Rechtbank Amsterdam 30-11-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:6711

Datum publicatie05-12-2022
ZaaknummerC/13/716999 / HA ZA 22-353
ProcedureEerste aanleg - meervoudig
ZittingsplaatsAmsterdam
RechtsgebiedenCiviel recht; Verbintenissenrecht
TrefwoordenJeugdbescherming / Jeugdwet; Wachttijden;
Tuchtrecht / aansprakelijkheid
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Moeder stelt de Gemeente aansprakelijk omdat het te lang geduurd heeft voordat haar zoon passende jeugdhulp kreeg. Zij meent dat dit in strijd is met de Jeugdwet en EVRM en IVRK. Zij vordert schadevergoeding. Afwijzing omdat de Gemeente niet is tekortgeschoten in de op haar ex Jeugdwet rustende taak. Dat het kind gedurende 1,5jr weinig uren opvang heeft gehad is niet veroorzaakt door verwijtbaar stilzitten Gemeente, maar door omstandigheden buiten diens invloedssfeer. Ook had de Gemeente voor voldoende aanbod gezorgd.

Volledige uitspraak


vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/716999 / HA ZA 22-353

Vonnis van 30 november 2022

in de zaak van

[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [eiser 2] ,

eisers,

advocaat mr. C.A.H. van de Sanden te Eindhoven,

tegen

de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE UITHOORN,

zetelend te Uithoorn,

gedaagde,

advocaat mr. L.W. Feenstra te Haarlem.

Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] worden genoemd en afzonderlijk respectievelijk [eiser 1] en [eiser 2] Gedaagde zal de Gemeente genoemd worden.

1De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 20 april 2022, met producties,

  • de conclusie van antwoord met producties,

  • het tussenvonnis van 13 juli 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,

  • de akte van [eisers] met aanvullende producties 20 t/m 41,

  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 september 2022,

  • de reactie op het proces-verbaal van [eisers] van 18 oktober 2022,

  • de nadere akte van [eisers] van 12 oktober 2022 aangaande de machtiging van de kantonrechter en het op de rol van 19 oktober 2022 ontvangen originele exemplaar,

  • de antwoordakte van de Gemeente van 19 oktober 2022.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

[eiser 1] is de moeder van [eiser 2] (hierna: [eiser 2] ), een thans 13-jarige jongen. De vader van [eiser 2] heet [naam vader] (hierna: [naam vader] ).

2.2.

[eiser 2] heeft vanaf zijn babytijd (gezondheids)problemen, die in 2017 zijn onderzocht. De kinderneuroloog van het AMC heeft op 3 oktober 2017 een globale ontwikkelingsachterstand met dyskinesie vastgesteld, die op basis van aanvullend onderzoek mogelijk is te classificeren als dyskinetische cerebrale parese. Op 17 november 2017 heeft een arts bij de Bascule (polikliniek voor kinder- en jeugdpsychiatrie)een autisme spectrum stoornis (ASS) met kenmerken van ADHD bij [eiser 2] vastgesteld.

2.3.

Tot medio 2017 ging [eiser 2] naar een reguliere buitenschoolse opvang in Uithoorn.

2.4.

Op 27 juli 2017 heeft een casusregisseur van het Sociaal Team van de Gemeente namens de ouders van [eiser 2] een aanvraag ingediend bij de Gemeente voor jeugdhulp voor [eiser 2] als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet (hierna: Aanvraag 1).

2.5.

In Aanvraag 1 wordt verzocht om buitenschoolse opvang (hierna: bso) bij zorgaanbieder Stichting Ons Tweede Thuis (hierna: OTT), vestiging [naam vestiging] . In Aanvraag 1 staat dat [eiser 2] vanwege woede-uitbarstingen niet meer terecht kan op de reguliere opvang.

2.6.

De Gemeente heeft deze aanvraag bij beschikking van 28 juli 2017 (hierna: Beschikking 1) toegewezen zoals verzocht.

2.7.

Kort hierna is ‘MEE Amstel en Zaan’ (hierna: MEE) bij het gezin betrokken, een zelfstandige organisatie die de Gemeente heeft ingeschakeld voor het bieden van kosteloze cliëntondersteuning aan haar inwoners.

2.8.

Op 9 augustus 2017 is [eiser 2] voor het eerst naar bso [naam vestiging] geweest. Na twee keer twee uur wennen heeft [naam vestiging] echter geconcludeerd dat haar aanbod niet passend was voor [eiser 2] . De coördinator van OTT heeft laten weten te zullen onderzoeken of [eiser 2] ergens anders terecht kan.

2.9.

Op 23 oktober 2017 heeft [eiser 1] aan klantmanager Jeugd bij de Gemeente mevrouw [naam 1] (hierna: [naam 1] ) gemaild dat [eiser 2] niet terecht kan bij [naam vestiging] . Voorts schrijft zij onder meer het volgende:

“Zij [de coördinator van OTT, rechtbank] liet mij weten dat voor deze herfstvakantie (…) [eiser 2] wel op de woensdag en eventueel de donderdag, afhankelijk van zijn gedrag op de woensdag, wel terecht kan bij OTT te Amstelveen Westwijk. Helaas is de woensdag geen goede dag voor mij omdat ik ook een dochtertje heb op een andere reguliere opvang en ik zou graag willen dat beide kinderen op dezelfde dag naar de opvang kunnen – zodat ik ook echt ontlast wordt.

Ik heb met [naam 2] [de coördinator van OTT, rechtbank] wederom besproken dat ik graag een vaste dag (1 of 2 dagen) per week / BSO- doch in ieder geval vakantieopvang wil bij voorkeur op de maandag of dinsdag, of donderdag.

