Rechtbank Gelderland 01-02-2023, ECLI:NL:RBGEL:2023:989

Datum publicatie03-03-2023
ZaaknummerC/05/400629 / HZ ZA 22-78
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenErfrecht; Legaat;
Meerderjarigenbescherming; Financieel misbruik personen
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Duidelijk is dat begunstiging door legaat aan stichting verboden was, nu notaris in bestuur stichting zat. Gevolg nietigheid. Uiterste wil moet volledig vrij kunnen worden gevormd. Op notaris rust bijzondere bevoegdheid om uiterste wilsbeschikkingen te passeren en het is bij uitstek aan hem om vrije wilsvorming te bewaken. Notaris moet ambt onafhankelijk, onpartijdig en met grootst mogelijke zorgvuldigheid uitoefenen. Nietigheidssanctie is ingrijpend, maar heeft waarborgfunctie. Schijn beïnvloeding door notaris.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht

Zittingsplaats Zutphen

zaaknummer / rolnummer: C/05/400629 / HZ ZA 22-78

Vonnis van 1 februari 2023

in de zaak van

de stichting

[eiseres] ,

gevestigd te [plaats] ,

eiseres,

advocaat mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks te Nijmegen,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] ,

2. [gedaagde 2],

wonende te [plaats] ,

3. [gedaagde 3],

wonende te [plaats] ,

gedaagden,

advocaat mr. J.W. Damstra te Apeldoorn.

Partijen zullen hierna de Stichting en [gedaagden] worden genoemd.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 augustus 2022;

  • de berichten van 12 september 2022 van partijen met het verzoek aan de rechtbank om vonnis te wijzen.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Op [datum] is mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster) overleden. Zij woonde vanaf 1972 tot kort voor haar overlijden aan de [adres+plaats 1] , kadastraal bekend gemeente [kad.gegevens 1] , welk perceel zij in eigendom had. Daarnaast was zij eigenaar van een perceel natuurgrond gelegen aan de [adres+plaats 2] , kadastraal bekend gemeente [kad.gegevens 2] (hierna worden deze percelen aangeduid als: de Percelen). De Percelen zijn gelegen naast een bos/natuurgebied dat in eigendom is van de Stichting. Plaatselijk is dit gebied bekend onder de naam “ [naam gebied] ” (hierna: [naam gebied] ).

2.2.

Gedaagden zijn de kinderen van de zus van erflaatster.

2.3.

Naast de Stichting is er ook een vereniging [vereniging 1] (hierna: de Vereniging). Deze Vereniging heeft als doelstelling het ondersteunen van de Stichting bij het beheer, onderhoud en de exploitatie van [naam gebied] . Deze ondersteuning vindt plaats door het (mede) financieren van projecten ten aanzien van [naam gebied] . Erflaatster was gedurende de tijd dat zij in [plaats] woonde en tot aan haar overlijden lid van deze Vereniging.

2.4.

Erflaatster is bij brief van 17 april 2009 (productie 3 van [gedaagden] ) aangeschreven door de heer [betrokkene 1] van [bedrijf betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). [betrokkene 1] heeft erflaatster in deze brieven namens de Stichting benaderd met de vraag of zij wilde overwegen om het perceel natuurgrond gelegen naast haar woning in eigendom over te dragen aan de Stichting.

2.5.

Bij brief van 26 november 2010 (productie 4 van [gedaagden] ) heeft [betrokkene 1] erflaatster opnieuw aangeschreven namens de Stichting. In deze brief schrijft [betrokkene 1] –voor zover van belang in deze procedure– het volgende:

Ruim een jaar geleden heb ik mij als rentmeester namens [naam gebied] tot u gewend. U gaf mij toen (in diep vertrouwen) aan dat u mogelijk uw woning met bijbehoren te zijner tijd aan deze stichting mogelijk zou willen nalaten. Aangezien ik hiertoe niet de druk wil opvoeren, ben ik zover mogelijk, voorzichtig in mijn formuleringen.

