Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14-03-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2321

Datum publicatie22-03-2023
Zaaknummer200.304.909/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Grievend gedrag ex-echtgenoot
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat het gedrag van de vrouw jegens man dusdanig grievend is dat zijn onderhoudsplicht daardoor eindigt. Zij heeft nagenoeg alle hulpverlenings- en omgangstrajecten tussen ouders en kinderen gefrustreerd, geen uitvoering gegeven aan de zorgregeling, de kinderen meermaals onttrokken aan het gezag, en de kinderen tegen de man opgezet. Zij dient per datum indiening verzoekschrift de partneralimentatie terug te betalen, en een proceskostenveroordeling vanwege nodeloze procedures.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.304.909/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 517322)

beschikking van 14 maart 2023

in de zaak van

[verzoekster] (de vrouw),

voorheen wonende te [woonplaats1] , adres thans in onderzoek bij de BRP,

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

advocaat: geen (voorheen: mr. W.H. Boomstra te Amsterdam),

en

[verweerder] (de man),

wonende te [woonplaats1] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. M.E. Beeker te Zwolle.

1De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 4 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 4 januari 2022;

  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n);

  • een journaalbericht namens de man van 3 maart 2022 met bijlage(n);

  • een journaalbericht namens de man van 29 maart 2022 met bijlage(n);

  • twee e-mailberichten namens de vrouw van 17 november 2022;

  • een e-mailbericht namens de man van 17 november 2022;

  • een e-mailbericht van de vrouw van 18 november 2022 met bijlage(n).

2.2

Bij het eerste e-mailbericht van 17 november 2022 heeft de vrouw om aanhouding van de zaak verzocht omdat zij geen bijstand meer wenste van haar toenmalige advocaat. Het hof heeft dat verzoek afgewezen en vervolgens heeft het hof bij het tweede e-mailbericht van 17 november 2022 een verzoek van de vrouw ontvangen om digitaal te mogen deelnemen aan de zitting (om financiële redenen). Nadat het hof ook dat verzoek van de vrouw had afgewezen, heeft de eerste mondelinge behandeling van de zaak bij het hof op 18 november 2022 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig de man, bijgestaan door zijn advocaat, en mr. K. de Vaan (kantoorgenoot van mr. Boomstra). Vanwege de afwezigheid van de vrouw op de zitting, de aankondiging ter zitting door mr. De Vaan dat mr. Boomstra zich zal onttrekken als advocaat van de vrouw (en de toelichting van mr. De Vaan hierop) en de inhoud van de brief die was gevoegd bij het e-mailbericht aan het hof van 18 november 2022 heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling van 18 november 2022 besloten de zaak alsnog aan te houden om de vrouw voldoende gelegenheid te geven om op een zitting haar stellingen te onderbouwen en zich (nader) te verweren tegen de stellingen van de man.

Mr. Boomstra heeft zich vervolgens op 5 december 2022 onttrokken.

2.3

De mondelinge behandeling van de zaak is op 17 januari 2023 voortgezet. De man is op de zitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Hoewel de vrouw op de juiste wijze is opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen.

2.4

Het hof heeft op 17 januari 2023, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, nog drie e-mailberichten met in totaal meer dan 200 pagina’s aan bijlage(n) van de vrouw ontvangen. Het hof slaat geen acht op deze stukken, omdat het hof en (de advocaat van) de man deze stukken niet tijdig hebben kunnen inzien en de stukken bovendien niet zijn ingediend door een advocaat, wat wel is vereist (en van welk vereiste de vrouw ook in een eerder stadium in de procedure op de hoogte is gesteld door het hof).

Voorts is tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2023 nog een e-mailbericht met bijlage(n) van de moeder bij het hof binnengekomen. Nu de mondelinge behandeling al was aangevangen, waardoor het hof en (de advocaat van) de man geen kennis hebben kunnen nemen van dat e-mailbericht, heeft het hof die stukken niet in behandeling genomen.

3De feiten

3.1

Het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door echtscheiding. Partijen zijn sinds 2015 feitelijk uit elkaar.

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van:

  • [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2009; en

  • [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] ), geboren [in] 2011.

De man oefent alleen het ouderlijk gezag over hen uit.

3.3

In de (echtscheidings)beschikking van 18 januari 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland onder meer beslist dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 1.025,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Dit hof heeft die beschikking op 8 december 2016 deels vernietigd en – voor zover hier van belang – bepaald dat (zoals door partijen ter zitting overeengekomen) de man, met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand totdat nader is beslist, een bedrag van € 1.450,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet voldoen.

