Rechtbank Zeeland-West-Brabant 15-03-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1728

Datum publicatie20-03-2023
Zaaknummer397926
ProcedureRekestprocedure
ZittingsplaatsBreda
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie;
Familievermogensrecht; Wettelijke beperkte gemeenschap
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Man had vóór het huwelijk een onverdeelde woning met ex. Tijdens het huwelijk heeft hij volledige eigendom verkregen. Man had half aandeel in onverdeelde woning t.t.v. hwl (in nieuwe beperkte gvg). Dit is een goed art. 1:95 BW en andere helft eveneens. Gesplitst verkregen. Voorhuwelijkse helft (goed) is privé, andere helft is gemeenschappelijk. Geen zaaksvervanging, nu man niet op moment van verkrijging meer dan helft heeft betaald (was oversluiten hypotheek).

Volledige uitspraak


RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Breda

Zaaknummer: C/02/397926 FA RK 22-2316

beschikking betreffende echtscheiding

in de zaak van

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de vrouw,

advocaat mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong,

en

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen de man,

advocaat mr. M. Özgül.

1. Het procesverloop

1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:

- het op 27 mei 2022 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;

- het op 15 augustus 2022 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;

- het op 10 oktober 2022 ontvangen verweerschrift op zelfstandig verzoek met bijlagen;

- de brief van mr. Özgül van 13 januari 2023 met bijlagen;

- de brief van mr. Dekkers-de Jong van 13 januari 2023 met bijlagen;

- de na de zitting ontvangen brieven van mr. Dekkers-de Jong van 2 februari 2023 met bijlage en van 24 februari 2023;

- de na de zitting ontvangen brief van mr. Özgül van 28 februari 2023 met bijlage;

- de beschikkingen voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 31 maart 2022 en 28 juli 2022.

1.2. Na bespreking ter zitting zijn de te laat ontvangen brieven met bijlagen van mr. Özgül van 19 januari 2023 en 25 januari 2023 aan het dossier toegevoegd.

1.3. De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 26 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, ieder bijgestaan door hun advocaat.

2De feiten

2.1.

Op grond van de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:

- zij zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [plaats] met elkaar gehuwd in beperkte gemeenschap van goederen;

- uit hun huwelijk zijn geen kinderen geboren. De vrouw heeft een minderjarig kind uit een vorige relatie. De man heeft twee minderjarige kinderen uit een vorige relatie.

- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;

- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.

3De verzoeken

3.1.

De vrouw verzoekt nu samengevat,

- echtscheiding;

- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 1.000,= per maand;

- vaststelling, dan wel gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

3.2.

De man verzoekt nu samengevat,

- echtscheiding;

- vaststelling, dan wel gelasten van de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen.

Door de man is zijn verzoek te bepalen dat de vrouw stukken met de saldi op haar bankrekeningen op de peildatum in dient te brengen, onder verbeurte van een dwangsom, ter zitting ingetrokken.

4De beoordeling

4.1.

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van deze rechtbank van 31 maart 2022 is bepaald dat de vrouw bij uitsluiting van de man gerechtigd was tot het gebruik van de echtelijke woning en is haar verzoek tot partneralimentatie afgewezen.

4.2.

Voornoemde beschikking heeft haar gelding verloren, waardoor een nieuwe voorlopige voorzieningen procedure is gestart en er opnieuw een belangenafweging heeft plaatsgevonden.

4.3.

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 28 juli 2022 is vervolgens bepaald dat de man bij uitsluiting van de vrouw gerechtigd was tot het gebruik van de echtelijke woning en voorts dat de man aan de vrouw een bedrag van € 721,= per maand dient te betalen in de kosten van haar levensonderhoud.

Echtscheiding

4.4.

Het verzoek tot echtscheiding ligt als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.

Partneralimentatie

Huwelijksgerelateerde behoefte

4.5.

