Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22-11-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10010

Datum publicatie24-11-2022
Zaaknummer200.308.673
ProcedureHoger beroep
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Gebruiksvergoeding; Wettelijke beperkte gemeenschap; Vergoedingsrechten art. 1:87
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Scheiding met beperkte gvg. Ogv redelijkheid&billijkheid Art. 3:166 lid 3 BW Art. 6:2 BW is man na 1-8-21 geen gebruiksvergoeding aan vrouw verschuldigd, omdat door talmen man met verkoop er een forse overwaarde is gerealiseerd vanwege ontwikkelingen op woningmarkt. Investering in woning met privévermogen dient aan man vergoed te worden, deels nominaal deels via beleggingsleer. Man moet door gemeenschap betaalde kosten voor privé lening aan gemeenschap vergoeden en daarvan komt helft toe aan vrouw.

Volledige uitspraak


GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.308.673

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 524038)

beschikking van 22 november 2022

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. A. Vogelaar te Wormerveer, gemeente Zaanstad,

en

[verweerster] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. I.A.E. Spaan-de Wit te Nieuwegein.

1Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2021 (hierna ook de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties, ingekomen op 25 maart 2022;

- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Spaan-de Wit van 26 september 2022 met producties.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 7 oktober 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3De feiten

In chronologische volgorde zijn de volgende feiten van belang op het geschil tussen partijen, die gehuwd zijn geweest.

3.1

Voordat partijen gehuwd waren, heeft de man zijn woning verkocht en geleverd aan een derde. Dat vond plaats op 7 november 2018. Na verkoop resteerde een overwaarde van € 67.181,53. Dat bedrag is op 7 november 2018 door de man ontvangen.

3.2

De man heeft op 21 februari 2019 een persoonlijke lening afgesloten van € 20.000,-.

3.3

Partijen hebben de gemeenschappelijke woning gekocht voor € 280.000,- en de woning is op 28 februari 2019, inclusief de kosten gemoeid met de koop voor € 287.077,48 aan hen geleverd. Partijen hebben de woning gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 280.000,-.

3.4

Op 30 april 2019 heeft de man een tweede persoonlijke lening van € 4.050,- afgesloten.

3.5

Partijen, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn [in] 2019 te [plaats1] gehuwd.

3.6

De vrouw heeft op of rond 1 februari 2021 de echtelijke woning verlaten. Zij heeft op 29 maart 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Op 1 augustus 2021 kreeg zij een eigen (huur)woning.

3.7

Bij bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de wijze van verdeling gelast. Onder meer is beslist dat met de verkoopopbrengst van de woning de hypothecaire geldlening wordt afgelost en de resterende verkoopopbrengst, na aftrek van het vergoedingsrecht van de man tussen partijen bij helfte wordt verdeeld en dat aan de man wordt toegedeeld de inboedel aanwezig in de woning, met uitzondering van drie planten, de bijzettafel en de make-uptafel die aan de vrouw zullen worden toegedeeld, zonder nadere verrekening. Voorts is voor recht verklaard dat aan de man een vergoedingsrecht toekomt ter hoogte van € 19.464,43 ten aanzien van de door hem gedane investeringen met privévermogen in de echtelijke woning. Ook is beslist dat de man vanaf 1 februari 2021 alle gebruikerslasten van de echtelijke woning voor zijn rekening neemt en dat hij vanaf 1 augustus 2021 bij wijze van gebruiksvergoeding de eigenaarslasten van de echtelijke woning van de vrouw voor zijn rekening neemt.

3.8

De voormalig echtelijke woning is verkocht en op 20 april 2022 geleverd aan (een) derde(n) voor € 547.000,-. De hypothecaire geldlening van € 264.183,16 is op 20 april 2022 afgelost. De hoofdsom bedroeg per die datum € 257.355,75, de achterstanden in betalingen € 7.611,73 en de lopende rente € 303,11. Blijkens de nota van afrekening van de notaris van 20 april 2022 is conform de beschikking van de rechtbank het aandeel van de man in de verkoopopbrengst van € 146.126,57 aan hem uitbetaald en het aandeel van de vrouw in de verkoopopbrengst van € 126.662,14 aan haar uitbetaald.