Zij liet mij weten dat ze nog geen vaste dagen wil toezeggen en dat dit ook niet gaat lukken omdat de opvang vol zit. Ze wil voorts eerst kijken hoe het gaat met [eiser 2] en wil hiervoor 1 extra medewerker inzetten voor 1-1 begeleiding voor [eiser 2] (…) Zij wil eerst kijken hoe dit gaat en dan eventueel in gesprek met de gemeente betreffende extra financiering voor de extra medewerker/ondersteuning op de groep.

Ik stuur dit bericht echter omdat ik zeer teleurgesteld ben in OTT en verder viel het mij op dat er gewoon kinderen op zitten iig uit Uithoorn OTT die (vrijwel) geen extra ondersteuning nodig hebben (…) Ik vind dit echt zorgelijk aangezien deze kinderen nu wel een plek ophouden! (…)

Ik hoop dat er via OTT eerdaags wel een plekje vrijkomt voor [eiser 2] en dat een speciale opvang ook weer echt een speciale opvang is (…)

Hopelijk heeft de gemeente iets aan dit soort informatie en ik ben ook wel beidt om dit toe te lichten in een persoonlijk gesprek”.

2.10.

Op 24 oktober 2017 heeft [naam 1] aan [eiser 1] onder meer het volgende geantwoord:

“Ik heb door uw schrijven een duidelijk beeld bij de situatie en snap dat het u erg hoog zit.

Is het goed dat ik even contact ga opnemen met de regiehouder [de cliëntondersteuner bij MEE, de rechtbank] en met Ons Tweede thuis? (…)

Tevens geeft u een duidelijk signaal af wat ik zal bespreken met onze beleidsmedewerker zodat dit probleem ook bij hen bekend is”.

2.11.

Op 26 oktober 2017 heeft [naam 1] contact opgenomen met [naam 3] , de cliëntondersteuner van [eiser 1] bij MEE (hierna ook: [naam 3] ). Per e-mail van diezelfde dag heeft zij onder meer het volgende aan [eiser 1] gemaild:

“Ik heb na jouw akkoord contact gehad met [naam 3] . Ik hoor dat jullie al voorspoedig bezig zijn en dat er na haar vakantie een overleg is op school om verdere afstemming te krijgen etc. (…)

Ik heb met [naam 3] afgesproken wanneer jullie behoefte hebben aan een gesprek met mij, dat ik dit dan hoor van jullie”.

2.12.

In antwoord hierop heeft [eiser 1] op 2 november 2017 onder meer het volgende gemaild:

“Ik ga inderdaad verder in gesprek met OTT (…)

Ik vind het niet prettig dat mijn kind moet uitwijken naar een andere gemeente (Amstelveen) (…) Het mag duidelijk zijn dat de ruimte in Uithoorn gewoon niet voldoet (…)

Ik vind het echt zorgelijk dat kinderen met af en toe een woedeuitbarsting of paniekaanval worden geweigerd. Ook op de normale opvang hebben kinderen dit soort problemen (…)

Ik vind dat vóór dat we naar ’n andere plek kijken we eerst kijken of de medewerkers en ruimte wel voldoen en of met enkele aanpassingen en snoezel/rustruimte het misschien wel gewoon lukt (…)

Ik ga dit nog een keer verder bespreken met [naam 2] van OTT en [naam 3] zal ik op de hoogte houden.

Van u zou ik graag een kopie van het convenant willen ontvangen, informatie over budget en inrichtingseisen (speciale) opvang en maximaal aantal kinderen (…)

Tot slot zolang er geen opvangplek voor [eiser 2] geregeld kan worden dan kan ik ook niet eens gaan oriënteren op werk (…)

Een opvang in Amstelveen is bovendien te ver voor ons en niet praktisch naast werk. Maar het gaat er meer om dat [eiser 2] in eigen gemeente terecht kan. Volgens mij ligt deze verantwoordelijkheid bij de gemeente.

Ik hoop graag antwoord te vernemen op mijn vragen en de documenten en gevraagde informatie te ontvangen”.

2.13.

Op 13 november 2017 heeft [naam 1] onder meer terug gemaild dat OTT zelf gaat over een snoezelruimte of rustkamer, dat OTT altijd contact met haar kan opnemen en dat [eiser 1] de verzochte documenten in eerste instantie bij OTT zelf zou kunnen opvragen. Tevens schrijft zij:

“We proberen altijd de kinderen te plaatsen in de gemeente waarin ze wonen, maar lukt dit dan [de rechtbank begrijpt: niet], dan moeten we soms helaas uitwijken”.

2.14.

Op 19 december 2017 heeft de cliëntondersteuner bij MEE een e-mail gestuurd aan [naam 1] met onder meer de volgende inhoud:

“Uit de eerste bespreking is naar voren gekomen dat [eiser 2] . aangemeld gaat worden voor speciale groep op de van [naam school 1] (…) waarbij sprake is van in de ochtend les en in de middag meer zorg gericht/sociaal emotioneel.

De dagen voor [eiser 2] . zijn te lang en het besluit is genomen om [eiser 2] . halve dagen naar school te laten gaan. Moeder stemde er mee in, dat zij [eiser 2] . in de middag thuis zou hebben.

Naschoolse/ vakantie opvang is op dit moment in een groep niet mogelijk. Teveel prikkels/angst waardoor in wezen een 1 op 1 begeleiding geboden moet worden, die niet haalbaar is.

In het tweede overleg (…) werd aangegeven, dat halve dagen [eiser 2] . goed doet, met behulp van medicatie (…)

De opvang van [eiser 2] . na school en in vakanties, kan nog steeds niet in groep.

Belasting thuisfront is nog altijd groot.

Het zou voor [eiser 2] . en gezin een oplossing zijn, als hij in een thuissituatie opgevangen zou kunnen worden. Bij 1 op 1 gaat het veel beter met hem.

Met moeder besproken of zij in haar kring iemand aanwezig heeft die op PGB basis [eiser 2] . zou kunnen begeleiden (…)

Het uiteindelijke doel, maar dat is op langere termijn…dat [eiser 2] . toch gebruik gaat maken van opvang/begeleiding in een groep (…)

Vraag is, is het mogelijk om voor [eiser 2] . PGB af te geven voor opvang na school en in de vakantie, die door 1 persoon geboden wordt.