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar een onderhoudsbijdrage dient te voldoen van € 1.000,= bruto per maand. Zij legt aan haar verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage ten grondslag dat zij behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.

De man betwist de aanvullende behoefte van de vrouw. Bovendien betwist hij de financiële

draagkracht te bezitten tot betaling van enige bijdrage.

4.6.

De vrouw stelt dat wat betreft de hoogte van haar behoefte uit dient te worden gegaan van de huwelijksgerelateerde behoefte zoals ook is berekend in de voorlopige voorzieningen procedure volgens de hofnorm. Hieruit volgt dat haar behoefte € 2.200,= netto per maand bedraagt in 2021 uitgaande van een netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van € 3.598,= per maand gebaseerd op een bruto inkomen van € 42.400,= per jaar aan de zijde van de man en een bruto inkomen van € 11.728,= bruto per jaar aan de zijde van de vrouw. Deze behoefte bedraagt na indexering nu € 2.274,80 bruto per maand.

4.7.

De man betwist dat dient te worden uitgegaan van de hofnorm en stelt dat moet worden uitgegaan van een behoeftelijst van de vrouw. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de hofnorm moet worden toegepast, dan voert de man aan dat het door de vrouw gestelde NBGI en huwelijksgerelateerde behoefte niet juist zijn, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de drie kinderen. Het NBGI van € 3.598,= dient te worden verhoogd met het kindgebonden budget, zodat dit € 3.815,= per maand bedraagt, waarna de kosten van de kinderen hierop in mindering moeten strekken.

4.8.

De rechtbank overweegt als volgt. Ter zitting zijn de standpunten van partijen besproken. Volgens vaste jurisprudentie en de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen, dient voor de vaststelling van de behoefte van de onderhoudsgerechtigde aan een onderhoudsbijdrage rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. De man heeft geen relevante omstandigheden aangevoerd waarom het hanteren van de hofnorm niet op zijn plaats zou zijn, zodat de rechtbank bij de bepaling van de huwelijksgerelateerde behoefte de hofnorm tot uitgangspunt zal nemen.

4.9.

De rechtbank is met de man van oordeel dat hierop de kosten van de kinderen in mindering zouden moeten strekken nu de kinderen gedurende het grootste gedeelte van het huwelijk van partijen hun hoofdverblijf hebben gehad bij de man en vrouw. Echter, de rechtbank is niet in staat gesteld om de kosten van voormelde kinderen te becijferen, noch de draagkracht van de andere onderhoudsplichtigen en de verdeling van de kosten naar rato van ieders draagkracht, aangezien er geen althans onvoldoende (financiële) gegevens en informatie daartoe zijn overgelegd. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van de verzochte partneralimentatie geen rekening kan worden gehouden met de kosten van de kinderen en deze dus buiten beschouwing zullen worden gelaten. De rechtbank gaat ervan uit dat het door de man ontvangen kindgebonden budget dekkend zal zijn voor de kosten die hij heeft voor het kind dat weer woonachtig bij hem is en dat dit eveneens voor de vrouw zal hebben te gelden.

4.10.

De huwelijksgerelateerde behoefte zal gelet op het voorgaande worden vastgesteld op € 3.598,= bruto per maand in 2021. Omdat het voeren van twee gescheiden huishoudens duurder is dan het leven in gezinsverband, wordt bij dit aandeel een percentage van 20 opgeteld, zodat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw berekent op afgerond € 2.159,= netto per maand. Rekening houdend met de wettelijke indexering bedraagt die behoefte nu € 2.275,= netto per maand.

Aanvullende behoefte van de vrouw

4.11.

Om te bepalen of, en zo ja, in welke mate de vrouw behoefte heeft aan een

aanvullende bijdrage van de man, dient op deze huwelijksgerelateerde behoefte in mindering

te worden gebracht haar eigen netto inkomen.

4.12.