Echter, toch zou ik graag namens [naam gebied] van u vernemen of u hiertoe stappen heeft ondernomen. Zou u mij hierover in kunnen lichten, hetzij telefonisch, hetzij middels het maken van een afspraak voor een persoonlijk gesprek.”

2.6.

Erflaatster heeft in 2012 een testament opgemaakt (productie 15, bijlage 2 van de Stichting, hierna: Testament 2012). Het Testament 2012 is verleden door mr. [notaris 1] (hierna: notaris [notaris 1] ). In dit testament heeft erflaatster haar broer en haar twee zussen benoemd tot haar erfgenamen. Verder heeft zij de Percelen zonder inbrengverplichting gelegateerd aan de Stichting en heeft zij een bedrag van € 2.000,00 gelegateerd aan de vereniging [vereniging 2] (hierna: het Museum).

2.7.

In 2015 heeft erflaatster opnieuw een testament opgemaakt (productie 15, bijlage 3 van de Stichting, hierna: Testament 2015). Bij Testament 2015 heeft erflaatster, onder herroeping van alle voorgaande testamenten en codicillen, [gedaagden] benoemd tot haar enige erfgenamen. Verder heeft zij (wederom) de Percelen gelegateerd aan de Stichting en een bedrag van € 2.000,00 gelegateerd aan het Museum. In afwijking van het Testament 2012 heeft zij in het Testament 2015 een inbrengverplichting opgenomen voor de Stichting als legataris. Deze inbrengverplichting hield in dat de Stichting de waarde van de Percelen in het economisch verkeer in vrije staat in moest brengen in de nalatenschap. Deze waarde zou moeten worden vastgesteld door de legataris en de erfgenamen in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming zou een deskundige moeten worden benoemd. Dit testament is verleden door mr. [notaris 2] (hierna: notaris [notaris 2] ) als waarnemer van notaris [notaris 1] .

2.8.

Daarnaast heeft erflaatster in 2015 een levenstestament op laten maken waarin zij [gedaagden] heeft aangewezen tot gevolmachtigden (productie B van [gedaagden] ).

2.9.

Op 23 april 2018 heeft notaris [notaris 2] een concept testament opgemaakt voor erflaatster (productie 10 van [gedaagden] ). In dit concept staat dat erflaatster [gedaagden] benoemt tot erfgenamen en dat zij de Percelen legateert aan de Stichting onder de last om aan het Museum een bedrag in contanten te voldoen gelijk aan de helft van de waarde van de Percelen in het economisch verkeer. In het concept staat verder dat deze waarde door de beide legatarissen in onderling overleg moet worden vastgesteld. Bij brief van gelijke datum heeft notaris [notaris 2] dit concept aan erflaatster toegezonden waarbij hij – voor zover van belang in deze procedure – schrijft:

Hierbij ontvangt u de concept-akte inzake uw testament, die ik heb opgesteld naar aanleiding van de onlangs met u gehouden bespreking.(…)

Conform uw wens gaat uw woning en het bos naar de [eiseres] , zij moeten de helft van de waarde vergoeden aan het [vereniging 2] . De waarde moeten beiden in onderling overleg vaststellen.

Er kan een discussie ontstaan over de vraag wat “de waarde” is; moet hier naar de waarde van die grond gekeken worden als bosgrond of als grond waarop een huis staat. Tussen die twee waardes kan nogal een verschil zitten. Heeft u daarin een voorkeur die in het testament vastgelegd zou kunnen worden? (…)

2.10.