Vraag is, wat is hiervoor nodig?”.

2.15.

Diezelfde dag heeft [naam 1] het volgende geantwoord:

“Bijgevoegd de formulieren die nodig zijn, dan kunnen we daarna een intake plannen”.

2.16.

[eiser 1] is vervolgens op zoek gegaan naar een zorgaanbieder, onder meer door het plaatsen van een advertentie op nationalehulpgids.nl.

2.17.

Op 3 mei 2018 heeft [eiser 1] weer contact opgenomen met [naam 1] , door het sturen van een e-mail met onder meer de volgende inhoud:

“Enige tijd terug spraken wij elkaar i.v.m. kinderopvang/dagbesteding voor [eiser 2] . [eiser 2] is in november 2017 met medicatie gestart (…) De medicatie werkt goed en [eiser 2] kan beter focussen en zijn gedrag is wat rustiger (…) Wij proberen allerlei leuke dingen met hem te doen maar ik vind dat hij ook recht heeft op een vakantie-programma. Al is het maar 1 dag in de week. Dit geeft ons als ouders ook even een adempauze / rust (…)

[naam 3] van stichting Mee liet weten dat ik een PGB kan krijgen, echter waar ik tegen aan loop is dat de meeste PGB’ers bij mij thuis willen oppassen. Dit is prima als ik aan het werk ben maar voor vakanties vind ik het juist fijn als hij ook eens een dagje naar een dagbesteding zou kunnen gaan (…)

Nu dat [eiser 2] aan medicatie zit wil ik kijken of hij opnieuw 1 dag in de week in vakantie ergens terecht zou kunnen waar ze leuke dingen met het hem gaan doen (…) Als dat goed gaat kan er altijd gekeken worden naar naschoolse opvang (...)

Zou jij hierover kunnen schakelen met het personeel van OTT of een andere hulpverlenende organisatie”.

2.18.

Op 16 mei 2018 heeft [naam 1] onder meer het volgende geantwoord:

“De vraag voor een dagje opvang in de vakantie kan zeker bekeken worden en indien nodig kan ik daar een rol in spelen (…)

Ik heb even contact gezocht met [naam 3] [de cliëntondersteuner bij MEE, de rechtbank] om te vragen of zij (of haar vervanger) met jou de vraag wil oppakken en dat wil ze graag nog doen.

Mocht ik nodig zijn dan lijkt het mij verstandig eens een intakeafspraak te maken”.

2.19.

Diezelfde dag heeft [eiser 1] het volgende geantwoord:

“Bedankt voor je bericht. Ik ben blij dat er in ieder geval gekeken kan worden naar een dagje opvang in de vakantie.

Ik heb inmiddels contact gelegd met (…) Mee”.

2.20.

Intussen had [eiser 1] op 12 mei 2018 een reactie op haar advertentie ontvangen van zorgaanbieder Goedendagzorg in Amsterdam, waarmee zij kennismakingsgesprekken heeft gevoerd.

2.21.

Dit heeft ertoe geleid dat op 21 augustus 2018 een nieuwe aanvraag werd gedaan bij de Gemeente – in de vorm van een ingevuld perspectiefplan –voor jeugdhulp voor [eiser 2] als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet (hierna: Aanvraag 2).

2.22.

In Aanvraag 2 wordt verzocht om toekenning van een maatwerkvoorziening, namelijk ZIN, profiel 2, segment B, intensiteit duurzaam zwaar met Goedendagzorg als hoofdaannemer.

2.23.

De Gemeente heeft deze aanvraag bij beschikking van 27 augustus 2018 (hierna: Beschikking 2) toegewezen zoals verzocht.

2.24.

Vanaf 1 september 2018 ontving [eiser 2] zorg van Goedendagzorg.

2.25.

Begin oktober 2018 bleek [eiser 1] dat de (overeenkomstig aanvraag) toegekende zorg geen thuisbegeleiding omvatte, zoals zij had gewild. Voor dergelijke zwaardere zorg stond Goedendagzorg ook niet ingeschreven bij de Gemeente.

2.26.

Op 4 oktober 2018 heeft [eiser 1] onder meer het volgende aan [naam 1] gemaild:

“Mag ik vragen of het budget is conform de bijlage tarievenoverzicht (…)? Mijn zoon heeft indicatie ZIN profiel B segment 2 intensief duurzaam zwaar (...)

Ik zie zelf niet in waarom het budget niet toereikend zou zijn (…) Ik geef de voorkeur aan ZIN omdat het minder administratieve rompslomp is dan PGB. (...) ik zoek zorg, begeleiding, dagbesteding in de vorm van 2 a 3 dagen p.w., evt incidenteel met overnachten, zowel bij mij thuis als op locatie vd zorgverlener (…)

Bijv twee halve dagen bij mij en 1 halve dag bij zorgaanbieder. In vakanties 3 hele dagen p.w. en incidenteel overnachtten. Maar uren n.o.t.k.

Ik hoop dat de zorgvraag nu duidelijk is”.

2.27.

[naam 1] heeft per e-mail van 10 oktober 2018 onder meer het volgende laten weten:

“Ik wil graag spoedig een gesprek.

Nog even kort antwoord op je vraag over het budget (…) Goedendagzorg heeft zich alleen in geschreven op segment B (…) Ik kan er niets aan doen dat ze niet staan ingeschreven in het C segment. Dat budget ligt namelijk stukken hoger en daarin kan je hulpvraag wel beantwoord worden (…)

Ik hoor je zorgvraag en die is mij duidelijk daar gaan we over praten binnen ons gesprek”.

2.28.

De zorg bij Goedendagzorg is per 10 oktober 2018 gestaakt.

2.29.

