Gerechtshof Den Haag 18-01-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:77

Datum publicatie03-02-2023
Zaaknummer200.302.438/01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenIPR familierecht; IPR huwelijksvermogensrecht;
Familievermogensrecht; Vernietiging 3:196 BW
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Partijen en mediator dwalen over toepasselijk recht op huwelijksvermogensregime. Gaan uit van beperkte gemeenschap, maar moet wettelijke gemeenschap zijn. Notaris wijst daarop, maar partijen gaan toch verder met partiële verdeling. Rechtbank verdeelt de 'overgeslagen' bestanddelen, maar past correctie toe vanwege in convenant overeengekomen bedrag dat man aan vrouw verschuldigd is (schenking). Geen van partijen vraagt in hoger beroep ontbinding convenant. Dat blijft dus in stand. Overgeslagen goederen bij helfte verdeeld.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF DEN HAAG

Team familie

zaaknummer : 200.302.438/01

zaaknummer rechtbank : C/09/595823 / FA RK 20-4429

beschikking van de meervoudige kamer van 18 januari 2023

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. F. Zoer te Meppel,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. B. Fresco te Voorburg.

1Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2Het geding in hoger beroep

2.1

De vrouw is op 28 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2

De man heeft op 17 januari 2022 een verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.

2.3

De vrouw heeft op 22 februari 2022 een verweerschrift op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4

Per e-mail van 22 februari 2022 is van de zijde van de man bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het verweerschrift op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. Hij acht de inhoud in strijd met de goede procesorde en geeft het hof in overweging dit verweerschrift na pagina 1 te weigeren.

2.5

In reactie daarop heeft de vrouw per e-mail van 22 februari 2022 laten weten dat zij zich daartegen verzet.

2.6

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de vrouw:

  • een journaalbericht van 28 december 2021 met bijlagen, ingekomen op 30 december 2021;

  • een journaalbericht van 2 juni 2022 met bijlagen, ingekomen op 3 juni 2022;

van de zijde van de man:

- een journaalbericht van 31 mei 2022 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.

2.7

De mondelinge behandeling heeft op 17 juni 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw [tolk] , tolk in de Portugese taal;

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

Ter zitting heeft de man pleitnotities overgelegd.

3De feiten

3.1

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.

3.2

Partijen zijn op [datum] 2004 te [plaats 1] , Brazilië gehuwd.

3.3

De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

3.4

Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2019 is de scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken. Daarbij is bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte convenant – hierna: het convenant - deel uitmaakt van die beschikking.

3.5

De beschikking van scheiding van tafel en bed is ingeschreven op 29 juli 2019 in het huwelijksgoederenregister van de rechtbank Den Haag.

3.6

Op 9 januari 2020 is ter uitvoering van een deel van de afspraken in het convenant een notariële akte “partiële verdeling en levering” (hierna: notariële akte) verleden.

3.7

In hoger beroep is vast komen te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 15 november 2021 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed tussen partijen uitgesproken. Verder is, uitvoerbaar bij voorraad:

  • bepaald dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van ontbinding van het huwelijk is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 2.066,- per maand zal betalen;

  • de verdeling van het nog niet verdeelde gedeelte van de algehele gemeenschap van goederen van partijen aldus vastgesteld:

aan de man is toegedeeld:

o de helft van het saldo op beleggingsrekeningnummer [beleggingsrekeningnummer] ten name van de man, per datum feitelijke verdeling;

