Rechtbank Amsterdam 15-03-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1453

Datum publicatie21-03-2023
Zaaknummer716081
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenErfrecht; Schulden nalatenschap;
Tuchtrecht / aansprakelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Erflater raakt verwikkeld in scheidingsstrijd, maar overlijdt tijdens hoger beroep. Zijn advocaat heeft dan nog
€ 23.668,79 openstaan. Echtgenote/erfgenaam voert aan dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien vordering uit nalatenschap moet worden voldaan, ook omdat erflater zichzelf van leven heeft beroofd, en in periode daarvoor niet wist wat hij deed. Rechtbank oordeelt dat schuld ten laste van nalatenschap komt. Advocaat moet wel urenspecificaties verstrekken.

Volledige uitspraak


RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht

Zaaknummer: C/13/716081 / HA ZA 22-297

Vonnis van 15 maart 2023

in de zaak van

[eiser] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

eisende partij,

hierna te noemen: [eiser] ,

advocaat: mr. V.M. Besters te Amsterdam,

tegen

1. [erfgenaam 1], voor zichzelf (in haar hoedanigheid van erfgenaam), in haar hoedanigheid van vereffenaar en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarig kind [erfgenaam 4] (in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar),

wonende te [woonplaats] ,
2. [erfgenaam 2], in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar,

wonende te [woonplaats] ,
3. [erfgenaam 3], in haar hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar,

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde partijen,

hierna samen te noemen: [gedaagden] ,

advocaat: mr. A.J. van de Graaf te Amsterdam.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding van 28 maart 2022 met bewijsstukken,

- de conclusie van antwoord met bewijsstukken,

- het tussenvonnis van 3 augustus 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 november 2022 met de daarin genoemde stukken,

- de akte indienen aanvullende stukken, met producties, van [eiser] van 7 december 2022,

- de antwoordakte van [gedaagden] van 28 december 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[erflater] (hierna: erflater) is op 3 juli 2001 gehuwd met gedaagde sub 1 (hierna: mevrouw [erfgenaam 1] ). Zij zijn op enig moment van tafel en bed gescheiden waarna het huwelijk op 6 oktober 2003 is omgezet in een geregistreerd partnerschap. Uit de relatie tussen erflater en mevrouw [erfgenaam 1] zijn drie kinderen (hierna: de kinderen) geboren, te weten [erfgenaam 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2000 (gedaagde sub 2), [erfgenaam 3] , geboren [geboortedatum 2] 2001 (gedaagde sub 3), en [erfgenaam 4] , geboren [geboortedatum 3] 2005 (voor wie mevrouw [erfgenaam 1] als formele procespartij optreedt).

2.2.

In september 2014 heeft erflater zich gewend tot [eiser] met het verzoek om hem bij te staan in diverse tussen hem en mevrouw [erfgenaam 1] gerezen geschillen rondom de beëindiging van hun relatie en de ontbinding van hun geregistreerd partnerschap. In verband daarmee zijn tussen erflater en mevrouw [erfgenaam 1] diverse gerechtelijke procedures gevoerd. Ook zijn er door mevrouw [erfgenaam 1] aangiftes gedaan van geweldsincidenten die tussen haar en erflater zouden hebben plaatsgevonden.

2.3.

Omdat erflater de declaraties van [eiser] niet meer kon betalen, heeft erflater een (nadere) betalingsregeling met [eiser] gesloten. Een in dit verband gezonden e-mail van

mr. [naam 2] (advocaat bij [eiser] ) aan erflater van 14 augustus 2015 luidt, voor zover hier relevant:

“Vanochtend hebben u en ik nadere afspraken gemaakt over de betalingsregeling die u met mijn kantoor hebt getroffen voor de openstaande nota’s. Die regeling hield onder meer in dat u 500 euro per maand zou aflossen. U hebt aangegeven die 500 euro per maand niet meer te kunnen betalen, maar wel 300 euro per maand. Ik ben daarmee onder de navolgende voorwaarden akkoord:

- u lost maandelijks voor de eerste van de maand 300 euro af op de openstaande nota’s;

- aan het einde van de zaak betaalt u het alsdan eventueel nog openstaande bedrag in een keer af;

- de overige voorwaarden van de tussen u en mijn kantoor getroffen betalingsregeling blijven onverkort in stand.[…]”

2.4.

