Gerechtshof 's-Hertogenbosch 02-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:713

Datum publicatie08-03-2023
Zaaknummer200.311.251_01
ProcedureHoger beroep
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenMeerderjarigenbescherming; Bewind
WetsverwijzingenBurgerlijk Wetboek Boek 1 431

Inhoudsindicatie

Niet is gebleken dat rechthebbende als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Bij verkwisting dient bijvoorbeeld sprake te zijn van een gewoonte om boven je financiële stand te leven, waardoor je financieel in de knel komt. Hoewel rechthebbende in korte tijd veel geld heeft besteed aan zijn vriendin en zijn omgeving daar vragen bij stelt, is niet gebleken dat hij hierdoor in financiële problemen is geraakt.

Volledige uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH


Team familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 2 maart 2023

Zaaknummer: 200.311.251/01

Zaaknummer eerste aanleg: 9680886 \ BM VERZ 22-680

in de zaak in hoger beroep van:

[de vader] en

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekers in hoger beroep,

hierna te noemen: de verzoekers,

advocaat: mr. E.G.W. Hendriks.

Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:

[de rechthebbende] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de rechthebbende,

advocaat: mr. R.H.L. van de Laar.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1.

Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 juni 2022 hebben verzoekers verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het verzoek tot onderbewindstelling van de goederen die de rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren alsnog wordt toegewezen, waarbij het bewind voor minimaal één jaar wordt uitgesproken, althans voor een door het hof in goede justitie te bepalen termijn met benoeming van [bewindvoerder] als bewindvoerder.

2.2.

Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 21 juli 2022, heeft de rechthebbende verzocht het verzoek af te wijzen.

2.3.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

  • de verzoekers, bijgestaan door hun advocaat;

  • de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat.

2.4.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 7 maart 2022.

3
3. De beoordeling


Het oordeel van de kantonrechter

3.1.

Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot instelling van het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende (hun zoon) afgewezen.

3.2.

De verzoekers kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.

De feiten

3.3.

De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1991. Hij is de zoon van de verzoekers. De rechthebbende is universitair opgeleid. Hij werkt als statistisch onderzoeker. In januari 2021 heeft de rechthebbende een vrouw leren kennen, [betrokkene] . De rechthebbende heeft veel geld aan [betrokkene] geleend. In de periode januari tot en met november 2021 heeft de rechthebbende ongeveer € 150.000,- geleend/besteed aan [betrokkene] . Van dat bedrag was ongeveer € 110.000,- spaargeld, € 30.000,- geleend van de bank en € 8.000,- geleend van een tante. De rechthebbende heeft de lening van de tante inmiddels aan haar terugbetaald. Tot begin 2022 woonde de rechthebbende bij de verzoekers. In verband met onenigheid met verzoekers over [betrokkene] en over hun verzoek om hem onder bewind te stellen is de rechthebbende begin 2022 verhuisd naar een eigen appartement.


De standpunten

3.3.

De verzoekers voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechthebbende heeft al enige tijd een relatie met [betrokkene] , een vrouw die uit Roemenië komt. Het lijkt erop dat zij onder valse voorwendselen telkens grote bedragen van de rechthebbende weet te ontfutselen. [betrokkene] heeft in een periode van ongeveer één jaar nagenoeg al het spaargeld van de rechthebbende ontvangen, te weten een bedrag van € 150.000,- . Daarnaast heeft de rechthebbende meerdere geldleningen gesloten. De verzoekers vrezen dat [betrokkene] nog steeds misbruik maakt van de gulheid van de rechthebbende en dat de rechthebbende het slachtoffer is geworden van “romantische fraude” (het oplichten van een slachtoffer door hem verliefd te laten worden op de oplichter, waarbij de oplichter vervolgens misbruik maakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer door hem aan te zetten tot het overmaken van geld). Het leek erop alsof de rechthebbende zich op enig moment realiseerde dat er sprake was van strafbare feiten en hij heeft op 21 november 2021 aangifte bij de politie gedaan. In de slachtofferverklaring van de rechthebbende heeft hij vraagtekens gesteld bij de intenties van [betrokkene] , maar ook gewezen op de door de banken geschonden zorgplicht. Hiermee heeft de rechthebbende in de visie van de verzoekers gevraagd om beschermd te worden. Inmiddels heeft de rechthebbende zich gedistantieerd van deze aangifte en heeft hij nog steeds een relatie met [betrokkene] . De rechthebbende staat naar de mening van verzoekers onder invloed van [betrokkene] en is hierdoor niet in staat om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Gelet op de geldstromen naar [betrokkene] concluderen de verzoekers dat er sprake is van een ernstige vorm van verkwisting en kunnen zij zich niet aan de indruk onttrekken dat de rechthebbende geen weerstand kan bieden aan de verzoeken van [betrokkene] om haar continu te voorzien van financiële middelen. De verzoekers hebben [betrokkene] nooit in levende lijve gezien en zijn er niet zeker van of zij feitelijk bestaat. Er bestaan grote twijfels over haar identiteit. [betrokkene] heeft de verzoekers telefonisch bedreigd. De verzoekers willen de rechthebbende behoeden voor de kwade intenties van de persoon die zich presenteert als zijn vriendin. De verzoekers vrezen dat er op korte of langere termijn problematische schulden ontstaan wanneer de situatie nog langer zal voortduren. De verzoekers zijn ervan overtuigd dat de rechthebbende voor [betrokkene] niet meer interessant is zodra de geldstromen stoppen. Om dit te bewerkstelligen (en de rechthebbende tot bezinning te laten komen) zal naar de mening van verzoekers een periode van minimaal één jaar bewind nodig zijn. De verzoekers verzoeken een professionele bewindvoerder te benoemen.