Het concept is daarna aangepast. Het laatstelijk verleden testament van erflaatster dateert van 29 mei 2018 (productie 14 bijlage 4 van de Stichting, hierna: Testament 2018). Hierbij heeft zij alle voordien door haar opgemaakte testamenten herroepen. Bij Testament 2018 heeft erflaatster [gedaagden] benoemd tot enig erfgenamen van haar nalatenschap, ieder voor 1/3 deel van haar nalatenschap. In het testament zijn twee legaten opgenomen. Erflaatster heeft een bedrag van € 27.000 gelegateerd aan het Museum. De Percelen heeft zij (wederom) gelegateerd aan de Stichting (hierna: het Legaat). Ten aanzien van laatstgenoemd Legaat heeft erflaatster in haar testament het volgende bepaald:

“Het vorenstaande legaat geschiedt onder de verplichting voor de legataris om de gelegateerde registergoederen toe te voegen aan het reeds bestaande [eiseres] . Het is uitdrukkelijk niet mijn bedoeling dat op beide percelen na mijn overlijden woningbouw zal worden gerealiseerd. Bij een eventuele vervreemding dient de legataris de vrijgekomen opbrengst uitsluitend aan te wenden voor het aankopen van andere registergoederen ten behoeve van het [eiseres] . Het is voorts mijn uitdrukkelijke wens dat de as na mijn crematie op voormelde percelen zal worden uitgestrooid. Indien het registergoed ten tijde van mijn overlijden niet meer mijn eigendom is, komt dit legaat te vervallen.”

Verder heeft erflaatster notaris [notaris 2] bij dit testament benoemd tot executeur van haar nalatenschap. Deze benoeming is door hem niet aanvaard.

2.11.

Het Testament 2018 is verleden voor notaris [notaris 2] . Notaris [notaris 2] is op 13 februari 2018 bij besluit van het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Ede benoemd tot bestuurslid van de Stichting (productie 12 van de Stichting). Dit betekent dat notaris [notaris 2] medebestuurslid van de Stichting op het moment dat hij het Testament 2018 passeerde.

2.12.

[gedaagden] heeft de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard (productie 1 van de Stichting). Tussen partijen is daarna een geschil ontstaan over het Legaat. [gedaagden] heeft zich tegenover de Stichting op het standpunt gesteld dat het Legaat nietig is en dat afgifte niet kan worden verlangd. De Stichting is van mening dat [gedaagden] de Percelen wel aan haar moet afgeven dan wel overdragen.

2.13.

Bij beslissing van 15 december 2021 heeft de kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden op een ingediende klacht van [gedaagden] notaris [notaris 2] een tuchtmaatregel in de vorm van een berisping opgelegd wegens handen in strijd met de artikelen 17, 19 en 20 van de Wet op het Notarisambt (hierna: Wna), omdat hij medebestuurslid was van de Stichting op het moment dat hij het Testament 2018 passeerde.

3Het geschil

3.1.

De Stichting vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht zal verklaren dat:

a. een redelijke wetstoepassing van artikel 20 Wna met zich brengt dat het legaat van de registergoederen aan de Stichting zoals vermeld in het Testament 2018 niet leidt tot nietigheid in de zin van art. 20 Wna en/of

b. dat het beroep van [gedaagden] op de nietigheid van het legaat aan de Stichting op grond van artikel 20 Wna in de gegeven feiten en omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

II. [gedaagden] zal veroordelen om binnen één week na betekening van het vonnis, althans binnen de termijn die de rechtbank redelijk vindt, op hun kosten mee te werken aan de notariële levering van de in onderdeel 2 van het testament van erflaatster genoemde registergoederen aan de Stichting ten overstaan van een notaris, ter keuze van de Stichting door op eerste verzoek van de notaris in persoon dan wel bij volmacht te verschijnen om de akte van notariële levering van de registergoederen aan de Stichting te ondertekenen en al datgene te doen wat verder nodig is voor die levering.

III. zal bepalen dat als [gedaagden] in gebreke blijft in de uitvoering van de in sub 2 uitgesproken veroordeling, het vonnis in de plaats komt van de wilsverklaring van [gedaagden] in de notariële akte die daarna rechtsgeldig in de registers kan worden ingeschreven.