Bij beschikking van 24 februari 2016 heeft deze rechtbank de ontbinding van het geregistreerde partnerschap tussen erflater en mevrouw [erfgenaam 1] uitgesproken, onder vaststelling van partneralimentatie, kinderalimentatie en een omgangsregeling met de kinderen. Tevens is de verdeling van de gemeenschap van goederen vastgesteld. Tegen deze beschikking heeft erflater hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.

2.5.

Hangende de procedure in hoger beroep is erflater zonder achterlating van een testament op 17 december 2016 overleden nadat hij zich van het leven had beroofd. Mevrouw [erfgenaam 1] en de drie kinderen zijn de wettelijke erfgenamen van erflater. Mevrouw [erfgenaam 1] heeft de nalatenschap van erflater namens de erfgenamen beneficiair aanvaard.

2.6.

Ten tijde van het overlijden van erflater waren de door [eiser] aan erflater verzonden declaraties nog deels onbetaald.

2.7.

Op 6 april 2017 is door [gedaagden] een (voorlopige) boedelbeschrijving opgesteld.

2.8.

Bij brief van 25 oktober 2017 heeft [eiser] bij [gedaagden] aanspraak gemaakt op betaling van de declaraties ad € 23.668,79.

3Het geschil

3.1.

[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

I. de vordering van [eiser] op de nalatenschap van erflater op grond van artikel 4:223 lid 2 BW vast te stellen op een bedrag van € 24.680,48, te vermeerderen met rente en een proceskostenveroordeling;

II. [gedaagden] in hun hoedanigheid van vereffenaars, althans mevrouw [erfgenaam 1] in haar hoedanigheid van langstlevende geregistreerde partner, te veroordelen om aan [eiser] te betalen € 23.668,79 aan door [eiser] uitgevoerde en gefactureerde werkzaamheden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2016 tot aan de dag van voldoening;

III. [gedaagden] , in hun hoedanigheid van vereffenaars, althans mevrouw [erfgenaam 1] in haar hoedanigheid van langstlevende geregistreerde partner, te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 1.011,69 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2022 tot aan de dag van voldoening;

IV. [gedaagden] in hun hoedanigheid van vereffenaars, althans mevrouw [erfgenaam 1] in haar hoedanigheid van langstlevende geregistreerde partner te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen alsmede de wettelijke rente daarover indien deze kosten niet tijdig worden voldaan.

3.2.

[eiser] stelt dat haar vordering op erflater uit hoofde van de voor erflater verrichte werkzaamheden een schuld is die door de vereffenaars uit de nalatenschap van erflater dient te worden voldaan, althans dat mevrouw [erfgenaam 1] deze vordering als langstlevende geregistreerd partner dient te voldoen. Tot op heden heeft echter nog geen betaling plaatsgevonden.

3.3.

[gedaagden] voert gemotiveerd verweer.

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4De beoordeling

Inleiding

4.1.

Deze zaak gaat, kort gezegd, over de vraag of de openstaande advocaatdeclaraties, die [eiser] aan erflater heeft gezonden, als schuld van de nalatenschap zijn aan te merken die hieruit moeten worden voldaan. De openstaande advocaatdeclaraties zien op werkzaamheden die door [eiser] zijn verricht in verband met de tussen erflater en mevrouw [erfgenaam 1] gevoerde procedures rondom hun scheiding.

Het beroep op de redelijkheid en billijkheid

4.2.

[gedaagden] voert aan dat het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is indien de gestelde vordering van [eiser] op erflater uit de nalatenschap moet worden voldaan. Relevant is in dit verband volgens [gedaagden] dat de procedures waarin door [eiser] werkzaamheden zijn verricht en die aan erflater zijn gedeclareerd, zijn gevoerd tegen mevrouw [erfgenaam 1] . Die werkzaamheden waren in alle opzichten gericht tegen de belangen van mevrouw [erfgenaam 1] . Zij zou daardoor als het ware de advocaat van haar wederpartij in die procedures moeten betalen. In de tweede plaats is volgens [gedaagden] relevant dat erflater geen natuurlijke dood is gestorven maar dat hij zichzelf van het leven heeft beroofd terwijl de echtscheidingsprocedure nog niet was afgerond. In de derde plaats is relevant dat [eiser] , gelet op de duur van de advocaat-cliënt relatie tussen haar en erflater (van september 2014 tot december 2016) op de hoogte moet zijn geweest van de psychische problemen van erflater en van het feit dat hij daardoor niet goed in staat was zijn belangen te behartigen. Door desondanks vele werkzaamheden in het kader van de scheiding te verrichten, heeft [eiser] misbruik gemaakt van de situatie en zich niet dan wel onvoldoende gekweten van haar zorgplicht jegens erflater. [eiser] kan zich dan ook niet zomaar van haar ondernemersrisico ontdoen dat declaraties onbetaald zijn gebleven. [eiser] heeft bovendien zelf, wetende van de mentale conditie van erflater, in augustus 2015 de afspraak met hem gemaakt dat de declaraties pas na de scheiding en verdeling zouden worden voldaan, en daarmee het risico op zich genomen dat declaraties onbetaald zouden (kunnen) blijven.

