Rechtbank Noord-Nederland 21-11-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4413

Datum publicatie28-11-2022
Zaaknummer183114
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsLeeuwarden
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Erkenning; Bijz. curator bij afstamming (art. 1:212 BW)
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Rechtbank begrijpt dat man belang heeft bij erkennen, maar overweegt dat belang minderjarige voor rechtbank een eerste overweging vormt, gelet op art. 3 IVRK. Volgt afwijzing verzoek tot erkenning, nu
evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van minderjarige (14) ernstig in het gedrang zal komen als aan man vervangende toestemming zou worden verleend.

Volledige uitspraak


RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht

Locatie Leeuwarden

zaak-/rekestnummer: C/17/183114 / FA RK 22-324

beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 21 november 2022

inzake

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen de man,

advocaat mr. M.R. van der Pol, kantoorhoudende te Leeuwarden,

tegen

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna ook te noemen de vrouw,

advocaat mr. M. Bou-Asrar, kantoorhoudende te Leeuwarden.

Belanghebbende:

mr. S.C. Bosch,

kantoorhoudende te Dokkum,

in haar hoedanigheid van bijzondere curator van de minderjarige [de minderjarige] .

1Het procesverloop

1.1.

Het procesverloop blijkt uit het volgende:

- het verzoekschrift van de man, ingekomen bij de griffie op 21 maart 2022;

- de brief met bijlagen van de man, ingekomen bij de griffie op 7 april 2022;

- de brief met bijlage van de man, ingekomen bij de griffie op 19 april 2022;

- het uitstelverzoek van de man, ingekomen bij de griffie op 12 mei 2022;

- de brief met bijlage van de man, ingekomen bij de griffie op 7 juni 2022;

- het e-mailbericht met bijlage van de man, ingekomen bij de griffie op 9 juni 2022;

- de brief met bijlage van de man, ingekomen bij de griffie op 10 juni 2022;

- de beschikking van 8 juli 2022, waarin mr. S.C. Bosch als bijzondere curator is benoemd.

- de brief van de bijzondere curator, ingekomen bij de griffie op 22 juli 2022;

- de brief van de bijzondere curator, ingekomen bij de griffie op 27 september 2022;

- de brief van de bijzondere curator, ingekomen bij de griffie op 6 oktober 2022.

1.2.

De zaak is behandeld op de zitting van 11 oktober 2022. Daarbij zijn aanwezig geweest:

- mr. M.R. van der Pol;

- mr. M. Bou-Asrar;

- de bijzondere curator mr. S.C. Bosch;

- [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK).

1.3.

De man, de vrouw en de minderjarige [de minderjarige] zijn opgeroepen om gehoord te worden, maar zijn niet verschenen. De rechtbank heeft [de minderjarige] nogmaals in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden op 26 oktober 2022. [de minderjarige] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1.4.

Op verzoek van de rechtbank heeft de advocaat van de vrouw op 18 oktober 2022 de verblijfstitel van [de minderjarige] en de verblijfskaart van de vrouw nagezonden.

2De feiten

2.1.

De man heeft de Bosnische nationaliteit. De vrouw en [de minderjarige] hebben de Roemeense nationaliteit.

2.2.

Partijen hebben een relatie gehad.

2.3.

Partijen zijn de ouders van vijf kinderen, waarvan er inmiddels vier meerderjarig zijn en één minderjarig. Het minderjarige kind betreft [naam] (roepnaam: [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] . De man heeft [de minderjarige] niet erkend.

2.4.

[de minderjarige] woont bij de vrouw. De vrouw oefent het eenhoofdig gezag uit over [de minderjarige] .

2.5.

Bij beschikking van 8 april 2022 heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgelegd tussen [de minderjarige] en de man, inhoudende dat [de minderjarige] minimaal eens per twee weken gedurende een dagdeel omgang heeft met de man, waarbij de dag, het tijdstip en de invulling van deze omgangsmomenten in onderling overleg tussen partijen zal worden bepaald.

3Het verzoek

3.1.