o de onroerende goederen te [postcode 1] [plaats 2] , [adres 1] en [adres 2] , en te [postcode 2] [plaats 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] (hierna: de onroerende goederen aan de [straatnaam] te [plaats 2] ) tegen nadere door een op voorstel van de man door de vrouw verkozen (bedrijfs)makelaar te bepalen waarden per heden, zoals in het lichaam van de bestreden beschikking beschreven. De man dient de helft van de overwaarde (zijnde de getaxeerde waarden, verminderd met de taxatiekosten en de overdrachtskosten) minus een bedrag van € 122.500,- aan de vrouw te vergoeden. Indien de man niet in staat zal zijn het aandeel van de vrouw in voornoemde onroerende goederen over te nemen tegen de getaxeerde waarden en onder de hiervoor vermelde voorwaarden, dienen (een deel van) deze onroerende goederen zo spoedig mogelijk te worden verkocht. Partijen zijn na aftrek van de verkoopkosten vervolgens ieder in beginsel voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde, zij het dat ter gelegenheid van de overdracht aan de derde op het aan de vrouw toekomende deel een bedrag van € 122.500,- in mindering moet worden gebracht, dat aan de man toekomt;

- aan de vrouw is toegedeeld:

o de helft van het saldo op beleggingsrekeningnummer [beleggingsrekeningnummer] ten name van de man, per datum feitelijke verdeling; het onroerend goed te Brazilië: [plaats 1] , [adres 7] voor een waarde van € 72.000,-, onder de verplichting tot vergoeding van de helft van de waarde (€ 36.000,-) aan de man;

- bepaald dat de vrouw een vordering van € 3.833,12 heeft op de man uit hoofde van de door haar betaalde aanslag inkomstenbelasting 2019.

Het meer of anders verzochte is afgewezen.

4.2

De vrouw verzoekt in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen – naar het hof begrijpt – voor zover het betreft de verdeling van het nog niet verdeelde gedeelte van de algehele gemeenschap van goederen en voorwaardelijk voor wat betreft de partneralimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:

I. de vaststelling van de verdeling opnieuw te bepalen inzake de goederen waarover partijen het niet eens worden in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met gelijktijdige veroordeling van de man tot medewerking aan de uitvoering van hetgeen dit hof in deze beslist binnen een maand na de dag van de in de te wijzen beschikking op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de man weigert uitvoering te geven aan de in deze te wijzen beschikking, waarbij de te verdelen bestanddelen nog zijn:

a. [adres 1] , [postcode 1] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;

b. [adres 2] , [postcode 1] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;

c. [adres 3] , [postcode 2] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling en ieder helft verkoopopbrengst;

d. [adres 4] , [postcode 2] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;

e. [adres 5] , [postcode 2] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;

f. [adres 6] , [postcode 2] [plaats 2] , toedeling man voor taxatiewaarde per datum feitelijke verdeling of verkoop en ieder helft verkoopopbrengst;

II. te bepalen dat aan de vrouw toekomt in het kader van de verdeling van de nog resterende gemeenschappelijke vermogensbestanddelen een bedrag van € 571.282,74, dan wel een zodanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren, door de man aan de vrouw te voldoen binnen een maand na de dag van de in deze te wijzen beschikking;

III. voorwaardelijk, in het geval in stand zou blijven dat de schenking ad € 122.500 in mindering dient te komen op de vordering van de vrouw op de man in het kader van de resterende verdelingsvergoeding;

te bepalen dan wel te wijzigen met ingang van 1 januari 2020 de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 3.171 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel een zodanige bijdrage en ingangsdatum als het hof in goede justitie vermeent te behoren;

IV. voorwaardelijk, in het geval in stand zou blijven dat de schenking ad € 122.500 in mindering dient te komen op de vordering van de vrouw op de man in het kader van de resterende verdelingsvergoeding;

te bepalen dan wel te wijzigen de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op € 3.171 bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, ingaande de dag van ontbinding van het huwelijk tussen partijen, dan wel een zodanig bijdrage en ingangsdatum als het hof in goede justitie vermeent te behoren.

V. de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.3

De man verweert zich daartegen. Hij verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. in het principaal hoger beroep:

de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen;

2. in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:

Indien het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de partneralimentatie zal vernietigen, deze bijdrage met ingang van 15 november 2021 vast te stellen op € 1.291,- bruto per maand, dan wel op een zodanig lager bedrag dan € 2.066,- bruto per maand als het hof juist acht.