3.4

De kinderen verblijven sinds 31 december 2019 – aanvankelijk op grond van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing – bij de man. In december 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat [de minderjarige2] (net als [de minderjarige1] ) haar hoofdverblijfplaats bij de man heeft.

Er is geen contact tussen de vrouw en de kinderen.

4Het geschil

4.1

Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank vanwege het grievende gedrag van de vrouw beslist dat de verplichting van de man om aan de vrouw partneralimentatie te betalen eindigt met ingang van 15 februari 2021 en dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen.

4.2

De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de man alsnog geheel af te wijzen.

4.3

De man heeft verweer gevoerd en is op zijn beurt met ongenummerde grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De man verzoekt het hof:

Primair

de verzoeken van de vrouw af te wijzen;

Subsidiair

te bepalen dat de partneralimentatie zoals die (voor het laatst) is vastgelegd in de beschikking van 8 december 2016 van het hof op nihil zal worden gesteld vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg dan wel vanaf de datum van de beschikking in hoger beroep, dan wel vanaf de datum die het hof juist acht;

Meer subsidiair

te bepalen dat de partneralimentatie zoals die (voor het laatst) is vastgelegd in de beschikking van 8 december 2016 van het hof zal worden gematigd vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg dan wel vanaf de datum van de beschikking in hoger beroep, dan wel vanaf de datum die het hof juist acht;

In incidenteel appel:

de vrouw te veroordelen om aan de man een bedrag van € 13.753,- te voldoen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021 dan wel vanaf de datum van de beschikking van het hof, dan wel het bedrag dat en vanaf de datum die het hof juist acht; en

te bepalen dat de vrouw wordt veroordeeld in de kosten van dit geding, vermeerderd met de nakosten.

5De overwegingen voor de beslissing

5.1

In geschil in hoger beroep zijn de onderhoudsplicht van de man, in het bijzonder of er sprake is geweest van grievend gedrag door de vrouw, de behoeftigheid van de vrouw, de terugbetalingsverplichting door de vrouw en de proceskostenveroordeling.

Onderhoudsplicht/grievend gedrag

5.2

Het hof overweegt dat door het aangaan van een huwelijk lotsverbondenheid ontstaat op grond van artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Die door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid geldt weliswaar als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting, maar het voortduren van die verplichting na het huwelijk berust niet op het voortduren van de lotsverbondenheid. De onderhoudsverplichting na het huwelijk wordt bestreken door artikel 1:157 BW. Daaruit vloeit voort dat de rechter - buiten het in de wet geregelde geval van artikel 1:160 BW - een lopende onderhoudsverplichting slechts kan doen eindigen wegens andere omstandigheden dan ontbrekende draagkracht of behoefte op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot nog langer een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen (ECLI:NL:HR:2018:695). Gelet op het voorgaande overweegt het hof dat een afnemen of vervallen van lotsverbondenheid tussen partijen geen grond oplevert voor beëindiging van de alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw, ook niet in samenhang met andere omstandigheden.

5.3

Gelet op het voorgaande dient het hof te beoordelen of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van de man een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. De enkele constatering van wangedrag of grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt, is hiertoe onvoldoende. In het algemeen geldt dat bij de beoordeling of een zodanige situatie zich voordoet terughoudendheid dient te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van een beëindiging dan wel matiging. Voorts dient te worden bedacht dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel echtscheiding gepaard gaat met emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen. Het is aan de alimentatieplichtige om feiten en omstandigheden te stellen die tot dat oordeel kunnen leiden.

5.4

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vrouw sinds het uit elkaar gaan van partijen in 2015 nagenoeg alle hulpverlenings- en omgangstrajecten tussen de ouders en de kinderen heeft gefrustreerd door hieraan niet mee te werken dan wel deze tegen te werken. Zo heeft zij meerdere keren geen uitvoering gegeven aan de geldende zorgregeling tussen de ouders betreffende de kinderen en heeft zij de kinderen meer dan eens onttrokken aan het gezag van de man en de kinderen tegen hem opgezet. Het handelen van de vrouw heeft ertoe geleid dat er inmiddels al drie jaren geen contact meer tussen de vrouw en de kinderen is. De man heeft op de zitting bij het hof zijn – door de vrouw in haar beroepsschrift weersproken – stelling dat de vrouw de kinderen opdracht heeft gegeven om op school te verklaren dat hij hen heeft mishandeld, nader toegelicht. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaringen van de man. Uit de stukken is gebleken dat de vrouw de afgelopen jaren diverse e-mails naar de man heeft gestuurd, waarin zij hem van allerlei laakbare handelingen en gedragingen beschuldigt en dreigt hem in het openbaar zwart te maken. Ook heeft de vrouw tegen diverse instanties en personen, met wie beide partijen te maken hebben en met wie de vrouw het niet eens was, klachten ingediend en/of dreigementen geuit (zoals tegen de raad voor de kinderbescherming, de huisarts, de betrokken speltherapeute, de school van de kinderen, de advocaat van de vader, grootouders van vaderszijde, de hulpverleners, de zwemleraar, haar eigen advocaten).