De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. vervangende toestemming te verlenen aan de man ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw en [de minderjarige] tot het erkennen van [de minderjarige] , althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank in het belang van het kind en andere belanghebbenden wenselijk voorkomt;

II. kosten rechtens.

4De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.

De zaak heeft een internationaal karakter. De vrouw en [de minderjarige] hebben de Roemeense nationaliteit en de man heeft de Bosnische nationaliteit. De rechtbank moet daarom eerst beoordelen of de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van dit verzoek en welk recht van toepassing is.

4.2.

Op grond van artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de Nederlandse rechter bevoegd, nu alle betrokkenen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben.

4.3.

Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek van de man. Op grond van artikel 10:95 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) wordt de vraag of erkenning door een persoon familierechtelijke betrekkingen doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. Nu de man de Bosnische nationaliteit heeft, is het recht van Bosnië-Herzegovina van toepassing ten aanzien van de vraag of de man bevoegd is [de minderjarige] te erkennen en onder welke voorwaarden.

4.4.

De vraag of voor de erkenning toestemming van de moeder en/of het kind is vereist alsmede of deze eventueel kan worden vervangen door een rechterlijke beslissing, wordt beheerst door het recht van het land waarvan de moeder c.q. het kind de nationaliteit bezit (artikel 10:95 lid 3 BW) . Anders dan de bijzondere curator, zal de rechtbank artikel 10:17 BW buiten toepassing laten, omdat naar het oordeel van de rechtbank uit de overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat de vrouw over een asielstatus beschikt in de zin van artikel 10:17 BW. Nu de vrouw en [de minderjarige] de Roemeense nationaliteit hebben, is Roemeens recht van toepassing op de vraag of toestemming van de moeder en/of het kind is vereist en eventueel vervangen kan worden door een rechterlijke beslissing. Uit de Roemeense wet volgt niet dat toestemming van de moeder en/of het kind vereist is voor erkenning. Het Roemeens recht kent dan ook geen procedure om vervangende toestemming te verkrijgen. Uit artikel 10:95 lid 3 BW volgt dat wanneer het toepasselijke recht de erkenning niet kent, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van de moeder, onderscheidenlijk het kind, van toepassing is. De vrouw en [de minderjarige] hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. Dat betekent dat Nederlands recht van toepassing is op de vraag of toestemming van de vrouw en/of het kind nodig is en of de toestemming vervangen kan worden door een rechterlijke beslissing.

Erkenning

4.5.

Zoals hiervoor is overwogen, dient het Bosnisch recht toegepast te worden voor wat betreft de bevoegdheid van de man en de voorwaarden voor erkenning. De rechtbank overweegt dat in Bosnië-Herzegovina een onderscheid wordt gemaakt tussen het recht van De Federatie, de Republika Srpska en het Brčko-District. Het is de rechtbank onbekend welk recht specifiek van toepassing is op de man. Uit het recht van De Federatie en de Republika Srpska volgen de voorwaarden dat de man die een kind wil erkennen meerderjarig (dan wel ouder dan zestien jaar en bewust van de strekking en gevolgen van erkenning) en handelingsbekwaam dient te zijn. De man voldoet aan deze voorwaarden. Uit het recht van het Brčko-District volgen geen eenduidige voorwaarden met betrekking tot de bevoegdheid. De rechtbank gaat op grond van voornoemde informatie ervan uit dat de man voor wat betreft de bevoegdheid aan de voorwaarden voor erkenning voldoet naar het Bosnisch recht.

4.6.

Op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, is het Nederlands recht van toepassing. Op grond van artikel 1:204 lid 1 sub c BW dient de vrouw toestemming te verlenen voor de erkenning, nu [de minderjarige] nog geen zestien jaar oud is. Op grond van sub d van hetzelfde artikel moet ook [de minderjarige] zelf toestemming verlenen, omdat hij ouder is dan twaalf jaar. Gebleken is dat de vrouw en [de minderjarige] geen toestemming geven voor de erkenning.

4.7.