3.9

Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van 29 december 2021.

4De omvang van het geschil

4.1

Tussen partijen zijn de vermogensrechtelijke afwikkeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, de gebruiksvergoeding en de aan de hypothecaire geldlening verbonden lasten van de woning nog in geschil.

4.2

De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op het vergoedingsrecht van de man ten aanzien van de door hem gedane investeringen met privévermogen in de echtelijke woning. Grief 2 ziet op gebruiksvergoeding aan de vrouw toegekend per 1 augustus 2021 in de vorm van betaling door de man van de volledige eigenaarslasten. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen betreffende punt 5.2.17 en 5.2.19 en de vrouw te veroordelen met de man over te gaan tot (bedoeld zal zijn:) verdeling van de huwelijksgemeenschap, voor zover aanwezig, primair conform de verzoeken van de man inhoudende dat de man uit de eventuele overwaarde eerst een bedrag van € 101.518,91 toekomt, alvorens partijen overgaan tot verdeling van de overwaarde, althans een zodanig bedrag als het hof juist acht, subsidiair dat er voor de verdeling van de overwaarde een verdeelsleutel wordt gehanteerd van 1/3e deel voor de vrouw en 2/3e deel voor de man, althans een zodanige verdeling die het hof juist acht.

4.3

De vrouw is op haar beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De eerste grief ziet op de hoogte van het bedrag aan aflossing van de hypothecaire geldlening. Grief twee ziet op de beslissing ter zake van inboedel. Bij gelegenheid van haar derde grief heeft de vrouw haar verzoek vermeerderd en stelt zij dat de man een vergoedingsplicht heeft jegens de gemeenschap ter zake van door hem aan de gemeenschap onttrokken gelden. De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep dat het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. de verzoeken van de man in hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, althans zijn verzoeken zal afwijzen;

II. de bestreden beschikking te bekrachtigen op de punten 5.2.17, 5.2.19 en 5.29.

In incidenteel hoger beroep, verzoekt de vrouw dat het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:

I. zal verklaren voor recht dat de man moet betalen het bedrag van € 7.611,73 ter zake van de achterstand op de hypotheekschuld;

II. te bepalen dat de man binnen 14 dagen na dagtekening van deze beschikking aan de vrouw moet betalen een bedrag van € 4.501,14 (te weten: € 3.413,71 en € 1.087,43), althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag; ter zake van de door haar betaalde bijdrage aan de achterstand van de hypotheekschuld;

III. de man zal veroordelen om aan de vrouw af te geven haar televisie met afstandsbediening, merk Samsung, onder verbeurte van een dwangsom van € 25,- per dag dat de man in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen;

IV. zal verklaren voor recht dat de man een vergoedingsplicht heeft jegens de huwelijkse gemeenschap ter zake van de door hem aan de gemeenschap onttrokken gelden:

a. ad € 4.649,95 (€ 3.971,45 + € 678,50), althans een door het hof in goede justitie te

bepalen bedrag; ter zake van aflossingen op de persoonlijke leningen van de man 1 en 2.

b. ad € 3.114,- (€ 2.412,50 + 701,50), althans een door het hof in goede justitie te bepalen

bedrag; ter zake van rentebetalingen op de persoonlijke leningen van de man 1 en 2.

c. ad € 6.436,- per jaar over de jaren 2019, 2020 en 2021 (ofwel € 19.308,- over drie

jaren), althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag; er zake van teruggave inkomstenbelasting 2019, 2020 en 2021, voor zover dat ziet op de huwelijkse periode en betrekking heeft op de volledige hypotheekrenteaftrek voor de eigen woning in de aangifte inkomstenbelasting van de betreffende jaren;