De man heeft ter zitting niet langer zijn verweer gehandhaafd dat de vrouw geheel in haar eigen behoefte kan voorzien.

4.13.

De vrouw heeft onbetwist gesteld dat zij arbeidsongeschikt is en dat zij een ziektewetuitkering ontvangt. Blijkens de door de vrouw als productie 9 overgelegde uitkeringsspecificaties blijkt dat de vrouw nu € 1.556,= bruto per maand ontvangt, zijnde in totaal € 18.672 bruto per jaar. Aangezien de vrouw een ziektewetuitkering ontvangt, ontvangt zij 8% vakantietoeslag. Dit wordt maandelijks samen met de uitkering uitbetaald, zodat voornoemd bedrag inclusief vakantietoeslag is. De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting) en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is dan € 1.237,= per maand. Haar behoefte aan een aanvullende bijdrage bedraagt aldus € 1.038,= netto per maand.

Draagkracht man

4.14.

De financiële draagkracht van de man om een bijdrage ten behoeve van de vrouw te betalen wordt bij een netto besteedbaar inkomen (NBI) vanaf € 1.930,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 60% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.175,=)]. Voor lagere inkomens dan € 1.930,= per maand zijn vaste bedragen per categorie van toepassing.

4.15.

Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat voor de berekening van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van zijn jaaropgave 2022. Blijkens deze jaaropgave had de man een bruto jaarinkomen van € 44.622,=.

4.16.

De rechtbank houdt rekening met de van toepassing zijnde premies en heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting), de op aanslag verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet en de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de man dan op een bedrag van € 2.873,= per maand.

4.17.

Door de vrouw is aangevoerd dat de man in werkelijkheid lagere woonlasten heeft, te weten van € 636,= netto per maand, dan 30% van zijn NBI waar in de formule rekening mee wordt gehouden, naar berekening van de rechtbank van € 851,= per maand. Behoudens deze stelling heeft de vrouw nagelaten nader te onderbouwen waarom afgeweken dient te worden van het forfait, zodat dat rechtbank dit passeert.

4.18.

De man verzoekt de rechtbank rekening te houden met de door hem te betalen aflossingen van € 178,= per maand op de schuld bij Interbank en ter zake zijn advocaatkosten ter hoogte van € 114,= per maand.

4.19.

De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd. Zij stelt dat niet aan de ene kant rekening gehouden kan worden met hogere woonlasten conform het woonforfait waarbij de man een overschot heeft van € 219,= per maand en aan de andere kant wel met aflossingen op schulden. Over de gehele linie dient dan forfaitair te worden gerekend, aldus de vrouw. De vrouw voert voorts aan dat in het woonbudget ook een post onvoorzien van € 50,= in aanmerking is genomen, hetgeen juist voor dit soort zaken is zodat de man deze aflossingen kan voldoen uit voormeld overschot en de post onvoorzien.

4.20.

De rechtbank overweegt als volgt. Het al dan niet rekening houden met schulden laat onverlet dat kan worden afgeweken van het woonforfait. De rechtbank houdt rekening met de schulden van de man nu deze van invloed zijn op zijn draagkracht, met dien verstande dat conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie maximaal voor de duur van één jaar vanaf de voorlopige voorzieningen en aldus tot 28 juli 2022, rekening wordt gehouden met de advocaatkosten ter hoogte van € 114,= per maand.

Aan de zijde van de man houdt de rechtbank daarom rekening met voormelde – niet door de vrouw betwiste – bedragen van in totaal € 292,= per maand, door het draagkrachtloos inkomen daarmee te verhogen. De draagkracht van de man bedraagt dan 60% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.175,= + € 178,= + € 114,=)]= € 326,= per maand, zijnde € 516,= bruto per maand.

4.21.

Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in 4.9. houdt de rechtbank geen rekening met de kosten van Toprak, het kind dat weer bij hem woonachtig is.

4.22.