IV. [gedaagden] veroordeelt in de proceskosten.

3.2.

De Stichting legt aan haar vorderingen, tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten, het navolgende ten grondslag.

De Stichting heeft als legataris een vorderingsrecht heeft op gedaagden als gezamenlijke erfgenamen. Gedaagden zijn gehouden om het Legaat aan haar af te geven. Een redelijke wetstoepassing van artikel 20 Wna leidt tot de conclusie dat de Stichting niet valt onder de categorie “verboden rechtspersonen” die bedoeld zijn in artikel 20 Wna zodat schending van het in artikel 20 Wna vervatte verbod niet tot nietigheid van het Legaat zou moeten leiden. Het feit dat artikel 20 Wna bepaalt dat de verboden begunstiging nietig is, gaat volledig voorbij aan het belang van erflaatster. Er bestaat geen twijfel over de wil van erflaatster om de Percelen aan de Stichting na te laten zodat de grond kan worden toegevoegd aan [naam gebied] . Ook voordat notaris [notaris 2] toetrad tot het bestuur van de Stichting had erflaatster al besloten de Percelen aan de Stichting na te laten. De notaris was enkel bestuurslid van de Stichting en had verder geen persoonlijk of vermogensrechtelijk belang bij de Stichting. De nietigheidssanctie bij overtreding van artikel 20 lid 1 Wna valt niet te rijmen met de sanctie van vernietigbaarheid die op grond van artikel 4:109 lid 4 BW geldt als bepaalde vormvereisten niet zijn nageleefd. Nietigheid is een zware sanctie die alleen in uitzonderingssituaties zou moeten gelden. In navolging van het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2001, ECLI:NL:PHR:2001:665 geldt dat een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat conversie plaats zou moeten vinden waardoor geen sprake is van nietigheid, maar -hooguit- van vernietigbaarheid van het Legaat. Mr. M.J.A. Van Mourik onderschrijft dit standpunt in zijn als productie 8 overgelegde conclusie.

3.3.

In de tweede plaats is er volgens de Stichting sprake van bijzondere omstandigheden waardoor een beroep van gedaagden op de nietigheid van het Legaat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Ook in dit verband voert de Stichting aan dat het de overduidelijke wens van erflaatster was dat de Percelen zouden worden toegevoegd aan [naam gebied] . Deze laatste wens vloeit volgens de Stichting voort uit de persoon van de erflaatster waarbij geen sprake is van enige beïnvloeding door de notaris. Deze uitdrukkelijke wens van erflaatster moet volgens de Stichting worden gerespecteerd en uitgevoerd. Als de nietigheidssanctie in stand blijft is dit niet het geval. Dit zou leiden tot een onaanvaardbaar rechtsgevolg, omdat dit zou betekenen dat erflaatster de dupe zou worden van de door de notaris gemaakte beroepsfout. Andersom is het onaanvaardbaar als [gedaagden] een economisch voordeel zou krijgen enkel en alleen door diezelfde beroepsfout, aldus de Stichting. Verder stelt de Stichting dat het voor haar van groot belang is om de Percelen in eigendom te verkrijgen, vanwege de strategisch gunstige ligging bij [naam gebied] . [naam gebied] is ook van belang voor het dorp en is bovendien een rijksmonument. De Stichting stelt dat haar belang bij verkrijging van de Percelen veel groter is dan het belang van [gedaagden] bij verkrijging daarvan.

3.4.

[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de Stichting en met veroordeling van de Stichting in de kosten van de procedure.

3.5.

Op de (verdere) stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat het Legaat een begunstiging betreft die naar de letter van de wet, artikel 20 lid 1 juncto artikel 19 lid 1 aanhef en sub a Wna, verboden en (daarom) nietig is, omdat de notaris op het moment van het passeren van het testament bestuurslid was van de Stichting ten behoeve van wie het Legaat werd gemaakt. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het rechtsgevolg van nietigheid in dit geval ook daadwerkelijk moet intreden.