4.3.

[eiser] betwist in haar zorgplicht tekort te zijn geschoten. [eiser] heeft erflater geruime tijd juridisch bijgestaan maar heeft geen moment getwijfeld of hoeven twijfelen aan de handelingsbekwaamheid van erflater, die ook niet onder curatele stond. Ook nu de declaraties betrekking hebben op werkzaamheden die verricht zijn in het kader van procedures die tegen mevrouw [erfgenaam 1] zijn gevoerd, dient de vordering die [eiser] nog had op erflater ten laste van de nalatenschap te komen.

4.4.

De rechtbank stelt voorop dat een schuld van erflater, indien deze komt vast te staan, in beginsel uit de nalatenschap moet worden voldaan, ook in het geval waarin erflater zich van het leven heeft beroofd. Omdat de nalatenschap beneficiair is aanvaard, is het aan [gedaagden] om een afweging te maken of zij de nalatenschap, gelet op het totaal aan baten en schulden ervan, definitief wenst te aanvaarden of niet. In de omstandigheid dat de vordering van [eiser] op erflater betrekking heeft op de vergoeding van verrichte juridische werkzaamheden in procedures die tegen mevrouw [erfgenaam 1] zijn gevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te bepalen dat de schuld van erflater aan [eiser] redelijkerwijs niet ten laste van de nalatenschap dient te komen. De eventuele aanvaarding van de baten van de nalatenschap gaat gepaard met de verplichting tot voldoening van de lasten.

Ook het door [gedaagden] gestelde rond de psychische gesteldheid van erflater en zijn bekwaamheid tot het aangaan van verplichtingen, doet aan voorgaande niet af. Wat hier verder ook van zij, [gedaagden] verbindt hieraan zelf ook geen juridische gevolgen met betrekking tot de rechtsgeldigheid van de rechtsverhouding tussen erflater en [eiser] . Het beroep van [gedaagden] op de redelijkheid en billijkheid faalt gelet op het voorgaande.

Geen recht op betaling openstaande declaraties wegens verval afspraak

4.5.

[gedaagden] voeren verder aan dat [eiser] geen recht meer heeft op betaling van de openstaande declaraties omdat als gevolg van de met erflater in augustus 2015 gemaakte (nadere) betalingsafspraken haar recht daartoe nooit is ontstaan. Met erflater is volgens [gedaagden] afgesproken een maandelijkse afbetaling van € 300,- en aflossing van het eventueel nog openstaande bedrag in één keer aan het eind van de zaak. [gedaagden] beroepen zich erop dat [eiser] daarover in de dagvaarding verder stelt:

“Erflater verwachtte uit de verdeling van de gemeenschap van goederen een aanzienlijk bedrag te ontvangen na verkoop van de echtelijke woning. Derhalve werd de afspraak gemaakt dat op het moment dat de echtelijke woning was verkocht en geleverd aan een derde de op dat moment nog openstaande facturen van erflater ineens door hem aan eiseres zouden worden voldaan.” Daaruit blijkt volgens [gedaagden] dat sprake is geweest van een voorwaardelijke (opschortende) verbintenis tussen [eiser] en erflater tot betaling, omdat haar werking (betaling ineens van het nog openstaande bedrag aan declaraties) door [eiser] en erflater afhankelijk is gesteld van een toekomstige onzekere gebeurtenis (namelijk de verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde en ontvangst van een bedrag daaruit na afronding van de scheiding). Deze toekomstige gebeurtenis heeft echter nooit plaatsgevonden en zal ook niet meer plaatsvinden. De overeengekomen opschortende voorwaarde is niet ingetreden. [eiser] heeft daarmee, zo volgt uit de betalingsafspraak, geen recht op betaling van de nog openstaande declaraties, aldus [gedaagden]

4.6.