Op 31 oktober 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de Gemeente, Goedendagzorg en [eiser 1] , waarbij nieuwe afspraken zijn gemaakt. Voorgesteld is dat [eiser 2] twee dagen per week na schooltijd bij Goedendagzorg in Amsterdam opgevangen zou worden en dat Goedendagzorg een middag per week individuele begeleiding thuis zou verzorgen. De Gemeente was bereid daarvoor een extra voorziening te treffen, zodat ook budget beschikbaar was voor thuisopvang.

2.30.

Op 15 november 2018 hebben de ouders de zorg bij Goedendagzorg opgezegd vanwege een gebrek aan vertrouwen in de zorgaanbieder en omdat zij eigenlijk nooit naschoolse opvang en vakantieopvang zo ver van huis wilden.

2.31.

Op het voorstel van [naam 1] om hierover in gesprek te gaan, antwoordt [eiser 1] diezelfde dag onder meer het volgende:

“Ik ben voorlopig even uitgepraat. Zelf heb ik even geen energie meer. Er is een klacht ingediend bij de gemeente Uithoorn (de wethouder) en ik heb mij jurist ingeschakeld om dit nu maar verder uit te zoeken hoe dit nu allemaal precies zit qua zorgvraag, zorgplicht, woonplaatsbeginsel etc. etc”.

2.32.

[naam 1] heeft op 19 november 2018 onder meer het volgende geantwoord:

“Je bent natuurlijk als ouder altijd vrij de hulp stop te zetten wanneer jij geen goed gevoel daarbij hebt (…)

Voor mij is onduidelijk of je niet tevreden bent over de hulp van Goedendagzorg, of over hetgeen zij kunnen bieden, de afspraken die zijn gemaakt, of dat je niet eens bent met de beschikking vanuit de gemeente. Daarover zou ik graag met jou/jullie in gesprek willen.

Ik was bezig met een apart contract voor Goedendagzorg om zo toch de hulp te kunnen bieden die wenselijk is (…) maar zoals ik het nu begrijp zal ik dit stop moeten zetten? En als deze hulp stop wordt gezet, hoe en door wie wordt dit opgepakt? Het is in het belang van je zoon dat er hulp geboden (blijft) worden.

Ik hoor graag van je of je hierover in gesprek wilt gaan of dat je liever het klachtgesprek afwacht. Uiteraard is het prima om een jurist mee te nemen”.

2.33.

[eiser 1] heeft daarop onder meer geantwoord dat zij momenteel geen behoefte heeft aan een gesprek en dat zij juridisch advies zoekt en zelf weer op zoek gaat naar goede zorg.

2.34.

In reactie op een vraag van [eiser 1] over (alternatieve) mogelijkheden van bso, heeft een medewerker van de Gemeente haar op 4 december 2018 laten weten dat bso [naam school 2] , een andere locatie van OTT mogelijk geschikt is.

2.35.

In vervolg op de ingediende klacht hebben gesprekken tussen partijen plaatsgevonden, waarin onder meer is afgesproken dat in plaats van [naam 1] voortaan mevrouw [naam 4] , eveneens klantmanager Jeugdhulp, aanspreekpunt zal zijn voor de ouders.

2.36.

Dit heeft ertoe geleid dat op 26 februari 2019 een nieuwe aanvraag werd gedaan bij de Gemeente – in de vorm van een ingevuld perspectiefplan –voor jeugdhulp voor [eiser 2] als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet (hierna: Aanvraag 3).

2.37.

In Aanvraag 3 wordt verzocht om toekenning van een maatwerkvoorziening, namelijk ZIN, profiel 7, segment B, intensiteit duurzaam zwaar met OTT als hoofdaannemer en vervoer van en naar bso [naam school 2] .

2.38.

De Gemeente heeft deze aanvraag bij beschikking van 4 maart 2019 (hierna: Beschikking 3) toegewezen zoals verzocht.

2.39.

De zorg bij OTT, locatie De Wending is naar tevredenheid verlopen tot het einde van de basisschooltijd van [eiser 2] .

3Het geschil

3.1.

[eisers] vordert – samengevat – voor recht te verklaren dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar en dat voldoende aannemelijk is dat zij hierdoor schade heeft geleden, die in een afzonderlijke procedure zal moeten worden opgemaakt bij staat, en veroordeling van de Gemeente in de kosten.

3.2.

Volgens [eisers] heeft het te lang geduurd voordat [eiser 2] passende jeugdhulp kreeg, wat onrechtmatig is en in strijd met artikelen 2.3 en 2.4 van de Jeugdwet (Jw), artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikelen 3 en 23 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Hierdoor hebben [eiser 2] en [eiser 1] schade geleden.

3.3.

De Gemeente voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] dan wel afwijzing van de vorderingen van [eisers]

3.4.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4De beoordeling

Ontvankelijkheid [eiser 2]

4.1.

Eerst moet de vraag worden beantwoord of [eiser 1] in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van [eiser 2] ( [eiser 2] ), ontvankelijk is in haar vorderingen. Een ouder die namens een minderjarige als eiser in een rechtszaak optreedt, heeft daarvoor namelijk in beginsel een machtiging van de kantonrechter nodig. Als die machtiging ontbreekt dient de rechtbank de ouder op grond van artikel 1:253k BW in samenhang gelezen met artikel 1:349 lid 1 BW niet-ontvankelijk te verklaren.

4.2.

De kantonrechter heeft op verzoek van [eiser 1] op 20 september 2022 een machtiging aan [eiser 1] verstrekt in rechte op te treden namens [eiser 2] , op voorwaarde dat de rechtsbijstand op toevoeging plaatsvindt. Ter zitting heeft [eiser 1] desgevraagd gezegd dat niet aan de voorwaarde is voldaan, omdat de advocaat niet op toevoegingsbasis werkt maar op basis van een rechtsbijstandsverzekering. De rechtbank heeft [eisers] in de gelegenheid gesteld om de kantonrechter te verzoeken een nieuwe machtiging te verstrekken.