Op grond van artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming van de vrouw en [de minderjarige] vervangen worden door de rechtbank, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen. De toestemming kan worden vervangen door die van de rechtbank, tenzij de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt.

4.8.

Uit het verzoekschrift en hetgeen door de advocaat van de man ter zitting is aangevoerd volgt dat de man het in het belang van [de minderjarige] vindt om juridisch vast te leggen dat hij zijn vader is. Hij heeft de erkenning van [de minderjarige] niet eerder geregeld door een taalbarrière en onwetendheid. De man stelt dat hij [de minderjarige] regelmatig ziet en dat er sprake is van family life. Voor de man speelt op de achtergrond ook mee dat hij op dit moment een afhankelijk verblijfsrecht heeft en dat het daarom van belang is dat hij kan aantonen dat hij feitelijk invulling geeft aan het ouderschap van een minderjarig kind. Bovendien heeft de man een verblijfsrecht nodig om [de minderjarige] te kunnen blijven zien.

4.9.

Nu het in deze zaak gaat over afstamming, is op grond van artikel 1:212 BW een bijzondere curator benoemd om [de minderjarige] te vertegenwoordigen. De bijzondere curator heeft alle betrokkenen voorafgaand aan de zitting uitgenodigd voor een gesprek. De man is niet op deze uitnodigingen ingegaan, ook niet nadat de bijzondere curator contact heeft opgenomen met zijn advocaat. De bijzondere curator heeft wel met de vrouw en met [de minderjarige] gesproken.

4.10.

De vrouw heeft aan de bijzondere curator verteld dat de man de vrouw in 2013 met meerdere messteken heeft neergestoken. De man heeft hiervoor bijna vijf jaren in de gevangenis gezeten. Het hele gezin heeft gedurende drie jaar traumatherapie gevolgd en de vrouw ontvangt nog steeds hulpverlening van Fier Fryslân voor de verwerking van deze gebeurtenis. De man komt sinds hij uit de gevangenis is en weer in Nederland verblijft te pas en te onpas langs bij de vrouw en de kinderen van partijen. De vrouw vindt de man onbetrouwbaar en wil niet dat [de minderjarige] door de man wordt erkend. Volgens de vrouw is het de man alleen maar te doen om het verkrijgen van een verblijfsvergunning.

4.11.

[de minderjarige] heeft aan de bijzondere curator verteld dat hij veel last heeft van de situatie rondom zijn vader. De man belt [de minderjarige] op onmogelijke tijden en vraagt hem regelmatig om geld. Ook heeft [de minderjarige] meerdere keren meegekregen dat zijn vader zijn moeder heeft uitgescholden. [de minderjarige] heeft voortdurend last van nachtmerries over zijn vader en is zeer angstig voor hem. De bijzondere curator heeft ter zitting aangegeven dat de angst die [de minderjarige] voor zijn vader voelde tijdens haar gesprek met [de minderjarige] duidelijk waarneembaar was. Hij heeft de bijzondere curator laten weten dat hij absoluut niet door zijn vader erkend wil worden, omdat hij vreest dat hij dan alleen maar meer last zal krijgen van zijn vader.

4.12.

De bijzondere curator heeft geadviseerd om het verzoek van de man af te wijzen, omdat de erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische ontwikkeling van [de minderjarige] niet ten goede zou komen. Daarbij heeft de bijzondere curator verwezen naar twee uitspraken van het gerechtshof Arnhem Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2019:11223 en ECLI:NL:GHARL:2020:3236), waaruit volgt dat de mening van een kind - gelet op zijn leeftijd, voorgeschiedenis en kwetsbaarheid - serieus moet worden genomen en dat bij een afweging tussen het belang van de man om zijn kind te erkennen en het belang van het kind om toe te komen aan zijn emotionele ontwikkeling zwaarder moet worden gekeken naar het belang van het kind.

4.13.