[eiser] betwist de door [gedaagden] gegeven uitleg van de (nadere) betalingsafspraken met erflater. Bovendien miskent [gedaagden] dat de erfgenamen in de rechten en verplichtingen van erflater treden. Dat betekent dat [gedaagden] in ieder geval de afgesproken betalingsregeling stipt en tijdig had moeten nakomen, hetgeen niet is gebeurd. Daarmee is de totale achterstand weer ineens opeisbaar geworden, aldus [eiser] .

4.7.

De rechtbank constateert dat partijen de tussen erflater en [eiser] afgesproken afbetalingsregeling ieder op verschillende wijze uitleggen en dat [gedaagden] hierin een overeengekomen opschortende voorwaarde leest die nooit is vervuld.

Voor de vraag hoe een afspraak moet worden uitgelegd, wordt vooropgesteld dat het bij de vaststelling van de betekenis van een schriftelijke afspraak niet alleen aankomt op de bewoordingen daarvan, maar ook op de zin die partijen daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Kort gezegd: wat waren de (over en weer kenbare) bedoelingen van erflater en [eiser] ? Daarbij moeten alle relevante omstandigheden van het geval worden betrokken.

4.8.

Redelijkerwijs volgt uit de e-mail van 14 augustus 2015, zoals hiervoor onder 2.3 geciteerd, niet dat geen betalingsverplichting jegens [eiser] (meer) geldt indien geen verkoop van het huis plaatsvindt. De e-mail vermeldt de verkoop van de woning helemaal niet. Er staat uitsluitend vermeld dat het nog openstaande bedrag bij het einde van de zaak in één keer moet worden betaald. De wijze waarop de zaak kan eindigen, wordt in de e-mail niet geconcretiseerd noch wordt daarin vermeld dat er uitsluitend betaling van het openstaande bedrag hoeft plaats te vinden indien de woning is verkocht. Hetgeen in de dagvaarding daarover is vermeld (zie onder randnummer 7) maakt dit niet anders. De bedoelingen en verwachtingen over en weer moeten immers blijken uit omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het maken van de afspraak. Dat er bij het maken van de afspraak vanuit werd gegaan dat de nog openstaande declaraties van [eiser] voldaan zouden kunnen worden uit de verkoopopbrengst van de woning brengt bovendien niet mee dat erflater dat zo kon begrijpen dat, in geval er geen sprake zou zijn van verkoop van de woning, zijn betalingsverplichting aan [eiser] zou komen te vervallen. De rechtbank gaat dus voorbij aan de uitleg van de (nadere) betalingsafspraak zoals [gedaagden] die voorstaat.

Nu niet kan worden uitgegaan van een betalingsverplichting onder een opschortende voorwaarde die niet is vervuld en nu vaststaat dat de betalingsregeling niet (tijdig) door [gedaagden] als rechtsopvolger van erflater is nagekomen, is in beginsel de gehele nog openstaande vordering weer opeisbaar geworden.

De vordering van [eiser] is onvoldoende onderbouwd en/of gespecificeerd

4.9.

[gedaagden] verwijt [eiser] dat zij (de omvang van) haar vordering op de nalatenschap onvoldoende heeft onderbouwd en/of gespecificeerd, mede gelet op het groot aantal gedeclareerde uren en het totaalbedrag aan gedeclareerde werkzaamheden. Dat staat niet in verhouding tot hetgeen de eigen advocaat van mevrouw [erfgenaam 1] aan haar in rekening heeft gebracht voor het voeren van diezelfde procedures. Zonder onderbouwing en specificaties is het niet mogelijk om te beoordelen of de werkzaamheden die [eiser] stelt te hebben verricht overeenkomen met de opdracht die erflater aan [eiser] heeft verstrekt. Volgens [gedaagden] dient [eiser] door het overleggen van urenspecificaties inzichtelijk te maken welke werkzaamheden precies aan erflater zijn gedeclareerd.