4.3.

Bij akte van 12 oktober 2022 heeft [eisers] een aanvullende machtiging van de kantonrechter overgelegd. Deze is opgemaakt in de vorm van een handtekening van de kantonrechter met stempel “gezien en goedgekeurd” van 3 oktober 2022 onder een brief van de advocaat van [eisers] van 27 september 2022, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“Namens mijn cliënten mevrouw [eiser 1] en haar zoon [eiser 2] , wonende aan de (…) verzoek ik u het hiernavolgende.

Op 20 september 2022 heeft u toestemming verleend aan de ouders van [eiser 2] om namens hem te procederen tegen de gemeente Uithoorn [Bijlage 1]. Daarbij is door u de voorwaarde gesteld dat de te verlenen rechtsbijstand plaatsvindt op basis van toevoeging.

Tijdens de behandeling ter zitting (…) werd door de rechtbank gevraagd of aan deze voorwaarde wordt voldaan. Het antwoord op deze vraag is dat er wordt geprocedeerd op basis van een rechtsbijstandsverzekering [Bijlage 2]. Dat betekent dat de kosten van rechtsbijstand voor rekening van verzekeraar DAS zijn (…) Waar het een mogelijke proceskostenveroordeling betreft, is er geen onderscheid tussen rechtsbijstand op basis van een toevoeging of op basis van een rechtsbijstandsverzekering (…)

Gezien het verzoek (…) verzoek ik u dan ook vriendelijk om mij (…) te berichten of de door u verleende machtiging ook in onderhavige procedure kan worden gebruikt”.

4.4.

Bij antwoordakte van 19 oktober 2022 heeft de Gemeente zich wat betreft de ontvankelijkheid gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.5.

De rechtbank is van oordeel dat uit de machtiging van 20 september 2022 in combinatie met de goedkeuring van 3 oktober 2022 onder voormelde brief blijkt dat de kantonrechter [eiser 1] een machtiging heeft verstrekt om in deze zaak in rechte op te treden namens [eiser 2] . [eiser 1] is dus zowel voor zichzelf als in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [eiser 2] ontvankelijk in haar vorderingen

Formele rechtskracht

4.6.

De Gemeente wijst erop dat de drie beschikkingen formele rechtskracht hebben gekregen jegens [eisers] , omdat tegen geen van de besluiten bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld. Dat betekent volgens de Gemeente dat de besluiten zowel wat betreft de inhoud als de wijze van totstandkoming in overeenstemming worden geacht met de desbetreffende wettelijke voorschriften – waaronder artikel 2.3 Jeugdwet – en algemene rechtsbeginselen.

4.7.

De rechtbank stelt voorop dat de taakverdeling tussen de burgerlijke rechter en de bestuursrechter meebrengt dat de burgerlijke rechter in beginsel dient uit te gaan van de geldigheid van een besluit indien daartegen een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan en deze rechtsgang niet is gebruikt of niet tot vernietiging van het besluit heeft geleid. Dat betekent dat in de onderhavige zaak wordt uitgegaan van de rechtmatigheid van de drie – bestuursrechtelijk niet bestreden – beschikkingen op grond waarvan de Gemeente jeugdhulp heeft toegekend aan [eiser 2] .

4.8.

In dit geval zien de verwijten van [eisers] echter niet op de ondeugdelijkheid van de drie beschikkingen. [eisers] heeft zich immers op het standpunt gesteld dat de onrechtmatigheid ziet op het niet tijdig daadwerkelijk beschikbaar zijn van passende hulp ter uitvoering van die besluiten. De rechtbank begrijpt het verwijt van [eisers] aldus, dat de Gemeente heeft nagelaten te zorgen voor voldoende aanbod van passende jeugdhulp binnen de eigen gemeente of regio en/of het onvoldoende bieden van ondersteuning bij het vinden van passende jeugdhulp. Daarmee richt het verwijt van [eisers] zich dus tegen feitelijk handelen (althans nalaten) van de Gemeente en niet op de inhoud van de besluiten. Aan een dergelijk beroep op feitelijk onrechtmatig handelen of nalaten van de Gemeente staat de leer van de formele rechtskracht in de onderhavige zaak niet in de weg. De rechtbank zal hierna dus inhoudelijk beoordelen of de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld.

Juridisch kader

4.9.

Bij de beoordeling of de Gemeente onrechtmatig jegens [eiser 2] en/of [eiser 1] heeft gehandeld dient te worden betrokken het doel en de inhoud van de Jeugdwet (verder ook: Jw). Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het doel van de Jeugdwet is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en efficiënter en effectiever te maken, met als uiteindelijk doel het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van zijn gezin en omgeving (vgl. Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet, Kamerstukken II, 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 2). De Jeugdwet creëert een jeugdhulpplicht voor gemeenten, die het onder de oude wetgeving bestaande wettelijke recht op zorg vervangt. De gemeente treft als een jongere of zijn ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie een voorziening op het gebied van jeugdhulp. Uitgangspunt is de eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders. De gemeente hoeft alleen een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Vervolgens beslist de gemeente of en welke voorziening een jeugdige nodig heeft. De gemeente moet daarbij wel zorgen voor een deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dit dan is (Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet, Kamerstukken II, 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 8).

4.10.

Op grond van artikel 2.3 eerste lid Jw treft het college van burgemeester en wethouders van een gemeente ten behoeve van een jeugdige die woonplaats heeft binnen zijn gemeente voorzieningen op het gebied van jeugdhulp als naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Ingevolge artikel 2.3 lid 4 Jw houdt het college rekening met onder meer de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige en zijn ouders. Op grond van artikel 2.6 eerste lid onder a Jw is het college er verantwoordelijk voor dat er een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod is om aan de taken als bedoeld in (onder andere) artikel 2.3 Jw te voldoen.