Op grond van voormelde financiële omstandigheden en rekening houdend met alle fiscale gevolgen acht de rechtbank bij de man de draagkracht aanwezig om € 516,= per maand te voldoen ten behoeve van de vrouw. Daarbij wordt het fiscale voordeel van de betaling van de bijdrage aan de vrouw geheel aan hem toegekend.

Dat brengt mee dat het verzoek van de vrouw in zoverre zal worden toegewezen.

Aanhechten berekeningen

4.23.

De rechtbank heeft een berekeningen gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit voor zover in de rechtsoverwegingen van deze beschikking er niet van is afgeweken.

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap

4.24.

Partijen zijn op [huwelijksdatum] met elkaar gehuwd zonder het opmaken van huwelijkse voorwaarden, zodat op hun beperkte huwelijksgemeenschap (hierna: de gemeenschap) van toepassing zijn de artikelen 1:94 e.v. Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dit betekent dat alleen hetgeen partijen tijdens hun huwelijk hebben opgebouwd en de goederen die daarvoor aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de gemeenschap behoren. Het vermogen, schenkingen en erfenissen vóór het huwelijk blijven privévermogen.

4.25.

Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de (beperkte) gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend. De datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend is 27 mei 2022. De peildatum voor de waardering van de bestanddelen van de gemeenschap is in beginsel de datum waarop de feitelijke verdeling plaatsvindt, tenzij partijen anders overeenkomen of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aangehouden. Deze peildata hebben daarom te gelden, tenzij daarvan ambtshalve of op verzoek van partijen uitdrukkelijk wordt afgeweken.

De woning aan het [adres]

4.26.

Niet in geschil tussen partijen is dat voormelde woning met de daarop rustende hypotheekschuld bij WestlandUtrecht Bank aan de man kan worden toegedeeld. Partijen zijn het er echter niet over eens of de echtelijke woning (al dan niet volledig) in de huwelijksgemeenschap van partijen is gevallen en op welke wijze verdeeld en afgerekend moet worden. Niet ter discussie staat dat de woning alleen op naam van de man staat en dat de man voor het huwelijk van partijen eigenaar was van de onverdeelde woning samen met zijn eerdere echtgenote, ieder voor de helft. Tijdens het huwelijk van partijen is deze woning volledig in eigendom aan de man overgedragen.

4.27.

De vrouw beroept zich op artikel 1:94 lid 8 BW en stelt zich primair op het standpunt dat de echtelijke woning, evenals de daarop rustende hypothecaire geldlening in hun geheel behoren tot de beperkte huwelijksgemeenschap van partijen en dus (bij helfte) tussen hen dient te worden verdeeld. Subsidiair, stelt ze dat de helft van de woning in de gemeenschap is gevallen.

4.28.

De man stelt dat de woning geen gemeenschappelijk goed betreft en dus buiten de verdeling dient te blijven. Hij had de woning samen met zijn ex-vrouw in eigendom en de woning is uiteindelijk eind 2019 volledig op naam van de man gesteld. Subsidiair stelt de man zich op het standpunt dat aan de vrouw een kwart toekomt, omdat dan de helft van de woning in de gemeenschap is gevallen.

4.29.