De RvdK heeft ter zitting naar voren gebracht dat het erop lijkt dat de man [de minderjarige] vanwege verkeerde doeleinden wil erkennen en met name vanuit zijn eigen belang handelt. Er is een omgangsregeling vastgesteld tussen [de minderjarige] en de man, maar de man leeft deze niet na. De RvdK betwijfelt of de erkenning in dit geval een meerwaarde zou hebben voor [de minderjarige] . Hij weet wie zijn biologische vader is. De erkenning zou zelfs een negatief effect op [de minderjarige] kunnen hebben volgens de RvdK, gelet op het feit dat hij veel last heeft van de situatie rondom zijn vader. De RvdK vindt de erkenning van [de minderjarige] door de man niet in [de minderjarige] belang en kan daarom het advies van de bijzondere curator volgen.

4.14.

De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de man de verwekker is van [de minderjarige] . Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad of dat een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. De rechtbank begrijpt dat de man belang heeft bij het erkennen, maar overweegt dat het belang van [de minderjarige] voor de rechtbank een eerste overweging vormt, gelet op artikel 3 van het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).

[de minderjarige] weet dat de man zijn biologische vader is. Er hebben zich in het verleden zeer heftige gebeurtenissen afgespeeld tussen de man en de vrouw, waarvan de nasleep nog steeds merkbaar is in het gezin. Deze gebeurtenissen hebben een enorme impact gehad op [de minderjarige] . Dit uit zich bij hem in nachtmerries en angstgevoelens. Hij is bang voor zijn vader en heeft er last van dat zijn vader te pas en te onpas langskomt en contact met hem zoekt. Bij beschikking van 8 april 2022 is een (tussen partijen overeengekomen) omgangsregeling vastgesteld tussen de man en [de minderjarige] , met als doel om duidelijkheid en voorspelbaarheid te creëren en te voorkomen dat de man onverwacht en onaangekondigd zou blijven langskomen. Ter zitting is gebleken dat de man zich niet aan de omgangsregeling houdt en nog steeds frequent en op ongepaste tijden - zoals midden in de nacht - contact zoekt met [de minderjarige] . Mede hierdoor blijft de onrust en de angst die [de minderjarige] ervaart bestaan. Bij [de minderjarige] leeft de overtuiging dat hij nog meer last van zijn vader zal krijgen, als hij door hem wordt erkend. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat de erkenning van [de minderjarige] door de man grote psychische gevolgen zou hebben voor [de minderjarige] . De rechtbank kan de bijzondere curator en de RvdK erin volgen dat het risico groot is dat de erkenning een negatief effect zal hebben op de ontwikkeling van [de minderjarige] .

4.15.

Daarnaast weegt de rechtbank ook mee dat [de minderjarige] veertien jaar oud is en dat zijn eigen mening daarom zwaar dient mee te wegen, gelet op artikel 12 IVRK. Hoewel de rechtbank [de minderjarige] zelf niet heeft kunnen horen, is gebleken dat [de minderjarige] bij de bijzondere curator uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij niet erkend wil worden door de man.

4.16.

De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig in het gedrang zou komen als aan de man vervangende toestemming zou worden verleend om [de minderjarige] te erkennen. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen.

4.17.

Nu er een eindbeslissing wordt genomen, komt er een einde aan de taak van de bijzondere curator. De rechtbank is van oordeel dat de taak van de bijzondere curator in deze procedure als beëindigd kan worden beschouwd. Mocht een van partijen echter een rechtsmiddel instellen, dan herleeft de taak van de bijzondere curator.

Proceskosten

4.18.

Het petitum van het verzoekschrift van de man wordt afsloten met de woorden 'kosten rechtens'. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een uitdrukkelijk verzoek tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank vat de woorden 'kosten rechtens' op als een referte ten aanzien van het al dan niet uitspreken van een veroordeling in de proceskosten in de zin van artikel 289 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering.

4.19.

Gelet op het familierechtelijke karakter van deze zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om een van partijen te veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank zal de kosten van deze procedure compenseren

5Beslissing

De rechtbank:

5.1.

wijst het verzoek van de man af;

5.2.

beschouwt de taak van de bijzondere curator als beëindigd voor deze procedure;

5.3.

compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J. Teertstra, (kinder)rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 november 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden

fn: 871



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733