Ook na het nemen van de akte na de mondelinge behandeling heeft [eiser] (de omvang van) haar vordering nog onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd. Een sluitend overzicht van alle aan erflater gezonden declaraties en de daarop verrichte betalingen ontbreekt nog steeds terwijl ook een beschrijving van de gedeclareerde werkzaamheden van een aantal declaraties ontbreekt. Daarnaast ontbreken ook nog steeds de urenspecificaties. Het gestelde, aan erflater gedeclareerde totaalbedrag van € 36.993,10, voor zover dat al volledig is, is buitensporig hoog, aldus [gedaagden]

4.10.

Aan het verweer van [eiser] dat erflater niet binnen bekwame tijd tegen de hoogte van de declaraties zou hebben geprotesteerd en daardoor het recht om dat alsnog te doen inmiddels is verwerkt zodat ook [gedaagden] de hoogte van de declaraties niet meer ter discussie kan stellen, wordt voorbij gegaan. De klachtplicht, als verwoord in artikel 6:89 BW, heeft alleen betrekking op gebrekkige prestaties van de schuldenaar (in dit geval: [eiser] ) die niet aan de verbintenis beantwoorden. Die situatie doet zich hier niet voor, nu de kwaliteit van de dienstverlening van [eiser] niet ter discussie staat maar alleen de omvang van het aantal in rekening gebrachte uren. Het gaat erom dat de omvang van de vordering die [eiser] op de nalatenschap van erflater stelt te hebben gemotiveerd wordt betwist door [gedaagden] Relevant is vervolgens of [eiser] , in het licht van die betwisting, de door haar gestelde vordering op de nalatenschap voldoende heeft onderbouwd.

4.11.

[eiser] meent dat zij haar vordering op erflater afdoende heeft onderbouwd en betwist dat [gedaagden] recht heeft op inzage in de bij de declaraties behorende urenspecificaties. Zij doet in dit verband een beroep op haar geheimhoudingsverplichting voortvloeiend uit artikel 10a lid 1 sub e van de Advocatenwet in samenhang beschouwd met artikel 3 van de gedragsregels. De geheimhoudingsverplichting van de advocaat ten opzichte van zijn cliënt gaat niet door de dood van de cliënt teniet. De geheimhouding heeft ook betrekking op de aan de cliënt gezonden declaraties. Dit blijkt uit tuchtrechtspraak voor advocaten. Het gebrek aan inzage in de urenspecificaties ontslaat [gedaagden] volgens [eiser] niet van haar betalingsverplichting. [eiser] betwist verder gemotiveerd dat zij een te hoog of onredelijk hoog bedrag aan erflater heeft gedeclareerd. Met het uurtarief is erflater akkoord gegaan.

Bij akte na mondelinge behandeling stelt [eiser] , onder overlegging van aan erflater geadresseerde declaraties over de periode september 2014 tot en met mei 2015 (productie 37), een overzicht van door erflater verrichte betalingen (productie 38) en een berekening met betrekking tot de advocaatkosten van mevrouw [erfgenaam 1] (productie 39), dat zij voor haar dienstverlening in totaal € 36.993,10 aan erflater heeft gedeclareerd.

Het door de advocaat van mevrouw [erfgenaam 1] gedeclareerde bedrag geeft verder een vertekend beeld omdat deze vanaf 2 juni 2016 slechts een zeer gereduceerd tarief factureert en er na

17 oktober 2016 niet meer lijkt te zijn gefactureerd terwijl er nog wel sprake moet zijn geweest van verrichte werkzaamheden. De omstandigheid dat partijen in dezelfde procedures verwikkeld waren betekent verder nog niet dat er ook een vergelijkbaar bedrag aan advocaatkosten gemaakt zou moeten zijn. Aanzienlijke verschillen kunnen ontstaan al naar gelang de specifieke behoefte van de persoon van de cliënt en de behoefte tot (telefonisch) contact, uitleg en informatie rondom de procedure, de processtrategie en de wijze van aanleveren van stukken. Het betrof verder een uiterst complexe zaak. Ook heeft [eiser] geheel onverplicht al enige matiging toegepast. Het gedeclareerde bedrag in de periode september 2015-december 2016 is bovendien in lijn met hetgeen de advocaat van mevrouw [erfgenaam 1] aan haar heeft gefactureerd indien het normale uurtarief en niet een gereduceerd uurtarief zou zijn gehanteerd.

4.12.