Onrechtmatig handelen of nalaten?

4.11.

[eisers] stelt dat de Gemeente de plicht had te zorgen voor het daadwerkelijk bieden van passende jeugdhulp en – toen de geboden hulp niet passend bleek – het zo snel mogelijk zoeken van nieuwe jeugdhulp. Volgens [eisers] heeft [eiser 2] lange tijd niet de zorg gekregen waarop hij recht heeft en die de Gemeente binnen de gemeentegrenzen had moeten leveren. De Gemeente voert aan dat zij steeds tijdig en toewijzend heeft beslist op de aanvragen voor jeugdhulp. De vragen en wensen van [eiser 1] zijn door de tijd heen nogal eens veranderd en de Gemeente heeft daarin zorgvuldig gehandeld en heeft steeds daaraan tegemoet willen komen, aldus de Gemeente.

4.12.

De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente niet is tekortgeschoten in de op haar op grond van de Jeugdwet rustende taak. Anders dan [eisers] meent, betekent de omstandigheid dat [eiser 2] in de periode tussen juli 2017 en februari 2019 maar weinig uren opvang heeft gehad namelijk niet dat de Gemeente daarvan juridisch gezien een verwijt kan worden gemaakt. Dat komt omdat uit de feitelijke gang van zaken niet kan worden afgeleid dat de Gemeente verwijtbaar heeft stilgezeten. Dit wordt hierna uitgelegd.

Na aanvraag 1

4.13.

Op Aanvraag 1 heeft de Gemeente na één dag een beschikking gewezen, waarbij de zorg die is aangevraagd, ook is toegewezen. Op die grond kon [eiser 2] per 9 augustus 2017 naar bso [naam vestiging] in de eigen gemeente Uithoorn. Na twee dagen bleek dat [naam vestiging] zich niet toegerust achtte om de nodige zorg aan [eiser 2] te verlenen en ging OTT op zoek naar een oplossing, onder meer door te onderzoeken of bso [naam school 2] geschikt zou zijn.

4.14.

[eiser 1] heeft de Gemeente hier pas ruim tweemaanden later (per e-mail van 23 oktober 2017) over geïnformeerd. Ondanks dat uit deze e-mail niet duidelijk blijkt of [eiser 1] wilde dat de Gemeente zich zou inspannen voor bemiddeling of het zoeken naar alternatieven, heeft [naam 1] van de Gemeente een dag later teruggemaild met de vraag of zij contact mocht opnemen met MEE en OTT om een beter beeld te krijgen. Na toestemming van [eiser 1] heeft [naam 1] binnen twee dagen van [naam 3] van MEE te horen gekregen dat [eiser 1] en [naam 3] voorspoedig bezig waren en er overleg met school was gepland. [naam 1] mailde dat zij met [naam 3] heeft afgesproken dat wanneer er behoefte was aan een gesprek met haar, zij dit van hen zou horen.

4.15.

Een week later, op 2 november 2017, heeft [eiser 1] een e-mail aan [naam 1] gestuurd waarin zij zei verder in gesprek te gaan met OTT. Zij vroeg of bso [naam vestiging] kon worden uitgebreid met bijvoorbeeld een snoezelruimte, rustkamer of derde medewerker op de groep. Ook verzocht zij om een kopie van het convenant, informatie over budget en inrichtingseisen (speciale) opvang en maximaal aantal kinderen. [naam 1] heeft daarop geantwoord dat OTT daar (in eerste instantie) over gaat. Hierop is geen reactie of nader verzoek gevolgd. In de e-mail van 2 november 2017 heeft [eiser 1] ook geschreven dat de bso [naam school 2] te ver was en niet praktisch. Op grond van deze e-mail hoefde de Gemeente geen nadere actie te ondernemen op het gebied van bemiddeling of alternatieven. [eiser 1] gaf immers aan zelf in gesprek te zijn met OTT.

4.16.

Ter zitting heeft [eiser 1] nog gesteld dat bso [naam school 2] vol was en er dus geen aanbod was op de bso die wel passende zorg kon bieden. Uit de beschikbare informatie blijkt echter niet dat [naam school 2] de zorgvraag heeft afgewezen. Gelet op de e-mail van [eiser 1] van 23 oktober 2017 kon OTT vakantieopvang bieden bij bso [naam school 2] , echter slechts op een dag die [eiser 1] niet uitkwam. OTT kon daarbuiten nog geen vaste dagen toezeggen (en zei daarbij volgens [eiser 1] “dat dit ook niet gaat lukken omdat de opvang vol zit”), maar wilde wel kijken hoe de vakantieopvang met [eiser 2] zou gaan en zo nodig in gesprek met de Gemeente voor extra financiering. Hieruit blijkt niet dat OTT geen enkele mogelijkheid zag voor opvang van [eiser 2] , wel dat deze opvang niet onmiddellijk volgens de wensen van [eiser 1] beschikbaar was.
Het feit dat er mogelijk een wachtlijst is bij een zorgaanbieder, dat gewenste dagen niet direct beschikbaar zijn of dat de zorgaanbieder nog onderzoek moet doen voordat een aanbod kan worden gedaan, betekent nog niet dat de Gemeente tekortschiet in het bieden van passende zorg. Daarbij blijkt uit de e-mails van [eiser 1] dat zij moeite had met opvang in Amstelveen en juist leek in te zetten op het passend maken van de bso in Uithoorn. Daartoe was zij met OTT in gesprek. Het feit dat de Gemeente in die fase niet op enige wijze heeft ingegrepen, is dus niet verwijtbaar; de Gemeente mocht ervan uitgaan dat [eiser 1] met hulp van MEE bezig was de gewenste hulp vorm te geven en aan de bel zouden trekken als daarbij op een of andere manier handelen van de Gemeente nodig was.

4.17.