4.2.

De Stichting stoelt haar betoog in de kern op de stelling dat vast staat dat het de wens van erflaatster was om de Percelen na te laten aan de Stichting zonder dat daar een financiële verplichting tegenover zou staan. De Stichting stelt dat uit de feiten die zich vanaf 2012 hebben voorgedaan blijkt dat deze wens van erflaatster intrinsiek en consistent was.

4.3.

De rechtbank volgt de Stichting niet in haar betoog. Naar het oordeel van de rechtbank is niet, althans onvoldoende, gebleken van feiten en omstandigheden die dwingen tot het oordeel dat nietigheid in dit geval een te zware sanctie is op de schending van het in artikel 20 lid 1 Wna vervatte verbod, nog daargelaten de vraag of een redelijke wetstoepassing in sommige gevallen tot een andere sanctie zou moeten leiden. Uit de feiten blijkt immers juist dat geen sprake is van een duidelijke en consistente wil van erflaatster. Zowel in het Testament 2015 als in het concept testament van 23 april 2018 was aan het Legaat voor de Stichting de een financiële verplichting verbonden, terwijl dit niet het geval was in het Testament 2012 en een dergelijke verplichting ook niet staat in het Testament 2018 dat notaris [notaris 2] uiteindelijk heeft gepasseerd.

4.4.

De Stichting signaleert deze inconsistentie zelf ook, maar stelt -naar de rechtbank begrijpt- dat deze wijzigingen overeenstemmen met de intrinsieke wens van erflaatster. Ter onderbouwing daarvan verwijst de Stichting naar een verklaring van notaris [notaris 2] (productie 15 van de Stichting). Notaris [notaris 2] verklaart dat aan de inbrengverplichting die stond opgenomen in het Testament 2015 ten grondslag lag dat erflaatster ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de Stichting al een grote erfenis had ontvangen. Deze erfenis was echter niet ontvangen door de Stichting, maar door de Vereniging. In april 2018 heeft erflaatster opnieuw contact gezocht met notaris [notaris 2] om haar testament te wijzigen. Zij zou vervolgens op 13 april 2018 hebben aangegeven dat zij de Percelen wilde nalaten aan de Stichting waarbij de Stichting de last zou krijgen om de helft van de getaxeerde waarde aan het Museum te voldoen, aldus notaris [notaris 2] . Over de verdere totstandkoming van Testament 2018 verklaart notaris [notaris 2] -onder meer- het volgende:

Zoals ook uit mijn aantekeningen blijkt, heeft erflaatster mij verteld dat voor haar het belangrijkste was dat de plek/huis naar de Stichting (…) zou gaan. We hebben het door mij in mijn brief van 23 april 2018 gesignaleerde punt van de waardering van het door de Stichting aan het Museum te vergoeden waarde besproken. (…)

Ik heb dit punt niet aan de orde gesteld om erflaatster te beïnvloeden, maar om – vanuit mijn notariële zorgplicht – de wil van erflaatster en de door haar beoogde rechtsgevolgen scherp te krijgen, zodat ik die vervolgens duidelijk kon vastleggen. Erflaatster heeft tijdens de bespreking aangegeven over het legaat aan het Museum te zullen/willen nadenken. (…)

Zoals ook uit mijn aantekeningen blijkt, heeft erflaatster op 16 mei 2018 zelf aangegeven dat het museum een legaat van € 27.000,- zou krijgen. (…)

Ik herhaal dat het testament van 29 mei 2018 op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Niet alleen heeft erflaatster zelf het initiatief daartoe genomen, maar heeft zij ook zelf bepaald wat de inhoud van het testament moest zijn. (…)

Ik benadruk nogmaals dat van enige beïnvloeding van mijn kant absoluut geen sprake is geweest (…)”

4.5.