Kosten rechtens.

5De motivering van de beslissing

Bezwaar incidenteel hoger beroep

5.1

Bij brief van 22 februari 2022 heeft de man bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het verweerschrift op het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep.

5.2

Het hof overweegt als volgt. Ingevolge de tweeconclusieregel in combinatie met het verder in vaste rechtspraak ontwikkelde grievenstelsel in procedures in hoger beroep, moeten (behoudens uitzonderingen) alle stellingen van partijen worden aangevoerd in hun eerste processtuk, te weten in verzoekschriftprocedures het hoger beroepschrift respectievelijk het verweerschrift in hoger beroep. Op deze in beginsel strakke regel zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld bij ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij of wegens de bijzondere aard van de procedure. Ten slotte kan hiervan worden afgeweken in geval onverkorte toepassing van de regel in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde.

5.3

In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de man wordt alleen de partneralimentatie aan de orde gesteld. Het hof zal dan ook alle stellingen van de vrouw in het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep die geen betrekking hebben op de partneralimentatie niet bij zijn beoordeling betrekken, nu er geen grond is om met betrekking tot deze overige stellingen af te wijken van de tweeconclusieregel.

Verdeling van de algehele gemeenschap van goederen

5.4

Gezien de onderlinge samenhang van de grieven bespreekt het hof de grieven zoveel mogelijk gemeenschappelijk.

5.5

Tussen partijen staat het volgende vast. Onder leiding van een mediator hebben partijen in 2016 een convenant opgesteld waarin zij de gevolgen van de scheiding van tafel en bed wensten te regelen. Daarin zijn partijen ervan uitgegaan dat, aangezien zij in Brazilië zijn gehuwd, in een beperkte gemeenschap waren gehuwd. Vervolgens hebben partijen zich ter uitvoering van het convenant gewend tot de notaris. Voorafgaand aan het passeren van de notariële akte partiële verdeling zijn partijen tot de conclusie gekomen dat Nederlands huwelijksvermogensrecht had moeten worden toegepast en dat sprake was van de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. Op 9 januari 2020 is ter uitvoering van een deel van de afspraken in het convenant een notariële akte partiële verdeling verleden. In de notariële akte staat dat partijen over de overige nog tot de ontbonden gemeenschap van goederen (het hof leest:) behorende goederen zijn overeengekomen dat zij een nadere overeenkomst zullen sluiten en een nader te bepalen verdelingsdatum vaststellen. Vaststaat dat partijen daarover geen overeenstemming hebben bereikt.

5.6

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank geoordeeld dat het in rede ligt dat de overgeslagen goederen bij helfte dienen te worden verdeeld en vervolgens geoordeeld dat verdeling van deze overgeslagen goederen bij helfte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Om – naar het oordeel van de rechtbank - een aanvaardbare verdeling van het restant te bewerkstelligen, heeft de rechtbank bepaald dat € 122.500,- op het door de man aan de vrouw te betalen resterende bedrag in mindering mag worden gebracht. Ten aanzien van dit bedrag is in het convenant opgenomen dat de vrouw tot dit bedrag is overbedeeld en dat partijen zich ervan bewust zijn dat sprake is van een schenking.