Vervolgens heeft de Gemeente per e-mail van 19 december 2017 van [naam 3] vernomen dat opvang in een groep nog steeds niet mogelijk was en dat [eiser 1] op basis van een PGB (persoonsgebonden budget) individueel opvang wilde organiseren. Nadat [naam 1] diezelfde dag nodige formulieren heeft verstuurd, heeft de Gemeente een aantal maanden niets van [eiser 1] of MEE vernomen, tot een e-mail van 3 mei 2018. Deze stilte hoefde geen verbazing te wekken, aangezien een PGB het juist mogelijk maakt om in eigen beheer zorgverlening te zoeken en bekostigen; de Gemeente heeft daar uit de aard geen rol in. Het stilzitten van de Gemeente in deze periode van 19 december 2017 tot 3 mei 2018 is dus niet onrechtmatig.

4.18.

In de e-mail van 3 mei 2018 heeft [eiser 1] aan [naam 1] laten weten dat [eiser 2] inmiddels was gestart met medicatie en zij behoefte had aan opvang buitenshuis. Dit kon niet met een PGB, omdat de meeste PGB’ers thuis willen oppassen. Zij vroeg of tijdens de vakanties een dag in de week dagbesteding mogelijk was. [naam 1] heeft op 16 mei 2018 gemaild dat zij contact heeft opgenomen met MEE met de vraag of zij de vraag met [eiser 1] willen oppakken. [eiser 1] gaf aan contact te hebben gehad met MEE. De Gemeente heeft vervolgens mogen wachten op nadere berichtgeving van [eiser 1] of MEE. Deze volgde in de vorm van een nieuwe aanvraag om jeugdzorg: het perspectiefplan van 21 augustus 2018 (Aanvraag 2). Ook voor de periode van 3 mei 2018 tot 21 augustus 2018 kan dus niet worden geoordeeld dat de Gemeente in haar jeugdzorgtaak is tekortgeschoten.

Na aanvraag 2

4.19.

De Gemeente heeft ook Aanvraag 2 (binnen één week) toegewezen zoals verzocht: een maatwerkvoorziening, namelijk ZIN, profiel 2, segment B, intensiteit duurzaam zwaar met Goedendagzorg als hoofdaannemer. [eiser 1] heeft Goedendagzorg in Amsterdam Zuidoost zelf uitgezocht en goed bevonden. [eiser 1] is er – volgens haar op basis van informatie van MEE, de Gemeente en/of Goedendagzorg – vanuit gegaan dat deze zorg deels thuisopvang omvatte. Het aangevraagde en verleende segment B was daarvoor echter niet toereikend. Nadat [eiser 1] dit begin oktober 2018 ontdekte en dit bij [naam 1] heeft gemeld, heeft [naam 1] direct het initiatief genomen om met alle partijen om tafel te gaan. Dit gesprek heeft op 31 oktober 2018 plaatsgevonden. De Gemeente was daarop bereid een aanvullend budget ter beschikking te stellen om aan de wens van gedeeltelijke thuisopvang te voldoen.

4.20.

Nog voordat dit kon worden uitgevoerd, heeft [eiser 1] medio november 2018 besloten de relatie met Goedendagzorg te beëindigen vanwege de afstand en gebrek aan vertrouwen. Dit is de eigen keuze geweest van de ouders en kan de Gemeente niet worden aangerekend. [naam 1] heeft in haar e-mail van 19 november 2018 nog geprobeerd te achterhalen of [eiser 1] bezwaar had tegen de beschikking en hoe zij de zorg voor [eiser 2] dan wel vorm wilde geven, maar [eiser 1] heeft laten weten geen behoefte te hebben aan een gesprek. Zij gaf aan zelf te gaan zoeken naar goede zorg en juridisch advies en een klacht te hebben ingediend bij de Gemeente. Vervolgens is de Gemeente zich blijven inzetten voor het vinden van passende zorg: er heeft op 11 december 2018 een gesprek plaatsgevonden over de klacht en over passende zorg voor [eiser 2] , en de Gemeente heeft aangeboden [naam 1] te vervangen door een andere klantmanager Jeugd, mevrouw [naam 4] . Dit heeft geleid tot het indienen en goedkeuren van Aanvraag 3. Vervolgens heeft [eiser 2] tot het einde van de basisschool naar tevredenheid passende zorg gekregen bij bso [naam school 2] , de bso die in 2017 al in beeld was voordat [eiser 1] op zoek ging naar pgb-zorg.
Gezien deze gang van zaken kan ook in de periode na 21 augustus 2018 tot aan Besluit 3 geen nalatigheid van de Gemeente worden gezien.

Onvoldoende aanbod?

4.21.

[eisers] stelt ook dat het zorgaanbod van de Gemeente onvoldoende was, waardoor er zo lang geen passende zorg voor [eiser 2] beschikbaar was. De Gemeente had volgens haar de plicht te zorgen voor voldoende aanbod binnen de gemeentegrenzen. De Gemeente betwist deze stellingen en voert aan dat er binnen de regio voldoende zorgaanbod beschikbaar was.

4.22.

Zoals gezegd is een gemeente er op grond van artikel 2.6 Jw kort gezegd voor verantwoordelijk dat er een kwalitatief en kwantitatief toereikend zorgaanbod is. Uit de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet volgt dat met een kwantitatief aanbod van jeugdhulp niet wordt bedoeld dat de gemeente altijd een aanbod van alle mogelijke soorten jeugdhulp in stand moet houden. Wel moet de gemeente ervoor zorgen dat als een jeugdige of zijn ouders een bepaalde vorm van jeugdhulp nodig hebben, zij die kunnen krijgen. Een gemeente moet dus de ondersteuning, hulp en zorg ingekocht of gecontracteerd hebben die jeugdigen en hun ouders in die gemeente nodig hebben. Dat kan per gemeente verschillen. Aanbieders waar een gemeente gebruik van gaat maken, hoeven niet binnen de gemeente werkzaam te zijn. Het kan voorkomen dat aanbieders die in het grensgebied tussen twee gemeenten opereren door beide gemeentes zullen worden ingezet. Ook bij zeer gespecialiseerde vormen van ondersteuning hulp en zorg, die vaak maar op enkele plaatsen in Nederland wordt geboden, zal de jeugdhulpaanbieder niet altijd in de gemeente gelegen zijn waar de jeugdige verblijft. Om zorg te kunnen dragen voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp zal voorafgaand aan het daadwerkelijk verzorgen van het aanbod van deze ondersteuning een aantal hiermee samenhangende activiteiten door de gemeente worden ondernomen. Hierbij valt volgens de Memorie van Toelichting te denken aan het ramen van de behoefte aan ondersteuning en het bijhouden van ontwikkelingen in de verschillende vormen van ondersteuning (Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet, Kamerstukken II, 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 144 en 145).