V. zal bepalen dat de man binnen 14 dagen na dagtekening van de beschikking aan de vrouw moet betalen een bedrag:

a. ad € 2.324,98 (de helft van € 4.649,95), althans een door het hof in goede justitie te

bepalen bedrag; ter zake van aflossingen op de persoonlijke leningen van de man 1 en 2.

b. ad € 1.557,- (de helft van € 3.114,-), althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag; ter zake van rentebetalingen op de persoonlijke leningen van de man 1 en 2.

c. ad € 3.218,- (de helft van € 6.436,-) per jaar over de jaren 2019, 2020 en 2021, ofwel € 9.654,- (de helft van € 19.308,-) over deze drie jaren, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag; ter zake van teruggave inkomstenbelasting 2019, 2020 en 2021, voor zover dat ziet op de huwelijkse periode en betrekking heeft op de volledige hypotheekrenteaftrek voor de eigen woning in de aangifte inkomstenbelasting van de betreffende jaren.

4.4

De man voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoeken, dan wel tot afwijzing van haar verzoeken in incidenteel hoger beroep.

5De motivering van de beslissing

Gebruiksvergoeding (grief 2 in principaal hoger beroep) en de lastenverplichting verbonden aan de hypothecaire geldlening (grief 1 in incidenteel hoger beroep)

5.1

Op grond van artikel 3:169 BW is iedere deelgenoot, tenzij een regeling anders bepaalt, bevoegd tot het gebruik van een gemeenschappelijk goed, mits dit gebruik met het recht van de overige deelgenoten te verenigen is. Ingevolge artikel 3:172 BW delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijke goed oplevert, en moeten zij in dezelfde evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen die bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht, tenzij een regeling anders bepaalt. Op grond van de Memorie van Antwoord bij artikel 3:169 BW (Parlementaire geschiedenis Boek 3, pagina 587) kan worden aangenomen dat de mede-eigenaar (deelgenoot) die het goed met uitsluiting van de andere mede-eigenaar (deelgenoot) gebruikt, zijn mede-eigenaar (deelgenoot) die aldus verstoken is gebleven van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van de mede-eigendom (deelgenootschap) recht heeft, schadeloos zal moeten stellen, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding.

5.2

Het hof is van oordeel dat de man aan de vrouw na 1 augustus 2021 geen gebruiksvergoeding verschuldigd is en ook dat van de vrouw gevergd kan worden dat zij vanaf 1 augustus 2021 naar evenredigheid van haar aandeel in de woning bijdraagt in de aflossingen van de hypothecaire geldlening en in de rentebetalingen. Dat oordeel is gegrond op de redelijkheid en billijkheid die de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten beheersen (artikel 3:166 lid 3 BW en artikel 6:2 BW) . Partijen hebben de gemeenschappelijk aangekochte woning in februari 2019 geleverd gekregen voor € 280.000,- en iets meer dan drie jaren later (in april 2022) verkocht voor € 547.000,-. Na aftrek van de resterende hoofdsom van de hypothecaire geldlening van € 257.355,75 resteerde een substantieel vermogen aan overwaarde van bijna € 290.000,-. Dat de man getalmd heeft met verkoop van de woning heeft er mede toe geleid dat partijen voormelde overwaarde hebben kunnen realiseren. Anders gezegd: aannemelijk is dat de woning is verkocht in een periode van forse waardestijging op de woningmarkt van dat moment. De wijze waarop de rechtbank heeft beslist is gebruikelijk, maar het hof ziet in het vorenstaande voldoende aanknopingspunten om anders te beslissen. De man heeft voldoende aangetoond dat verbeteringen noodzakelijk waren (bouwkundig rapport bij verkoop productie 10) en de vrouw deelt volledig mee in de forse meerwaarde.