De rechtbank stelt voorop dat [gedaagden] niet betwist dat erflater een overeenkomst van opdracht is aangegaan met [eiser] om hem in de tegen mevrouw [erfgenaam 1] gevoerde procedures bij te staan. Evenmin is betwist dat erflater akkoord is gegaan met het door [eiser] gehanteerde uurtarief van € 135,- exclusief btw en kantoorkosten.

4.13.

Daargelaten de vraag of [eiser] inmiddels voldoende inzicht heeft gegeven in het totaalbedrag dat aan erflater is gedeclareerd en alle daarop in mindering strekkende betalingen, constateert de rechtbank dat [eiser] volgens haar eigen opgave in ieder geval

€ 36.993,10 aan erflater heeft gefactureerd. Hiertegenover staat een bedrag van € 20.139,55 dat voor diezelfde procedures door de advocaat van mevrouw [erfgenaam 1] aan haar is gedeclareerd. Dat betekent dus dat [eiser] € 16.853,55 méér heeft gedeclareerd aan erflater dan de advocaat van mevrouw [erfgenaam 1] . Ook indien geen rekening zou worden gehouden met een matiging van het uurtarief door de advocaat van mevrouw [erfgenaam 1] vanaf 2 juni 2016, in welk geval er aan haar € 24.684,30 inclusief btw zou zijn gefactureerd, is er nog steeds sprake van een verschil van € 12.308,80. Alhoewel de door de ene en de andere advocaat gedeclareerde bedragen niet hetzelfde of volstrekt vergelijkbaar hoeven te zijn, is het verschil in dit geval dermate groot, en vertegenwoordigt dit verschil een dermate hoog aantal gewerkte uren, dat dit verschil, zonder nadere toelichting en onderbouwing van de vordering die nog ontbreekt, niet uitsluitend is toe te schrijven aan voor de hand liggende verschillen tussen de ene en de andere cliënt. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat [eiser] de hoogte van haar vordering nog onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van het door [gedaagden] gevoerde verweer.

4.14.

[eiser] zal daarom haar vordering alsnog nader dienen te onderbouwen. In dit verband is relevant dat [gedaagden] eerder al om onderbouwing van de vordering via het overleggen van urenspecificaties heeft verzocht, maar [eiser] dit vooralsnog met een beroep op de geheimhoudingsplicht heeft geweigerd. Het is echter de vraag of [eiser] zich in deze specifieke situatie ten aanzien van het verstrekken van urenspecificaties met succes op de geheimhoudingsverplichting kan beroepen. De bijzonderheid doet zich namelijk voor dat [gedaagden] als erfgenamen kennis zouden kunnen nemen van de administratie van erflater en dus ook van de urenspecificaties voor zover die daarvan deel zouden uitmaken en als opvolgers onder algemene titel van erflater zijn recht op het verstrekken van urenspecificaties zouden kunnen uitoefenen. In het tot nu toe door [eiser] gestelde ziet de rechtbank daarom onvoldoende aanleiding voor het standpunt van [eiser] dat de urenspecificaties niet hoeven te worden verstrekt.

4.15.

Gelet op het voorgaande zal [eiser] alsnog, met toepassing van artikel 22 eerste lid Rv, worden bevolen de urenspecificaties van alle aan erflater gezonden declaraties bij akte in het geding te brengen. Voor dit doel zal de zaak naar de rol worden verwezen. Indien [eiser] haar bezwaren handhaaft tegen het overleggen van urenspecificaties kan zij die, tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, naar voren brengen of mededelen dat wat haar betreft alleen de rechter van die urenspecificaties kennis zal mogen nemen (artikel 22 lid 2 Rv) . [gedaagden] zal vervolgens bij antwoordakte mogen reageren. Daarna zal daarop worden beslist (artikel 22 lid 3 Rv) met – afhankelijk van de te nemen beslissing – de in de leden 4 tot en met 6 van artikel 22 Rv beschreven gevolgen.

4.16.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden, waaronder de beslissing ten aanzien van de vraag in hoeverre in deze procedure naast vaststelling van de vordering van [eiser] eveneens een betalingsveroordeling kan worden uitgesproken.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

verwijst de zaak voor het onder 4.15 weergegeven doel naar de rol van 12 april 2023 voor een door [eiser] te nemen akte overlegging producties,

5.2.

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, rechter, bijgestaan door mr. C.L. de Rijke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2023.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733