3.4.

De rechthebbende voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan.
De rechthebbende is van mening dat hij in staat is om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Hij is hoog opgeleid en kan rationele keuzes maken. De rechthebbende begrijpt dat de keuzes die hij maakt en gemaakt heeft niet door iedereen gekwalificeerd worden als verstandige keuzes. Desalniettemin staat hij achter deze keuzes. Hij heeft er geen spijt van dat hij zijn spaargeld heeft aangewend om zijn vriendin [betrokkene] in financiële zin te helpen en hij hecht niet veel waarde aan een goed gevulde spaarrekening. Er is geen sprake van verkwisting. De kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft verkwisting gedefinieerd als "een voortdurende, door de spilzieke veroorzaakte wanverhouding tussen inkomsten en uitgaven welke maatschappelijk gezien niet verantwoord is." (ECLI:NL:RBZWB:2018:2931). De rechthebbende is van mening dat daarvan geen sprake is. Er is geen wanverhouding tussen zijn inkomsten en uitgaven. De rechthebbende weet zijn grenzen aan te geven en is door zijn relatie met [betrokkene] niet in financiële problemen geraakt. De rechthebbende betaalt zijn vaste lasten en heeft geen betalingsachterstanden of problematische schulden. De persoonlijke lening van de bank wordt maandelijks met een vast bedrag afgelost en de lening die de rechthebbende bij zijn tante had afgesloten is terugbetaald. Naast de persoonlijke lening heeft hij geen andere schulden. In april 2022 is er een bedrag van € 60.000,- vrijgekomen. Van dat bedrag staat nog ruim € 50.000,- op de spaarrekening van de rechthebbende. De relatie tussen de rechthebbende en zijn vriendin is een volwaardige relatie en wanneer [betrokkene] in Nederland is draagt zij financieel bij. Dit doet zij van het geld dat zij verdient met het bijklussen bij haar neef, die handelt in auto’s. De rechthebbende heeft afspraken gemaakt met [betrokkene] over de aan haar overgemaakte geldbedragen. Deze zijn door de rechthebbende aan zijn vriendin geleend, waarbij de rechthebbende zich realiseert en accepteert dat zij deze bedragen waarschijnlijk niet (volledig) kan terugbetalen. De rechthebbende heeft deze bedragen echter weloverwogen overgemaakt en niet onder invloed van een verslaving of onder invloed van zijn vriendin, zoals de verzoekers hebben gesteld. De verzoekers zullen moeten accepteren dat de rechthebbende andere keuzes maakt voor wat betreft de besteding van zijn geld. Indien later mocht blijken dat hij verkeerde keuzes gemaakt heeft, dan kan de rechthebbende daarmee leven. Het risico op schulden is geen wettelijk criterium voor een onderbewindstelling. Daarnaast heeft de rechthebbende een goede baan en een goed salaris en is hij in staat om in de toekomst ook wel weer geld te sparen.

De motivering van de beslissing

3.5.

Het hof komt tot de volgende beoordeling.

3.5.1.

Op grond van artikel 1:431 lid 1 BW kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:

a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;

b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.

3.5.2.

Van een lichamelijke of geestelijke toestand die een onderbewindstelling over de goederen van de rechthebbende rechtvaardigt is geen sprake. Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is evenmin gebleken dat de rechthebbende als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Bij verkwisting dient bijvoorbeeld sprake te zijn van een gewoonte om boven je financiële stand te leven, met als consequentie dat je financieel in de knel komt. Hoewel de rechthebbende in hele korte tijd veel geld heeft besteed aan zijn vriendin en zijn omgeving daar - niet onbegrijpelijk - vragen bij stelt, is niet gebleken dat de rechthebbende door deze keuze in financiële problemen is geraakt. De omstandigheid dat hij nauwelijks nog spaargeld heeft, maakt dat niet anders. Daarbij komt dat de rechthebbende hoogopgeleid is en een goede baan en een vast inkomen heeft. Hij kan zijn vaste lasten betalen en voorzien in zijn levensonderhoud, hetgeen hij ook doet. Niet gebleken is dat er problematische schulden bestaan. De rechthebbende realiseert zich dat hij het geld dat hij aan zijn vriendin heeft uitgeleend wellicht nooit terug zal krijgen, maar heeft desalniettemin bewust de keuze gemaakt het geld toch aan haar uit te lenen.

3.5.3.

Gelet hierop is het hof met de kantonrechter van oordeel dat er geen sprake is van een wettelijke grondslag voor een onderbewindstelling. Het hof zal het verzoek om de goederen van de rechthebbende onder bewind te stellen afwijzen. Het hof onderschrijft overigens de door de kantonrechter geuite zorgen dat de rechthebbende forse geldbedragen aan [betrokkene] heeft overgemaakt, terwijl er vragen over haar oprechtheid kunnen worden gesteld. Dit laat echter onverlet dat de rechthebbende een volwassen en wilsbekwame man is die zelf mag bepalen waar hij zijn geld aan uitgeeft.

De conclusie

3.6.

Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 maart 2022;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en M. van Ham en is op 2 maart 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733