[gedaagden] heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht aangevoerd dat deze verklaring van notaris [notaris 2] niet kan strekken tot bewijs dat het Legaat overeenkomt met de intrinsieke wens van erflaatster. Hoewel notaris [notaris 2] de overtuiging heeft dat hij erflaatster niet heeft beïnvloed bij de totstandkoming van haar uiterste wil, bestaat de mogelijkheid dat hij dat onbedoeld en onbewust wel heeft gedaan. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat erflaatster een alleenstaande vrouw van hoge leeftijd was en dat zij, zoals [gedaagden] op de zitting onweersproken hebben verklaard, een zeer gezagsgevoelig persoon was die, naar de rechtbank begrijpt, opkeek tegen notarissen.

4.6.

De uiterste wil moet volledig vrij kunnen worden gevormd. Op de notaris rust de bijzondere wettelijke bevoegdheid om uiterste wilsbeschikkingen te passeren en het is bij uitstek aan hem om de vrije wilsvorming te bewaken. De notaris moet zich daarbij houden aan de norm om zijn ambt onafhankelijk, onpartijdig en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uit te oefenen (artikel 17 Wna). Deze norm ligt ook ten grondslag aan het voorschrift van artikel 20 lid 1 Wna. De nietigheidssanctie die is verbonden aan de schending van dit voorschrift is ingrijpend, maar heeft een waarborgfunctie in het wettelijk systeem waarin de notaris deze bijzondere positie inneemt en vormt een tegenhanger voor de bepaling dat uiterste wilsbeschikkingen niet vatbaar zijn voor vernietiging wegens misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming daarvan (artikel 4:43 lid 1 van het burgerlijk wetboek (hierna: BW)).

4.7.

Anders dan de Stichting stelt, kan in de onderhavige zaak niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat de uiterste wil van erflaatster zich volledig vrij heeft gevormd. Het feit dat notaris [notaris 2] op het moment van het passeren van de akte bestuurslid was van de Stichting staat hier wel degelijk aan in de weg. De schijn van beïnvloeding wordt door hetgeen de Stichting in deze zaak naar voren heeft gebracht niet weggenomen. Daadwerkelijke beïnvloeding van erflaatster door notaris [notaris 2] hoeft bovendien niet te worden aangetoond. Gelet op dit oordeel kan de rechtbank de overige omstandigheden en verklaringen die de Stichting ter onderbouwing van haar stelling dat het Legaat overeenstemt met de uiterste wens van erflaatster verder onbesproken laten.

4.8.

Nu ook het beroep van de Stichting op conversie van de sanctie nietigheid naar vernietigbaarheid in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3665 in de kern gebaseerd is op de veronderstelling dat het Legaat overeenstemt met de uiterste wens van erflaatster behoeft ook dit betoog geen nadere beoordeling. Ten overvloede merkt de rechtbank nog wel het volgende daarover op. De Hoge Raad anticipeerde in dit arrest op een wetswijziging als gevolg waarvan het ontbreken van de vermelding van het jaartal waarin het testament was verleden voortaan niet zou leiden tot nietigheid, maar vernietigbaarheid. Deze wetswijziging was al wel aangenomen, maar nog niet in werking getreden. De Hoge Raad overwoog dat een dergelijk ontbreken van het jaartal moet worden aangemerkt als een kennelijke misslag van de notaris en dat in veel gevallen met gemak achteraf alsnog kan worden achterhaald wat het ontbrekende jaartal zou moeten zijn. In de onderhavige zaak is een dergelijke wetswijziging niet op handen. Ook kan niet worden aangenomen dat de bij de materiële norm van artikel 20 lid 1 Wna betrokken belangen voldoende bescherming vinden als het Legaat (slechts) vernietigbaar zou zijn in plaats van nietig. Anders dan in de casus die ter beoordeling voorlag aan de Hoge Raad gaat het in deze zaak niet om een omissie in de akte waarbij het mogelijk is om achteraf met hoge mate van zekerheid vast te stellen wat de inhoud van het ontbrekende gegeven is.

