Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21-03-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2399

Datum publicatie23-03-2023
Zaaknummer200.317.926
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek rechthebbende tot opheffing bewind. Rechthebbende heeft geen computer of e-mailadres. Dit maakt het, in een tijdperk waarin nagenoeg alle betalingen digitaal verricht worden, voor hem extra lastig om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. Hoewel dit voor het hof niet doorslaggevend is en rechthebbende ook heeft gezegd dat hij hier hulp voor zou kunnen krijgen, maakt dit aspect een opheffing van het bewind op zijn minst complexer.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.317.926

(zaaknummer rechtbank Gelderland 9937940)

beschikking van 21 maart 2023

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: [verzoeker] ,

advocaat: mr. L.E. de Rode te Zutphen,

en

[verweerder] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,

Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

[naam1] ,

wonende te [woonplaats2] ,

[naam2] ,

wonende te [woonplaats3] ,

[naam3] ,

wonende te [woonplaats4] ,

[naam4] ,

wonende te [woonplaats5] .

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het hof heeft in deze procedure een beroepschrift met producties ontvangen op 18 oktober 2022.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 28 februari 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren [verzoeker] met zijn advocaat aanwezig, en de bewindvoerder.

3De feiten

3.1

[verzoeker] is geboren [in] 1956.

3.2

Bij beschikking van 23 januari 2012 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zutphen een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [verzoeker] , met benoeming van [naam5] , bureau voor bewind & curatele, tot bewindvoerder. De huidige bewindvoerder is [verweerder] B.V.

3.3

Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 14 juni 2022, heeft [verzoeker] verzocht om opheffing van het bewind.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] tot opheffing van het bewind afgewezen.

4.2

[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de onderbewindstelling op te heffen.

5De motivering van de beslissing

5.1

Op grond van artikel 1:449 lid 2 Burgerlijk Wetboek kan de kantonrechter het bewind opheffen indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken.

5.2

[verzoeker] stelt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn, die maken dat er geen noodzaak meer is voor het bewind. Het bewind is ooit ingesteld omdat [verzoeker] door zijn geestelijke toestand niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. Volgens [verzoeker] bevestigen verschillende behandelaars dat hij nu in staat is om zijn leven zelfstandig vorm te geven en volgt daaruit dat het bewind niet langer noodzakelijk is. Budgetbeheer zou voor hem volstaan.

5.3

Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat voortzetting niet zinvol zou zijn. Hiertoe overweegt het hof als volgt.

5.4

De grondslag voor het instellen van bewind in 2012 was de lichamelijke en geestelijke toestand van [verzoeker] . [verzoeker] heeft het hof geen informatie verschaft waaruit de exacte reden blijkt voor het instellen van het bewind. [verzoeker] heeft ook geen recente informatie over zijn lichamelijke en geestelijke toestand overgelegd. Het meest recente stuk van [naam6] dat hij heeft overgelegd, is bijna een jaar oud en dateert van 23 maart 2022. Uit de door [verzoeker] overgelegde stukken blijkt dat het in de loop der jaren iets beter gaat met zijn geestelijke gesteldheid. Het hof kan echter op basis van de schriftelijke en de tijdens de mondelinge behandeling gegeven informatie niet concluderen dat de zorgen die aanwezig waren bij de instelling van het bewind, er nu niet meer zijn.

5.5

[verzoeker] heeft een brief van 25 juni 2021van [naam6] overgelegd waarin staat dat hij de kans moet krijgen om autonoom, zonder hulpverlening te leven. Het hof leidt hieruit, anders dan [verzoeker] , niet af dat [naam6] bedoeld heeft dat het bewind niet langer noodzakelijk is. Het bewind ziet immers op de vermogensrechtelijke belangen van [verzoeker] en [naam6] adviseert over de psychische en lichamelijke hulpverlening.

5.6

Het hof acht verder van belang dat [verzoeker] lijdt aan een recidiverende depressieve stoornis die de afgelopen jaren tot meerdere depressies heeft geleid. De bewindvoerder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof onweersproken gesteld dat [verzoeker] wekelijks € 85,- leefgeld ontvangt en tweewekelijks een extra bedrag van € 60,-. Toch neemt [verzoeker] regelmatig contact op met de bewindvoerder omdat hij geld tekort komt. Kennelijk lukt het hem niet om met een vast bedrag per week en het extra bedrag per twee weken rond te komen. De bewindvoerder heeft toegelicht dat er met het huidige bestedingspatroon van [verzoeker] reeds wordt ingeteerd op zijn vermogen.

Desgevraagd heeft de bewindvoerder gezegd dat [verzoeker] geen afbouwtraject onder leiding van de bewindvoerder heeft doorlopen. De bewindvoerder heeft daar ook geen vertrouwen in. [verzoeker] klaagt bij de bewindvoerder en de rechter dat hij geen inzage heeft in zijn financiën, maar van de gelegenheid om digitaal kennis te nemen van zijn financiële situatie maakt hij geen gebruik en als de bewindvoerder hem afschriften toestuurt blijkt daaruit dat [verzoeker] de inhoud daarvan niet begrijpt, aldus de bewindvoerder.

5.7

Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is nog gebleken dat [verzoeker] deelgenoot is in de nalatenschap van zijn moeder. De nalatenschap zal verdeeld moeten worden. Dit zal, gelet op de verstoorde verhouding tussen [verzoeker] en zijn familieleden, veel van [verzoeker] vragen. Uit de door [verzoeker] overgelegde producties over zijn mentale gesteldheid blijkt dat hij in stresssituaties eerder in complotideeën is verzandt. Het hof kan niet uitsluiten dat dat ook nu aan de orde kan zijn.

5.8

[verzoeker] heeft geen computer of e-mailadres. Dit maakt het, in een tijdperk waarin nagenoeg alle betalingen digitaal verricht worden, voor hem extra lastig om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf waar te nemen. Hoewel dit voor het hof niet doorslaggevend is en [verzoeker] ook heeft gezegd dat hij hier hulp voor zou kunnen krijgen, maakt dit aspect een opheffing van het bewind op zijn minst complexer.

5.9

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof is dan ook, anders dan [verzoeker] , van oordeel dat het door hem beoogde vrijwillige (gemeentelijke) budgetbeheer ontoereikend is. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

6De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen,

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, I.G.M.T. Weijers- van der Marck en E. de Boer, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op

21 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733