De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat op het moment van het huwelijk tussen partijen de woning, zijnde een eenvoudige gemeenschap, nog onverdeeld was. De man had voorafgaand aan zijn huwelijk met de vrouw dus een half aandeel in de onverdeelde woning. De rechtbank is van oordeel dat het aandeel dat de man reeds in eigendom had als ‘goed’ in de zin van artikel 1:95 BW kan worden aangemerkt. Zodoende is ook het tweede aandeel in de woning dat de man tijdens het huwelijk in eigendom heeft verkregen een goed in de zin van artikel 1:95 BW. Het betreft hier dus geen goed dat door de man voorafgaand aan het huwelijk in het geheel is verkregen, maar gesplitst heeft verkregen namelijk een aandeel voor en een aandeel na het huwelijk. Oftewel, het aandeel dat de man had voor aanvang van het huwelijk met de vrouw was privé van de man en blijft privé en omdat het andere aandeel tijdens het huwelijk is verkregen, is dit aandeel in de huwelijksgemeenschap gevallen tegen een vergoedingsrecht voor de vrouw op de gemeenschap voor een kwart van de overwaarde. De omstandigheden die door zowel de man als de vrouw zijn aangevoerd, waaronder het beroep op de redelijkheid en billijkheid doen niet ter zake aangezien het goederenrecht leidend is. De rechtbank volgt de man evenmin in zijn beroep op artikel 1:95 BW op grond waarvan het – naar de rechtbank begrijpt – tweede aandeel van de woning buiten de gemeenschap zou zijn gevallen, omdat het volgens de man is aangekocht met meer dan de helft uit zijn privévermogen. Aangezien het aandeel en ook de aan de woning verbonden hypotheekschuld die tijdens het huwelijk is overgesloten in de gemeenschap zijn gevallen, is geen sprake van een situatie waarin door de man meer is betaald op het moment van de verkrijging.

4.30.

Dit betekent dat nu partijen het er met elkaar over eens zijn dat de woning wordt toebedeeld aan de man, de overwaarde van de woning moet worden vastgesteld en de helft van de helft, zijnde een kwart, van de totale overwaarde aan de vrouw toekomt.

Partijen hebben ter zitting aangegeven er allebei mee in te stemmen dat de rechtbank een makelaar aanwijst aan wie partijen gezamenlijk opdracht zullen geven voor een tussen partijen bindende taxatie. Als afspraak heeft daarom tussen partijen het navolgende te gelden:

- partijen zullen de door de rechtbank aangewezen makelaar, zijnde Transparant makelaars te 5037 GC Tilburg aan de Hogeschoollaan 231, opdracht geven om de woning te taxeren tegen een economische waarde, naar oordeel van de rechtbank binnen twee weken na deze beschikking;

- de door voornoemde makelaar getaxeerde waarde bindt partijen bij de verdere afwikkeling onder de verplichting voor de man om voor zijn rekening te nemen en geheel als eigen schuld te voldoen de aan deze woning verbonden hypotheekschuld bij WestlandUtrecht Bank per datum van de feitelijke verdeling en die op dit moment blijkens de door de man als productie 27 overgelegd overzicht per 1 januari 2023 € 202.457,75 bedraagt, alsmede onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake voornoemde hypotheekschuld;

- naar het oordeel van de rechtbank dienen partijen de kosten van de makelaar bij helfte te dragen.

Inboedel/gouden sieraden

4.31.

De vrouw heeft een nog niet complete inboedellijst overgelegd met daarop de spullen

vermeld die zij in elk geval wil ontvangen. De man stelt dat de vrouw spullen van de man

heeft vervreemd en heeft verzocht te bepalen dat de vrouw de persoonlijke spullen en foto's

van de kinderen en de man, alsmede de persoonlijke spullen van zijn overleden vader

aan hem dient te verstrekken, althans de vindplaatsen moet aangeven onder verbeurte van

een dwangsom. De inboedel wil de man behoudens persoonlijke spullen van hem en zijn

kinderen verdelen. Door de vrouw is verweer gevoerd tegen het vervreemden van de spullen. Zij heeft ze niet en kan ze daarom ook niet aan de man afgeven.

4.32.