4.23.

[eisers] en de Gemeente zijn het erover eens dat jeugdzorg bij voorkeur binnen de gemeentegrenzen wordt aangeboden. Uit de wet(sgeschiedenis) blijkt echter niet van een plicht daartoe; de Gemeente mag zorg ook binnen de regio aanbieden. Bso [naam school 2] is aan te merken als zorg in de regio Uithoorn. Zoals hiervoor is overwogen, blijkt uit de beschikbare informatie niet dat De Wending de zorgvraag heeft afgewezen of niet binnen redelijke termijn kon beantwoorden. De reden dat plaatsing van [eiser 2] niet al in 2017 is doorgezet, was dat [eiser 1] die vorm van zorg op dat moment bij nader inzien minder passend vond en op zoek ging naar opvang op basis van een PGB.

4.24.

[eisers] is vervolgens op zoek gegaan naar passende zorg op basis van een PGB. Dit is zorg die buiten het zorgaanbod valt waarvoor de Gemeente dient te zorgen. Dat het [eisers] niet is gelukt die zorg te vinden kan de Gemeente niet worden verweten. Deze zoektocht heeft uiteindelijk niet geleid tot een aanvraag in het kader van een PGB, maar een aanvraag voor Goedendagzorg, een aanbieder die tot het aanbod van de Gemeente behoorde. Voor zover de zorg waarvoor Goedendagzorg gecontracteerd was onvoldoende was, heeft de Gemeente zich bovendien bereid getoond aanvullend te financieren.
Uit dit alles blijkt niet dat het zorgaanbod van de Gemeente kwalitatief en kwantitatief ontoereikend was.

4.25.

[eisers] heeft zich er bij de Gemeente over beklaagd dat er sinds juli 2017 geen goede zorg was gevonden. Dat is op zich niet onwaar. Het vinden van de juiste zorg is een lange zoektocht gebleken die pas met Beschikking 3 op 4 maart 2019 tot een einde is gekomen. Dat de tussenliggende periode voor [eiser 2] [eiser 1] en [naam vader] moeilijk is geweest is duidelijk en de frustratie over het niet kunnen vinden van de juiste zorg is begrijpelijk.
Dat [eiser 2] tussen juli en 2017 en maart 2019 niet daadwerkelijk die zorg heeft gekregen die voor hem geschikt was moet echter worden geweten aan een aantal omstandigheden allemaal buiten de invloedssfeer van de gemeente liggen, namelijk kort gezegd:

- dat de zorg bij [naam vestiging] niet passend bleek,

- dat de zorg bij De Wending niet onmiddellijk in de gewenste vorm beschikbaar was,

- dat [eiser 1] vervolgens heeft gekozen voor een PGB-traject,

- dat [eiser 1] en [naam vader] geen vertrouwen hadden in de zorg bij Goedendagzorg.

Conclusie

4.26.

Alles overziend heeft de Gemeente niet stilgezeten waar zij uit hoofde van haar wettelijke taak ad moeten handelen, integendeel. De Gemeente heeft voldoende voortvarend en adequaat gereageerd wanneer [eiser 1] liet weten dat er behoefte was aan jeugdzorg voor [eiser 2] : op e-mails van [eiser 1] werd snel gereageerd en vervolgactie ondernomen en de Gemeente heeft meegedacht met haar wensen, ook wanneer bleek dat de behoefte aan zorg veranderde of de verwachtingen anders bleken te zijn of de aangevraagde zorg toch niet de juiste bleek te zijn. Steeds is gezocht naar de mogelijkheden, waarbij de Gemeente het tempo van [eiser 1] aanhield. Het opdringen van zorg is onmogelijk en onwenselijk. Alle drie de ingediende aanvragen zijn gehonoreerd en niets belette [eisers] om een nieuwe/andere aanvraag in te dienen als zij dat wilde of nodig vond. Bovendien werd zij in het zoeken van de juiste zorg begeleid door MEE, een faciliteit die door de Gemeente ter beschikking was gesteld.
Dat de verleende zorg in de beleving van [eiser 1] , [naam vader] en [eiser 2] gedurende langere tijd onvoldoende was, betekent niet dat de Gemeente is tekort geschoten in de uitvoering van haar wettelijke taken op het gebied van de Jeugdhulp. Daaruit volgt dat ook niet is gehandeld in strijd met de bepalingen uit het EVRM, het Handvest of het IVRK.

4.27.

De vorderingen worden afgewezen.

4.28.

[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:

- griffierecht € 676,00

- salaris advocaat 1.126,00 (2,0 punten × tarief € 563,00)

Totaal € 1.802,00

4.29.

De rechtbank zal [eisers] ambtshalve in de nakosten veroordelen, op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar, eveneens op de wijze zoals onder de beslissing is vermeld.

5De beslissing

De rechtbank

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.802,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten vanaf veertien dagen na betekening tot de dag van volledige betaling,

5.4.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel, mr. C. Bakker en mr. M.F. Zaagsma en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. 1

1

type: MZ

coll:



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733