex-echtgenoot na echtscheiding. Die behoefte is daarom de eerste maatstaf bij de vaststelling van partneralimentatie. Zonder behoefte geen recht op partneralimentatie. Dat de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw van betekenis is bij de toekenning van de genoegdoeningscompensatie naar Marokkaans recht, is het hof niet dan wel onvoldoende gebleken. Het hof kan dit niet zonder meer afleiden uit het gegeven dat volgens de door de man aangehaalde Guide pratique de sociale positie van de vrouw een rol dient te spelen bij de berekening van de genoegdoeningscompensatie. Een toelichting daarop heeft de man niet gegeven. In de Guide pratique wordt op dit punt enkel gesproken over de financiële situatie van de man 2. Zijn stelling dat de behoefte van de vrouw een rol speelt bij de berekening van de genoegdoeningscompensatie heeft de man ook overigens niet, althans onvoldoende onderbouwd. Daarentegen heeft de vrouw onweersproken aangevoerd dat ook een rijke vrouw die veel meer inkomen en vermogen heeft dan haar man, aanspraak kan maken op genoegdoeningscompensatie, waaruit is af te leiden dat als doelstelling niet het voorzien in de behoefte van de vrouw, maar dat de compensatiegedachte leidend is.

10.2.3.

Het hof komt derhalve tot de conclusie dat de Marokkaanse genoegdoeningscompensatie niet op een lijn gesteld kan worden met de partneralimentatie in de zin van art. 1:157 BW.

10.2.4.

Het Marokkaanse recht kent naast de genoegdoeningscompensatie nog de woonkosten- en zorgkostencompensatie. De verplichting tot het betalen van een woonkostencompensatie bestaat enkel gedurende de wachtperiode. De woonkostencompensatie gedurende de wachtperiode van drie maanden, de idda, is gerelateerd aan een eventuele zwangerschap van de vrouw en is daarmee qua doelstelling en tijdsduur dermate specifiek dat die niet als een onderhoudsverplichting in de zin van

Art. 1: 157 BW kan worden aangemerkt. De zorgkostencompensatie betreft een voorziening voor de kinderen en is reeds om die reden niet als een vorm van partneralimentatie aan te merken.

10.3.

Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat de Marokkaanse genoegdoeningscompensatie en/of woonkostencompensatie en/of zorgkostencompensatie niet als (een) onderhoudsverplichting(en) in de zin van artikel 1:157 BW is/zijn te kwalificeren. De uitspraak van de Marokkaanse rechter staat daarom niet in de weg aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om partneralimentatie naar Nederlands recht vast te stellen. Anders dan de man in zijn beroepschrift aanvoert, hoeft dit oordeel niet te betekenen dat hij wordt benadeeld omdat hij nu op ‘twee fronten’ moet betalen. Immers de reeds door de Marokkaanse rechter vastgestelde verplichtingen kunnen bij de vaststelling van de partneralimentatie, zowel bij de bepaling van de (aanvullende) behoefte van de vrouw als bij de bepaling van de draagkracht van de man, (mede) in aanmerking worden genomen.

10.4.

Het hof merkt nog op dat de verhouding tussen partneralimentatie in de zin van artikel 1:157 BW en de genoegdoeningscompensatie en woonkostencompensatie eerder al aan de orde is geweest in de conclusie van AG Vlas van 27 mei 2016 (ECLI:NL:PHR:2012:BV6684, voetnoten weggelaten):

‘Kennelijk heeft het hof bij het begrip partneralimentatie het oog gehad op een periodieke onderhoudsbijdrage zoals in de Nederlandse wet in art. 1:157 BW is opgenomen. Zie in dit verband ook art. 1:402 lid 2 BW, waarin is bepaald dat de rechter bij de vaststelling van de onderhoudsbijdrage tevens bepaalt of de bijdrage wekelijks, maandelijks of driemaandelijks moet worden voldaan. Dat een onderhoudsbijdrage in uitzonderlijke gevallen ook een som ineens kan zijn, doet aan het beginsel van de periodiciteit van onderhoudsbijdragen niet af. Het hof heeft de door de Marokkaanse rechter aan de vrouw toegekende schadeloosstelling (‘Mout’aa’) en de woonkostenvergoeding voor de wachtperiode derhalve niet gekwalificeerd als alimentatie. Hoewel in de literatuur ook wordt bepleit de ‘Mout’aa’ als alimentatie te kwalificeren, valt de door het hof gekozen benadering te billijken.’

Bij beschikking van 9 september 2016 heeft de Hoge Raad daarop overeenkomstig artikel 81 RO geoordeeld dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Gelet op dit oordeel van de Hoge Raad en gelet op al hetgeen in deze procedure ter kennis van het hof is gekomen, ziet het hof geen aanleiding om nu anders te oordelen.

10.5.

Dit alles leidt ertoe dat het hof als Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het (incidentele) verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie.
Voor de verdere behandeling zal het hof een nieuwe mondelinge behandeling bepalen, waarbij tevens de kinderalimentatie in de zaak met zaaknummer 200.313.083/01 zal worden besproken.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld om hun verhinderdata op te geven en verzocht om uiterlijk vier weken voor de mondelinge behandeling hun inkomens- en vermogensgegevens over de jaren 2020 tot en met 2022 (inclusief belastingaangiften en aanslagen) alsmede overige relevante informatie over de periode daarna, en een draagkrachtberekening over te leggen, waarna zij tot uiterlijk veertien dagen voor de mondelinge behandeling desgewenst nog op elkaars stukken kunnen reageren.

11De beslissing

Het hof:

op het principaal en incidenteel hoger beroep:

verklaart de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de vrouw in incidenteel appel tot vaststelling van partneralimentatie;

bepaalt een mondelinge behandeling op een nader door het hof te bepalen dag en tijdstip, waarop:

- het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie wordt behandeld,

- evenals het hoger beroep van de man in de zaak met zaaknummer 200.313.083/01
betreffende de kinderalimentatie, zoals genoemd in rechtsoverweging 9.2;

stelt partijen in de gelegenheid uiterlijk binnen twee weken na heden aan de griffie van dit hof verhinderdata op te geven voor de maanden april, mei en juni 2023;

verzoekt partijen om uiterlijk vier weken voor de mondelinge behandeling hun inkomens- en vermogensgegevens en een draagkrachtberekening over te leggen, waarna zij tot uiterlijk veertien dagen voor de mondelinge behandeling desgewenst nog op elkaars stukken kunnen reageren;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, J.C.E. Ackermans-Wijn en E.A.M. Scheij en is op 16 maart 2023 uitgesproken in het openbaar door J.C.E. Ackermans-Wijn in tegenwoordigheid van de griffier.

1

L. Jordens-Cotran, Nieuw Marokkaans Familierecht en Nederlands IPR (SDU: Den Haag 2007)

2

Guide pratique du code de la famille, pagina 72/73



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733