5.3

De vrouw moet daarom in de periode van 1 augustus 2021 tot 20 april 2022 voor de helft (dus haar aandeel) bijdragen in de aflossingen van de hypothecaire geldlening en de rentebetalingen verbonden aan de gemeenschappelijke woning. De man heeft de achterstand doen ontstaan door in dezelfde periode niet te voldoen aan zijn betalingsverplichting. Ieder van partijen moet voor de helft bijdragen in de ontstane achterstand in die periode van € 6.827,41 (€ 6.524,30 + rente van € 303,11). Die achterstand is, zoals blijkt uit de eerste aflossingsnota van de notaris, reeds tussen partijen verrekend. De man moet alleen nog de helft van de tweede, door de vrouw betaalde, aflossingsnota van € 1.087,43 aan de vrouw vergoeden, dus € 543,71. Grief 2 van de man slaagt en grief 1 van de vrouw slaagt deels.

vermogensrechtelijke afwikkeling van de beperkte gemeenschap van goederen

5.4

Partijen zijn gehuwd na 1 januari 2018, zodat de Wet van 24 april 2017 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken (Wet beperking wettelijke gemeenschap van goederen) van toepassing is op het huwelijksvermogen. Niet gesteld of gebleken is dat partijen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Tussen partijen bestaat daarom een beperkte gemeenschap van goederen. Dit betekent dat alleen hetgeen de echtgenoten tijdens het huwelijk hebben opgebouwd alsmede de goederen die vóór het huwelijk aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de huwelijksgemeenschap behoort. Het overige voorhuwelijks vermogen alsmede schenkingen en erfenissen blijven privévermogen. Wat haar lasten betreft omvat de gemeenschap alle vóór het bestaan van de gemeenschap ontstane gemeenschappelijke schulden, alle schulden betreffende goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle tijdens het bestaan van de gemeenschap ontstane schulden van ieder van de echtgenoten.

peildata

5.5

Voor de beoordeling van de samenstelling en omvang van de (beperkte) gemeenschap is de datum van ontbinding bepalend (datum indiening van het verzoek tot echtscheiding), tenzij partijen daarvoor een andere datum hebben afgesproken. Aangezien van een dergelijke afspraak niet is gebleken, geldt als peildatum 29 maart 2021.

5.6

Voor de bepaling van de waarde bij de verdeling moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Van deze hoofdregel wordt afgeweken, indien partijen anders zijn overeengekomen of uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheersen anders voortvloeit. Daarvan is hier niet gebleken. Voor wat betreft de waarde van de woning geldt de datum van overdracht van de woning aan (een) derde(n) van 20 april 2022.

investeringen (grief 1 in principaal hoger beroep)

5.7

De man is het niet eens met het door de rechtbank aan hem toegekende vergoedingsrecht van € 19.464,43 ten aanzien van de door hem gedane investeringen in de echtelijke woning met zijn voorhuwelijkse privévermogen. Ook meent de man dat de beleggingsleer van toepassing is. De vrouw voert verweer.

5.8

Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:87 BW, dat in werking is getreden per 1 januari 2012, heeft de echtgenoot die uit privévermogen de aanschaf van een gemeenschappelijk goed (deels) heeft gefinancierd, recht op vergoeding van de inleg en deelt evenredig aan de inleg mee in de waardestijging van het gemeenschappelijke goed.

5.9

Vanaf de oplevering van de woning op 28 februari 2019 zijn partijen met het verbouwen van de woning gestart. Volgens de man heeft de verbouwing een periode van vier maanden bestreken, dus tot en met juni 2019. De vrouw betwist dat. Zij stelt dat de verbouwing een periode van tweeënhalf à drie maanden bestreek. Dus tot half mei/eind mei 2019.

