Gerechtshof Amsterdam 24-01-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:202

Datum publicatie01-02-2023
Zaaknummer200.313.048/ 01
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Huurwoning;
Familieprocesrecht
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Belang vrouw bij verkrijging huurrecht woning weegt zwaarder dan dat van man. Voldoende aannemelijk dat geen van partijen op dit moment over vervangende woonruimte kan beschikken, maar kans man op verkrijgen huurwoning op een zo kort mogelijke termijn is groter dan die van de vrouw. Het ligt immers voor de hand aan te nemen dat de man op basis van zijn lichamelijke gesteldheid (hij heeft twee keer een herseninfarct gehad en kampt thans met long COVID-klachten) in aanmerking komt voor een medische urgentieverklaring.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Zaaknummer: 200.313.048/ 01

Zaaknummer eerste aanleg: C/15/321768 / FA RK 21-5268

beschikking van de meervoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak van:

[de man] ,

wonende te [plaats A] ,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn,

en

[de vrouw] ,

wonende te [plaats A] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. B. Bos te Hoorn.

1Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank), van 25 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2De procedure in hoger beroep

2.1

De man is op 23 juni 2022 in hoger beroep gekomen van de hiervoor genoemde beschikking van 25 maart 2022.

2.2

De vrouw heeft op 14 september 2022 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:

- een bericht van de man, ingekomen op 31 oktober 2022, met bijlagen;

- een bericht van de vrouw, ingekomen op 10 november 2022, met bijlagen.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 11 november 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3De feiten

3.1

Partijen zijn [in] 2008 te [plaats A] onder het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.

3.2

De door partijen op 29 januari 2008 overeengekomen huwelijkse voorwaarden houden, kort gezegd, in dat tussen partijen geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap bestaat. Verder luiden de huwelijkse voorwaarden, voor zover hier van belang, als volgt:

Vergoedingen

Artikel 4

De echtgenoten zijn verplicht aan elkaar in geld te vergoeden hetgeen aan het vermogen van de ene echtgenoot is onttrokken ten bate van de andere echtgenoot ten bedrage van of naar de waarde ten dage van de onttrekking (…).

3.3

Bij beschikking van de rechtbank van 26 november 2021 is als voorlopige voorziening bepaald dat de vrouw met ingang van 16 december 2021 met uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning aan het adres [A-straat] , [postcode] te [plaats A] .

4. De omvang van het hoger beroep

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, op de daartoe strekkende verzoeken van de man en de vrouw de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Daarnaast is bepaald dat de vrouw huurder zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] , [postcode] te [plaats A] (hierna: de woning) met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Het verzoek van de man tot vergoeding door de vrouw van een bedrag van € 10.000,-, op grond van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden, is afgewezen.

4.2

De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat het huurrecht van de woning aan hem wordt toegewezen. Indien het huurrecht van de woning aan de vrouw blijft toegewezen, verzoekt de man – naar het hof begrijpt – met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek tot echtscheiding alsnog af te wijzen. Daarnaast verzoekt de man te bepalen dat de vrouw gehouden is een bedrag van € 10.000,- aan hem te voldoen, binnen veertien dagen na betekening van de beschikking, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2016 tot aan de dag van algehele voldoening, dan wel een door het hof te bepalen bedrag.

4.3

De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel die verzoeken af te wijzen en, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5De motivering van de beslissing

De echtscheiding

5.1

De man stelt dat hij in eerste aanleg weliswaar zelf om de echtscheiding heeft verzocht, maar daarbij in de veronderstelling verkeerde dat hij in de woning kon blijven wonen. Hij wil en kan de woning niet verlaten. Als de woning wordt toegewezen aan de vrouw, stemt de man niet met de echtscheiding in.

5.2

De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn grief tegen de echtscheiding, dan wel zijn verzoek af te wijzen. De vrouw voert aan dat de man slechts niet kan instemmen met de echtscheiding vanwege het feit dat de rechtbank het huurrecht van de echtelijke woning aan de vrouw heeft toegewezen. Het staat vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, aldus de vrouw.