De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de stukken en het gestelde ter zitting beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om een beslissing te kunnen nemen over de verdeling van deze spullen van partijen. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige hiervoor te benoemen. Ter zitting is door de man wel toegezegd een aantal goederen voor de vrouw te hebben klaarstaan. Voorts heeft hij ingestemd met de wens van de vrouw om de (inrichting van de) kamer van haar dochter en de wasmachine aan de vrouw toe te delen. Verder is ter zitting afgesproken dat als de wijkagent bereid is om aanwezig te zijn bij de overdracht van deze spullen tussen partijen, de vrouw ook de gelegenheid krijgt om door het huis te lopen om na te gaan of er nog spullen van haar staan die zij wenst te ontvangen. Door zowel de man als de vrouw is toegezegd dat alleen zij dan zelf en behoudens de wijkagent niemand anders aanwezig zullen zijn. Aangezien de rechtbank verder volstrekt onvoldoende is geïnformeerd, kan geen verdere beslissing worden genomen en zullen de verzoeken hiertoe als zodanig worden afgewezen.

Bankrekeningen

4.33.

Partijen zijn het erover eens dat de rekeningen voor zover deze op naam van de man

staan, op zijn naam blijven staan en door hem worden voortgezet, alsmede dat de rekeningen

voor zover die op naam van de vrouw staan, op haar naam blijven staan en door haar worden

voortgezet. Zij verschillen met elkaar van mening of de saldi van deze rekeningen per 27 mei

2022 bij helfte moeten worden verdeeld. Zij voeren daartoe aan dat er kort voor de peildatum

transacties hebben plaatsgevonden en de saldi hiermee moeten worden gecorrigeerd.

4.34.

De rechtbank overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat de saldi van bankrekeningen worden verdeeld per de peildatum, in onderhavige kwestie dus per 27 mei 2022. De stelling van de vrouw dat bij verdeling van het saldo op haar bankrekening per de peildatum een schuld meegenomen moet worden aan haar zijde omdat zij geleend geld heeft ontvangen, passeert de rechtbank omdat dit pas voor het eerst ter zitting en daarmee in strijd met de beginselen van een goede procesorde, is opgevoerd.

De navolgende saldi zullen aldus dienen te worden verdeeld:

- rekening met nummer [rekeningnummer 1] t.n.v. vrouw, saldo € 576,48;

- rekening met nummer [rekeningnummer 2] t.n.v. vrouw, saldo € 1,05;

- rekening met nummer [rekeningnummer 3] t.n.v. man, saldo € 788,93.

Vervoersmiddelen

Mercedes

4.35.

Partijen zijn het erover eens dat de Mercedes met [kenteken 1] tot de huwelijksgemeenschap behoort, deze in gebruik is bij man en aan hem kan worden toegedeeld. Ze zijn verdeeld gebleven over de waarde van deze auto.

4.36.

Uit de door de man overgelegde ANWB-koerslijst blijkt dat de auto uit bouwjaar 2003 is met de vermelding dat auto’s ouder dan 18 jaar niet meer worden gewaardeerd. Een waarde ontbreekt daarom. De man stelt dat hij de auto op 19 december 2019 heeft gekocht van een vriend voor € 500,=. Dit bedrag is volgens de man hooguit de waarde op dit moment. De vrouw heeft gesteld dat de waarde van de auto geschat moeten worden op een bedrag van € 1.800,=. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat een oudere auto een bepaalde restwaarde heeft oplopend van 5 tot 10% van de nieuwwaarde. De rechtbank bepaalt dat de waarde van deze auto van ongeveer 20 jaar oud, wordt gesteld op € 1.000,=, zodat de man de helft daarvan, zijnde € 500,= aan de vrouw verschuldigd is.

Hummer

4.37.

Ter zake de Hummer met [kenteken 2] verschillen partijen met elkaar van mening over de vraag of dit vervoersmiddel tot de huwelijksgemeenschap behoort. Partijen zijn het er wel met elkaar over eens dat de Hummer tijdens het huwelijk is verkocht voor een bedrag van € 10.000,=.

4.38.