4.9.

Het standpunt van de Stichting dat louter een tuchtrechtelijke maatregel dan wel vernietigbaarheid in geval van schending van artikel 20 lid 1 Wna een passender of meer wenselijke sanctie zou zijn en daardoor de voorkeur heeft boven nietigheid, kan haar – wat hier ook van zij – op zich niet baten. De rechtbank moet het geldende recht toepassen, zoals [gedaagden] terecht heeft aangevoerd. Dat er in de literatuur -in algemene zin- steun is te vinden voor haar standpunt is op zichzelf onvoldoende om niet van de nietigheid van het Legaat uit te hoeven gaan.

4.10.

De rechtbank merkt hierbij nog het volgende op. De Stichting trekt in dit verband een parallel met artikel 19 lid 1 sub b jo lid 3 Wna op grond waarvan een akte waarbij een verboden rechtspersoon partij is, geldig blijft. Anders dan de Stichting, is de rechtbank van oordeel dat het niet onlogisch is dat een begunstiging ten behoeve van een verboden rechtspersoon (artikel 20 lid 1 Wna) door de wetgever niet op één lijn is gesteld met de betrokkenheid van een verboden rechtspersoon als partij bij een (neutrale) akte (artikel 19 lid 1 sub b Wna). De gevoeligheid voor belangenverstrengeling van de notaris is in zijn aard veel prominenter aanwezig bij een begunstiging dan bij een akte waarbij ook een tweede partij betrokken is.

4.11.

Ook de parallel die de Stichting trekt met artikel 4:109 lid 4 BW volgt de rechtbank niet. De Stichting betoogt in dit verband dat overtreding van artikel 20 Wna feitelijk is aan te merken als het niet voldoen aan een vormvereiste in de zin van voornoemd artikel waarop de sanctie vernietigbaarheid staat. Van (louter) een vormvereiste is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, gaat het om de schending van de materiële norm van artikel 20 lid 1 Wna en is ook geen sprake van een feitelijke situatie die gelijk kan worden gesteld met de schending van een vormvoorschrift.

4.12.

De Stichting verwijst nog naar de opinie van mr. Van Mourik waarin jurisprudentie wordt aangehaald van zaken waarbij het ging om geschonden, eveneens met nietigheid gesanctioneerde vormvoorschriften zoals neergelegd in afdeling 4.4.4 van het Burgerlijk Wetboek (bijv. Hof Den Haag 6 augustus 2019, ECLI:GHDHA:2019:2800 en Rb. Amsterdam 11 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4140). In de rechtspraak zijn dergelijke vormvoorschriften wel eens buiten toepassing verklaard als met volstrekte zekerheid werd aangenomen dat het testament in overeenstemming was met de uiterste wil van de testateur. Als overwogen, is in deze zaak geen sprake van een dergelijke zekerheid en dus niet van een met die jurisprudentie vergelijkbare situatie.

4.13.

Verder stelt de Stichting dat een redelijke wetstoepassing moet leiden tot het oordeel dat de Stichting niet valt onder de categorie “verboden rechtspersonen” die bedoeld zijn in artikel 20 Wna. Daartoe voert de Stichting aan dat artikel 19 lid 1 Wna vooral ziet op rechtspersonen waarbij de notaris dan wel zijn familie direct of indirect betrokken is. De Stichting stelt dat notaris [notaris 2] slechts betrokken was als bestuurslid en hij en zijn familie geen persoonlijk hadden bij de Stichting en de begunstiging van de Stichting via het Legaat. De Stichting beroept zich daarbij op haar ANBI status en stelt dat de notaris op geen enkele manier ervoor had kunnen zorgen dat het vermogen van de Stichting naar hem privé zou worden overgedragen.

4.14.