5.3

Het hof overweegt als volgt. De man heeft (evenals de vrouw) in eerste aanleg aan de rechtbank verzocht de echtscheiding uit te spreken. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (waaronder: HR 4 juni 1999, NJ 1999/535) volgt dat het rechtsmiddel van hoger beroep niet is gegeven om een partij, van wie het echtscheidingsverzoek door de rechtbank is toegewezen, gelegenheid te bieden die beslissing ongedaan te maken omdat die partij bij nader inzien de voorkeur eraan geeft van dat verzoek af te zien. Dit leidt tot de conclusie dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep voor zover dat tegen de uitgesproken echtscheiding is gericht.

Huurrecht echtelijke woning

5.4

In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) juncto artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Daarbij moeten de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.

5.5

De man betoogt dat hij meer belang heeft bij het huurrecht dan de vrouw. Hij stelt dat het voor hem lichamelijk en geestelijk niet mogelijk is om te verhuizen, omdat hij herstellende is van twee herseninfarcten en long COVID-klachten heeft. De vrouw staat al lange tijd ingeschreven bij de woningcorporatie Intermaris en komt zo in aanmerking voor een huurwoning waarvoor haar inkomen toereikend is. Ook is haar zus eigenaar van een makelaarskantoor in [plaats A] waardoor het voor de vrouw veel makkelijker is dan voor de man om geschikte vervangende woonruimte te vinden. Bovendien is de vrouw eigenaar van een woning in Wit-Rusland. De man kan niet (tijdelijk) bij (één van) zijn twee zonen verblijven. Daarnaast heeft de man ongeveer € 9.000,- geïnvesteerd in de woning en daarom meer recht op en belang bij het behouden van het huurrecht van de woning. Op basis van het voorgaande dient de bestreden beschikking op dit punt te worden vernietigd en dient het huurrecht van de woning aan hem te worden toegewezen, aldus de man.

5.6

De vrouw stelt dat zij meer recht heeft op en belang heeft bij behoud van het huurrecht. Zij voert aan dat zowel de man als de vrouw vanaf 2009 staan ingeschreven bij Intermaris. De man kan daarom reageren op woningen die daar worden aangeboden. De vrouw kan dit niet, omdat zij nog gehuwd is waardoor sprake is van een gezamenlijk huishouden met de man, zodat de vrouw geen bijstandsuitkering kan aanvragen. Zonder bijstandsuitkering is haar inkomen te laag om in aanmerking te komen voor een woning bij Intermaris. De slaapkamers van de huidige woning bevinden zich op de bovenverdieping. Dit maakt de woning minder geschikt voor de man en is juist een argument voor hem om, vanwege zijn medische gesteldheid, een gelijkvloerse woning te zoeken. Het klopt dat de zus van de vrouw makelaar is, maar de enige woningen die via haar worden aangeboden zijn woningen in de vrije sector, die de vrouw niet kan betalen. Voorts heeft de vrouw de woonruimte in Wit-Rusland overgedragen aan haar zoon, zodat het ook geen optie voor haar is om daar (tijdelijk) te verblijven. Op basis van het voorgaande dient de bestreden beschikking te worden bekrachtigd, aldus de vrouw.

5.7

Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in juni 2014 in de woning gaan wonen. Hoewel zij ieder in 2021 hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken, verblijven zij op dit moment nog altijd samen in de woning. De man woont op de begane grond en de vrouw op de bovenverdieping, waarbij zij de keuken en badkamer samen delen. Het hof acht het van belang dat deze situatie niet (nog) langer voortduurt en er duidelijkheid komt omtrent de vraag aan wie het huurrecht wordt toegekend. Op grond van de stukken en het besprokene ter zitting in hoger beroep acht het hof het voldoende aannemelijk dat geen van partijen op dit moment over vervangende woonruimte kan beschikken. Niet is komen vast te staan dat de man bij een van zijn zoons terecht kan, en evenmin dat de vrouw eigen woonruimte heeft of een (voor haar betaalbare) woning kan verkrijgen via haar zus die makelaar is. Beide partijen hebben dus een belang bij toewijzing van het huurrecht van de woning. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat beide partijen al vanaf 2009 staan ingeschreven bij de woningcorporatie Intermaris. Over wie tot die inschrijving het initiatief heeft genomen en hoe een en ander verder is verlopen, verschillen partijen van mening, maar die vraag is thans niet van belang. Gebleken is dat zowel de man als de vrouw op basis van deze langdurige inschrijving een aanzienlijke kans heeft op het verkrijgen van een huurwoning. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de kans van de man op het verkrijgen van een huurwoning op een zo kort mogelijke termijn, groter is dan die van de vrouw. Het ligt immers voor de hand aan te nemen dat de man op basis van zijn lichamelijke gesteldheid (hij heeft twee keer een herseninfarct gehad en kampt thans met long COVID-klachten) in aanmerking komt voor een medische urgentieverklaring. Dat dit anders is, is door de man niet aangetoond, hetgeen wel op zijn weg had gelegen. Evenmin is door de man voldoende onderbouwd dat hij, zoals hij stelt, in het geheel niet in staat is te verhuizen.