De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de Hummer tijdens het huwelijk is verkocht en aldus vóór de peildatum, waardoor de Hummer niet tot de ontbonden gemeenschap behoort. De Hummer is kennelijk voor € 10.000,= verkocht, maar tussen partijen is volstrekt onduidelijk wat er met dit geld is gebeurd en of het nog aanwezig is of niet. Nu de Hummer niet tot de ontbonden gemeenschap behoort, komt het niet voor verdeling in aanmerking en kan de rechtbank hierop niet beslissen en de verzoeken hiertoe daarom afwijzen.

Quad

4.39.

Partijen verschillen met elkaar van mening of de Quad met [kenteken 3] behoort tot de gemeenschap. De vrouw stelt dat deze van de man is. De man zegt dat de quad van zijn broer is. Hij voert daartoe aan dat de quad door zijn broer is gekocht en blijkens de door hem overgelegde productie 11 door zijn broer is betaald. De quad heeft om moverende redenen een tijd op zijn naam gestaan en is in december 2021 op naam van zijn broer gezet. De vrouw heeft daartegen aangevoerd dat de man in het zicht van de scheiding de tenaamstelling heeft gewijzigd, maar de verzekering van de quad heeft van begin af aan op naam van de man gestaan en staat daar nog steeds op.

4.40.

De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op hetgeen de man ter zitting heeft toegelicht stelt de rechtbank vast dat de levering in de opvatting van de man aan hem heeft plaatsgevonden. Betaling van de koopprijs is niet relevant voor de eigendomsoverdracht. Ter zitting is door de man nog gesteld dat de verzekering niet meer op zijn naam staat, maar dit is niet met stukken onderbouwd. Gelet op de betwisting door de vrouw komt dit voor rekening en risico van de man. In het licht van het door de vrouw gevoerde verweer, heeft de man onvoldoende aangetoond dat deze quad buiten de gemeenschap valt c.q. eigendom van zijn broer is. De quad wordt dus gehouden eigendom van de man te zijn en zal worden toegedeeld aan de man. Nu de quad blijkens de stellingen van partijen in april 2021 is aangekocht voor € 3.500,= stelt de rechtbank de waarde van de quad na 2 jaar tijdsverloop op € 2.500,=. De man is daarom gehouden de helft daarvan, zijnde € 1.250,= aan de vrouw te voldoen.

Opel corsa

4.41.

Partijen verschillen met elkaar van mening of de Opel Corsa met [kenteken 4] die de vrouw in gebruik heeft, tot de gemeenschap behoort. De vrouw stelt dat deze auto is gekocht door haar broer en zij deze te leen heeft. Zij had een auto nodig voor haar dochter, maar niet de financiële middelen om zelf een auto aan te kopen.

4.42.

De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het verweer van de man, is door de vrouw een onvoldoende nadere onderbouwing gegeven. Er zijn geen officiële aankoopbewijzen overgelegd en het handgeschreven document opgesteld door [naam 1] en [naam 2] , zoals door de vrouw als productie 7 overgelegd, is onvoldoende voor de stelling van de vrouw dat de auto eigendom is van haar broer. Daarom stelt de rechtbank vast dat de Opel Corsa tot de gemeenschap behoort en zal deze worden toegedeeld aan de vrouw.

4.43.

Ter zake de waarde heeft de vrouw gesteld dat deze volgens de door haar als productie 16 overgelegde ANWB-koerslijst € 1.050,= bedraagt. De man heeft eveneens een ANWB-koerslijst overgelegd als productie 20 en is daarbij uitgegaan van het bouwjaar september 2005 en 100.000 kilometerstand. Op grond daarvan heeft hij gesteld dat de (meeneem)waarde € 2.450,= is. De rechtbank constateert dat onduidelijk is wat de kilometerstand is. De man is uitgegaan van een fictieve stand van 100.000, waarbij een waarde bij verkoop tussen particulieren blijkt van € 1.900,=. Gelet op de verschillen in de waardes en de onduidelijkheid over de kilometerstand, zal de rechtbank een waarde daartussen vaststellen, te weten van € 1.750,=. De vrouw is daarom gehouden de helft hiervan, te weten een bedrag van € 875,= te vergoeden aan de man.