5.7

Het hof begrijpt uit het betoog van de vrouw – grief 1 tot en met 5 - dat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid bezien onaanvaardbaar is dat met betrekking tot de verdeling van de onverdeelde goederen uitgegaan wordt van een verdeling bij helfte. Door de vrouw is onder meer het navolgende aangevoerd:

1) partijen hebben niet gedwaald over de partiële verdeling en de schenking in het convenant maar over het toepasselijke recht, partijen hebben immers met de notariële akte uitvoering gegeven aan de afspraken uit het convenant nadat zij al bekend waren met de dwaling over het toepasselijke recht;

2) de vrouw beroept zich op de finale kwijting in de notariële akte. Het convenant is een samenstel van afspraken geweest en het bedrag van de schenking van € 122.500,- is als het ware een stuk afkoop van de partneralimentatie geweest. Als de wettelijke maatstaven waren toegepast, was het bedrag aan partneralimentatie namelijk hoger geweest (€ 3.171,- bruto per maand in plaats van de overeengekomen € 1.957,- bruto per maand). Partijen hebben bij de bepaling van de netto behoefte geen rekening gehouden met een woonlast, aangezien de man de wil had om de vrouw verzorgd en zonder woonlasten achter te laten. Daarom is de schenking, die een verzorgingskarakter had, gedaan. De man had wel degelijk de wil om te schenken, aangezien er nog een bepaling is opgenomen over de schenking in de notariële akte; 3) dat de notariële akte is uitgevoerd uit praktische overwegingen en de man de schenking niet zou hebben gedaan als hij bekend was geweest met de dwaling, heeft de man niet onderbouwd. Dat het voor de hand ligt dat het bedrag aan schenkingen betrokken zou moeten worden bij de verdere onderhandelingen, zoals de rechtbank overweegt, is niet juist.

5.8

Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. Door de man is onder meer aangevoerd:
1) partijen hebben een verkeerd uitgangspunt voor het toepasselijke huwelijksvermogensrecht gekozen en de daaruit gevolgde scheefgroei moet nog worden gecorrigeerd;

2) aan het begrip "schenking" moet in dit concrete geval ook geen overheersende juridische betekenis worden toegekend. Uitgangspunt voor de door de man onderschreven redenering van de rechtbank blijft immers dat beide partijen op grond van een onjuiste voorstelling van zaken zijn overeengekomen dat de vrouw diende te worden gecompenseerd;

3) als de vrouw bedoelt te zeggen dat € 122.500,- (voor een deel) geen schenking is, maar een "verkapte" alimentatie, miskent zij wederom dat beiden van een onjuiste veronderstelling uitgingen;

4) het bedrag van de schenking is niet als bestanddeel meegenomen in de verdeling. Er is achteraf vast te stellen — dat erkennen partijen ook — dat er op basis van een verkeerde voorstelling van zaken is verdeeld, zodat er dient te worden gecorrigeerd. Dat leidt ertoe dat aan die vermeende bevoordeling elke rechtsgrond is komen te ontvallen.

5.9

Het hof overweegt als volgt. Geen van partijen heeft ontbinding gevorderd van het echtscheidingsconvenant. Door de vrouw is expliciet gesteld dat de overbedeling zoals deze voortvloeit uit het echtscheidingsconvenant betrekking had op de verzorging van de vrouw. Naar het oordeel van het hof heeft de man deze stelling van de vrouw onvoldoende weersproken. De man wist voor het passeren van de notariële akte, inzake de verdeling van de in het convenant vermelde goederen, dat partijen van het verkeerde huwelijksvermogensrecht zijn uitgegaan met als gevolg dat niet alle goederen in de verdeling van de huwelijksgemeenschap waren betrokken. Dat de man – zoals hij stelt - om financieringsredenen is overgegaan tot uitvoering van het echtscheidingsconvenant komt voor zijn rekening en risico. De man heeft voor het passeren van de hiervoor vermelde akte geen enkel voorbehoud gemaakt inzake de financiële afwikkeling van het echtscheidingsconvenant. Integendeel, in de akte is opgenomen dat de man en de vrouw blijkens het convenant over en weer niet verplicht zijn tot enige verrekening wegens overbedeling en dat zij in aanvulling op het convenant zijn overeengekomen dat de man een eventuele aanslag schenkbelasting voor zijn rekening zal nemen. Naar het oordeel van het hof mocht de vrouw erop vertrouwen dat de partiële verdeling integraal was afgewikkeld en dat de man daar niet meer op terug zou komen. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen, is het hof van oordeel dat de niet verdeelde goederen bij helfte dienen te worden verdeeld zonder rekening te houden met de schenking van € 122.500,-, met andere woorden er zijn geen uitzonderlijke omstandigheden om van een verdeling van de resterende goederen bij helfte af te wijken.