Het hof is daarom van oordeel dat het belang van de vrouw bij verkrijging van het huurrecht van de woning, zwaarder weegt dan dat van de man. Daar komt bij dat de woning zich in het centrum van [plaats A] bevindt en ook om die reden meer geschikt is voor de vrouw die immers, anders dan de man, geen auto heeft en dus minder mobiel is dan de man. Voldoende aannemelijk is dat de vrouw aanspraak kan maken op een (aanvullende) bijstandsuitkering, in elk geval nadat de man de woning zal hebben verlaten, en daarmee de huur van de woning kan betalen. De omstandigheid dat de man, zoals hij stelt, voor een aanzienlijk bedrag heeft geïnvesteerd in de woning, maakt de bovenstaande belangenafweging niet anders, nu de vrouw daar tegen heeft aangevoerd dat ook zij heeft meegeholpen met het opknappen van de woning en daarvoor haar spaargeld heeft aangewend.

Gezien het voorgaande, zal de beschikking waarvan beroep op dit punt worden bekrachtigd.

Verzoek tot terugbetaling

5.8

De man stelt dat de vrouw op grond van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden van partijen gehouden is een bedrag van € 10.000,- aan hem te vergoeden. De man betoogt dat hij in 2016, voorafgaand aan zijn hersenoperatie, een bedrag van € 10.000,- aan de vrouw heeft overgemaakt, als voorziening voor het geval de man zou komen te overlijden als gevolg van die operatie. Deze voorziening bleek niet nodig, zodat de vrouw het bedrag van € 10.000,- dient terug te betalen, aldus de man.

5.9

De vrouw erkent dat de man in april 2016 een bedrag van € 10.000,- aan haar heeft overgemaakt. Dit bedrag was echter niet bedoeld als voorziening om in haar levensonderhoud te voorzien, voor het geval de man zou komen te overlijden. De vrouw had via overboekingen in 2013, 2014 en 2015 een bedrag van ongeveer € 5.000,- uitgeleend aan de man. Verder hebben partijen op 9 augustus 2021 een bedrag van € 5.000,- contant opgenomen, zodat zij in aanmerking zouden blijven komen voor huurtoeslag. Dit laatste bedrag is door partijen verbruikt. De overboeking van € 10.000,- van de man aan de vrouw betreft dus een terugbetaling van de bovengenoemde bedragen, aldus de vrouw.

5.10

Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de man in 2016 een bedrag van € 10.000,- aan de vrouw heeft overgemaakt. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de vrouw dat bedrag aan de man moet terugbetalen. Voor een terugbetalingsverplichting van de vrouw is pas plaats als vast komt te staan dat, zoals de man stelt, hij dit bedrag heeft betaald als voorziening voor de vrouw voor het geval hij zou komen te overlijden als gevolg van de hersenoperatie. Het is aan de man om deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de vrouw deugdelijk te onderbouwen. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt echter. Nu de door de man gestelde reden van zijn betaling aan de vrouw niet is komen vast te staan, ontbreekt de grond voor de door hem gevraagde terugbetaling en is zijn verzoek daartoe niet toewijsbaar. Ook op dit punt zal de beschikking waarvan beroep worden bekrachtigd.

5.11

Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5Beslissing

Het hof:

verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de echtscheiding;

bekrachtigt voor het overige de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, A. van Haeringen en P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. F de Jongh als griffier, en is op 24 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733