Persoonlijk doorlopend krediet bij Interbank

4.44.

De man stelt dat het krediet bij Interbank binnen de huwelijksgemeenschap valt omdat het is aangegaan in 2019. Hij verzoekt te bepalen dat de man volledig draagplichtig is voor deze schuld op de peildatum, waardoor de vrouw uit overbedeling de helft aan hem dient te betalen. De vrouw heeft verweer gevoerd en in dat verband aangevoerd dat deze schuld een schuld is die de man al met zijn vorige ex-echtgenote had. De schuld is in 2019 ongewijzigd. Het enige dat is veranderd is dat de ex-echtgenote van de man uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid is ontslagen.

4.45.

De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat de man met zijn ex-echtgenote bij Interbank een kredietschuld had, zijnde een persoonlijk doorlopend krediet. Blijkens de door de man overgelegde productie 8 is een nieuwe overeenkomst al dan niet onder nieuwe voorwaarden afgesloten. Daarmee is de leningsovereenkomst naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe schuld die is ontstaan binnen het huwelijk van partijen en behoort deze tot de beperkte gemeenschap van partijen. Echter, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid acht de rechtbank de vrouw niet draagplichtig voor voormelde schuld, aangezien het een persoonlijk krediet betreft van de man en zijn ex-echtgenote waarvoor de man na zijn scheiding volledig draagplichtig was. Het feit dat de vernieuwing van de leningsovereenkomst om de ex-echtgenote uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan, pas in 2019 is gerealiseerd kan er in redelijkheid niet toe leiden dat deze schuld die de man en zijn ex-echtgenote zijn aangegaan, daardoor voor rekening van de vrouw komt. De rechtbank bepaalt gelet op het voorgaande daarom dat de vrouw niet draagplichtig is voor deze schuld bij de Kredietbank en de man hiervoor volledig draagplichtig is en als eigen schuld dient te voldoen.

Schadeposten aan de woning

4.46.

De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw aan de man een bedrag € 560,= verschuldigd is voor de door haar aan de woning toegebrachte schade. Ter onderbouwing heeft hij foto's met een toelichting van de schade overgelegd.

De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij heeft uitdrukkelijk betwist dat zij de schade heeft toegebracht en stelt dat de man dit zelf heeft gedaan. Bovendien heeft de vrouw daartoe geen enkele goede reden, aangezien zij zich op het standpunt stelt dat zij heeft mee te delen in de overwaarde van de woning en zij heeft er als zodanig belang bij dat de woning in een zo goed mogelijke staat verkeert.

4.47.

De rechtbank overweegt als volgt. Partijen beschuldigen elkaar over en weer van toegebrachte schade aan de woning. Er zijn geen bewijsstukken waaruit blijkt wie schade zou hebben toegebracht, zodat de stellingen van partijen volstrekt onvoldoende zijn om tot een goed afgewogen oordeel te kunnen komen. Dit leidt er daarom toe dat dit verzoek van de man wordt afgewezen.

4.48.

Al het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank de verzoeken van partijen tot vaststelling van de verdeling van de gemeenschappelijke goederen als onvoldoende onderbouwd zal afwijzen en de wijze van verdeling gelast.

Proceskosten

4.49.

Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5De beslissing

De rechtbank

spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] in de gemeente [plaats] ;

bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van de dag dat deze echtscheidingsbeschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw voor haar levensonderhoud bij vooruitbetaling moet voldoen een bedrag van € 516,= (vijfhonderdzestien euro) per maand;

gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen op de wijze zoals vermeld in rechtsoverwegingen 4.24 tot en met 4.47;

compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af;

Deze beschikking is gegeven door mr. Van Oijen, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Kollenburg, griffier, in het openbaar uitgesproken op

Mededeling van de griffier:

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het

gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

1

1

In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733