De rechtbank overweegt als volgt. De door de Stichting bepleite “enge” uitleg van het begrip rechtspersoon vindt geen steun in de wet. De Stichting miskent met de door haar bepleite uitleg dat een persoonlijk of vermogensrechtelijk belang van de betrokken notaris of van zijn familieleden niet is vereist. Dat notaris [notaris 2] zichzelf of zijn familieleden in die zin niet kon bevoordelen met het Legaat is dan ook onvoldoende om het Legaat in stand te houden. Het gaat erom dat notaris [notaris 2] als bestuurder van de Stichting wél direct betrokken was bij de begunstigde rechtspersoon en dat deze rechtspersoon een rechtstreeks belang heeft bij het Legaat. Artikel 20 lid 1 Wna strekt ook tot bescherming tegen belangenverstrengeling waarbij deze rechtstreekse belangen van de “verboden rechtspersoon” aan de orde zijn. Het hoeft niet te gaan om persoonlijke of vermogensrechtelijke belangen van de notaris zelf of van zijn familieleden.

4.15.

Ook het subsidiair aangevoerde standpunt, dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien de verboden begunstiging tot nietigheid van het Legaat zou leiden, slaagt niet. Zoals hiervoor al is overwogen, kan niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat de in het Testament 2018 neergelegde uiterste wil volledig vrij is gevormd en overeenkwam met de daadwerkelijke wil van erflaatster, zoals de Stichting aan dit beroep op de redelijkheid en billijkheid ten grondslag legt. Dit kan dan ook niet als bijzondere omstandigheid worden meegewogen. Ook het beroep op het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 1944, ECLI:NL:HR:1944:35 en de in dit verband bepleite dringende morele verplichting komen om die reden geen relevantie toe en kunnen onbesproken worden gelaten.

4.16.

Verder heeft de Stichting als omstandigheid aangevoerd dat haar belang bij de verkrijging van de Percelen veel groter is dan het (vermogensrechtelijke) belang van [gedaagden] bij de verkrijging daarvan. De status van [naam gebied] als rijksmonument, de uitbreiding van het bos en andere ideële doelstellingen die de Stichting naar eigen zeggen voor het algemeen belang nastreeft, zijn omstandigheden die de Stichting in dit verband echter niet kunnen baten. Indien al zou worden aangenomen dat een dergelijk verschil in belang zou bestaan, dan kan deze omstandigheid op zichzelf nog niet leiden tot het oordeel dat nietigheid van het Legaat onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De hoge lat die deze toetsingsmaatstaf met zich brengt, wordt daarmee niet behaald. Een ongelijkheid in belangen zoals door de Stichting is betoogd, leidt op zichzelf niet tot het oordeel dat het intreden van het rechtsgevolg, oftewel de nietigheid van het Legaat waardoor [gedaagden] de Percelen verkrijgt, onaanvaardbaar is. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat het belang van de rechtszekerheid in het kader van het erfrecht met zich brengt dat van uitzonderlijke omstandigheden sprake moet zijn dat de wet plaats moet maken voor toepassing van de redelijkheid en billijkheid (verg. hof Den Haag, 12 mei 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:891).

4.17.

De overige omstandigheden die door de Stichting naar voren zijn gebracht, overlappen met de argumenten die zij heeft aangedragen in haar pleidooi voor een redelijke wetstoepassing en behoeven om die reden geen afzonderlijke beoordeling meer. Deze omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel.

4.18.

De slotsom is dat de rechtbank niet meegaat met de door de Stichting bepleite redelijke wetstoepassing en dat het beroep van [gedaagden] op de nietigheid van het Legaat niet in strijd is met de eisen van de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank zal de vorderingen van de Stichting afwijzen.

Proceskosten

4.19.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de vordering in al haar onderdelen moet worden afgewezen. De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:

- griffierecht 314,00

- salaris advocaat 1.126,00 (2,0 punt × tarief € 1.126,00)

Totaal € 1.440,00

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.440,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. Stempher en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.

GW/Ma



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733