5.10

Dit betekent dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen voor zover het bedrag van € 122.500,- in mindering is gebracht op de aan het vrouw toekomende deel van de overwaarde van de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats 2] .

Taxatie onroerende zaken aan de [straatnaam] te [plaats 2]

5.11

In grief 6 geeft de vrouw aan dat zij het niet eens is met de beslissing van de rechtbank dat de onroerende zaken moeten worden gewaardeerd in verhuurde staat. Het hof begrijpt uit het betoog van de vrouw dat de panden moeten worden gewaardeerd tegen de waarde in het economisch verkeer vrij van huur.

5.12

Door de man is gemotiveerd verweer gevoerd. Uit het verweer van de man volgt dat nu de panden zijn verhuurd voor de waardering uitgegaan moet worden van de waarde in verhuurde staat.

5.13

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden is uitgegaan van een waardering van de panden op basis van verhuurde staat. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Naar het oordeel van het hof zijn in appel geen feiten gesteld die tot een ander oordeel moeten leiden. In haar petitum neemt de vrouw voor de taxatie als peildatum de datum van de feitelijke verdeling. Tegen de beslissing tot toedeling van de panden aan de man is echter geen grief gericht, zodat het hof als peildatum – evenals de rechtbank – de datum van de bestreden beschikking zal aanhouden.

5.14

In deze grief stelt de vrouw ook aan de orde de kosten van taxatie en de kosten die mogelijk verband houden bij verkoop van de panden. Door de man is verweer gevoerd.

5.15

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de taxatie- en overdrachtskosten inzake de aan de man toegedeelde panden gezamenlijk door partijen moeten worden gedragen. Ook dit onderdeel van de grief van de vrouw treft geen doel.

Voorwaardelijke grief/incidenteel appel inzake partneralimentatie

5.16

Nu het hof de bestreden beschikking met betrekking tot verdeling van de overgeslagen goederen zal vernietigen, behoeft grief 7 – waarin de vrouw voorwaardelijk de partneralimentatie aan de orde stelt – geen bespreking. Dat geldt eveneens voor de grieven in het voorwaardelijk incidenteel appel van de man.

Dwangsommen

5.17

De vrouw verbindt aan haar verzoeken een dwangsom. Nu dit verzoek in het geheel niet is onderbouwd, zal het hof dit afwijzen.

Proceskosten

5.18

Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

5.19

Het hof beslist als volgt.

6De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 september 2021, voor zover het betreft de financiële afwikkeling van de toedeling van de onroerende goederen aan de [straatnaam] te [plaats 2] en, in zoverre opnieuw beschikkende:

- deelt toe aan de man:

o de onroerende goederen te [postcode 1] [plaats 2] , [adres 1] en [adres 2] , en te [postcode 2] [plaats 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] en [adres 6] , tegen nadere door een op voorstel van de man door de vrouw verkozen (bedrijfs)makelaar te bepalen waarden per 15 september 2021. De man dient de helft van de overwaarde (zijnde de getaxeerde waarden, verminderd met de taxatiekosten en de overdrachtskosten) aan de vrouw te vergoeden. Indien de man niet in staat zal zijn het aandeel van de vrouw in voornoemde onroerende goederen over te nemen tegen de getaxeerde waarden en onder de hiervoor vermelde voorwaarden, dienen (een deel van) deze onroerende goederen zo spoedig mogelijk te worden verkocht. Partijen zijn na aftrek van de verkoopkosten vervolgens ieder in beginsel voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, A.N. Labohm en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door de griffier, en is op 18 januari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733