Daarnaast is gebleken dat de vrouw veelvuldig en nodeloos juridische procedures tegen de man is gestart, omdat zij haar jarenlange strijd tegen de man niet op lijkt te kunnen geven. Door al deze procedures en met name ook door de wijze waarop de vrouw zich in deze procedures opstelt, jaagt zij niet alleen zichzelf maar ook de man op hoge kosten. Bovendien belemmert zij daarmee een efficiënte rechtsgang. De man heeft op de zitting bij het hof verklaard last te hebben van de spanningen en zenuwen rondom de vele zittingen, terwijl hij juist de rust voor zijn kinderen probeert te bewaren. Van het grievende gedrag van de vrouw jegens de man blijkt verder onder meer uit het gegeven dat de vrouw loonbeslag heeft gelegd, terwijl de voorzieningenrechter drie dagen daarna, in een door de man inmiddels noodzakelijkerwijze aangespannen procedure waarin de vrouw geen verweer heeft gevoerd, de kinderalimentatie op nihil heeft gesteld. Ook de gang van zaken tijdens de procedure in het onderhavige hoger beroep - zoals hiervoor onder 2. is uiteengezet - getuigt ervan dat de vrouw een efficiënte rechtsgang belemmert. Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat de houding en het gedrag van de vrouw niet meer begrepen kunnen worden in het licht van het verbreken van de relatie.

5.5

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat voornoemde gedragingen van de vrouw, in onderling verband en samenhang beschouwd, dermate grievend voor de man zijn of zijn geweest dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw van de man een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud verlangt. Hierdoor bestaat geen alimentatieverplichting meer van de man jegens de vrouw. Het hof acht de datum van de indiening van het inleidende verzoek van de man bij de rechtbank, te weten 15 februari 2021, de juiste datum voor de beëindiging van de alimentatieverplichting van de man.

Behoeftigheid van de vrouw

5.6

Nu het hof heeft geoordeeld dat er geen alimentatieverplichting van de man jegens de vrouw meer bestaat, behoeven de overige stellingen van partijen over de behoeftigheid van de vrouw geen bespreking meer.

Terugbetalingsverplichting

5.7

Uit het voorgaande vloeit voor de vrouw de verplichting voort om, voor zover de man over de periode na 15 februari 2021 nog partneralimentatie heeft voldaan, die als onverschuldigd aan hem terug te betalen. Dit komt volgens de man neer op terugbetaling van een bedrag van € 13.753,- (8,5 maand x € 1.618,-), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021. Nu de man stukken heeft overgelegd waaruit de betaling van dit bedrag aan de vrouw blijkt, het hof dit bedrag alsmede de vermeerdering met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021 (de datum van de bestreden beschikking) juist acht en de vrouw hiertegen geen verweer heeft gevoerd, zal het hof het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep om de vrouw tot terugbetaling te veroordelen toewijzen.

Proceskostenveroordeling

5.8

Het hof overweegt tot slot dat de vrouw, zoals hiervoor is overwogen, bij voortduring een efficiënte rechtsgang belemmert en, zoals de man terecht stelt, hem nodeloos en lichtvaardig tot procedures heeft gedwongen. Hierin ziet het hof aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt om in dit soort zaken de kosten te compenseren. Het hof zal de vrouw als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten in dit hoger beroep.

De kosten voor de procedure in hoger beroep worden aan de zijde van de man vastgesteld op € 3.549,- voor salaris van de advocaat volgens het liquidatietarief (3 punten: 1 punt voor het verweerschrift, 2 punten voor elke mondelinge behandeling, tarief à € 1.183,- per punt) en op € 343,- voor griffierecht.

6De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof - onder verbetering van de gronden - de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.2

Het hof zal verder bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag van € 13.753,- moet terugbetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021.

6.3

Het hof zal de vrouw ten slotte veroordelen in de proceskosten in hoger beroep zoals hiervoor berekend.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 4 oktober 2021;

bepaalt dat de vrouw aan de man een bedrag van € 13.753,- moet terugbetalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2021;

veroordeelt de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van de man vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en op € 3.549,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Coster, J.G. Idsardi en J.G. Knot, bijgestaan door mr. T. van der Veen-Hamstra als griffier, en is op 14 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733