5.10

Ook in hoger beroep heeft de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, niet aangetoond dat hij € 67.181,63 in de gezamenlijke woning heeft geïnvesteerd. Dat de man dat bedrag heeft ontvangen uit de verkoop van zijn vorige woning staat vast. Maar de man verzuimt de investering van die gelden in de woning deugdelijk te (re)construeren. Hij heeft geen inzage gegeven in de geldstromen van zijn spaarrekening. Het hof kan daarom niet vaststellen dat de man nog de beschikking had over die overwaarde op het moment dat de woning door partijen in eigendom werd verworven. Vorenstaande geldt temeer nu de man kort voor de levering van de woning ook nog een persoonlijke lening heeft afgesloten van € 20.000,- en wel op 21 februari 2019 en kort voor de huwelijkssluiting op 30 april 2019 nóg een persoonlijke lening van € 4.050,-. Dit terwijl uit zijn stellingen voortvloeit dat hij nog over de hele overwaarde de beschikking had. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft hij verklaard dat hij deze leningen zekerheidshalve afsloot, maar het hof kan hier zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, de logica niet van inzien. Daarom zal dat bedrag niet worden meegenomen in de berekening van het vergoedingsrecht. Wel gaat ook het hof uit van de door de man gedane investering vóór het aangaan het huwelijk ter hoogte van het door de vrouw erkende bedrag van € 19.464,43. Over de periode na de huwelijkssluiting gaat het hof uit van het door de vrouw erkende bedrag van € 2.918,48. Het meerdere is door de man niet aangetoond.

5.11

Uit de overgelegde facturen blijkt dat het leeuwendeel van de door de man gedane investeringen in de gezamenlijke woning met privémiddelen in de periode voor de sluiting van het huwelijk zijn gedaan. Dat ligt ook voor de hand nu de verbouwing grotendeels heeft plaatsgevonden in de periode voorafgaande aan de huwelijkssluiting van partijen. Voor wat betreft de investeringen gedaan voor het huwelijk is een vergoedingsrecht op de grondslag van artikel 1:87 BW niet aan de orde en moet de vergoeding, zoals ook de rechtbank heeft gedaan, nominaal worden vastgesteld (Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707). In zoverre blijft de bestreden beschikking in stand. Dat is anders voor wat betreft voormeld bedrag van € 2.918,48. Op de grondslag van artikel 1:87 BW moet de vergoeding aan de hand van de beleggingsleer worden vastgesteld en heeft de man nog recht op een vergoeding van € 5.560,89 (investering € 2.918,48 / aanschafwaarde € 287.077,48 (zie nota notariaat van 28 februari 2019) x verkoopwaarde € 547.000,-) voor gedane investeringen met zijn privémiddelen. De grief van de man slaagt deels.

onttrekkingen (grief 3 in incidenteel hoger beroep)

5.12

Het hof volgt de vrouw in haar stelling dat de man gehouden is aan de beperkte gemeenschap de bedragen aan rente en aflossingen te vergoeden die ten laste van de gemeenschap zijn betaald ten behoeve van de aan hem toebehorende geldleningen en de ten aanzien van de gemeenschap toekomende door hem ontvangen renteaftrek van de eigen woning. Als één der partijen immers eigen kosten (voor een privé lening in dit geval) heeft laten betalen door de gemeenschap, moet die partij die kosten weer aan de gemeenschap vergoeden. En als een partij zelf een vergoeding heeft ontvangen (belastingteruggave) die voor de gemeenschap is, moet dat weer aan de gemeenschap worden vergoed. De vrouw verzoekt om vergoeding van die bedragen. De man heeft niet weersproken dat hij de belastingteruggaven aan de gemeenschap heeft onttrokken. Hij stelt slechts dat de door de vrouw gestelde bedragen niet juist zijn. Voor wat betreft de aflossingen en rentebetalingen ter zake van de twee privéleningen, stelt de man stelt dat hij deze met privémiddelen heeft voldaan. Nu de man desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij met eigen middelen bedoelt ook het deel van zijn inkomen dat hij maandelijks naar zijn privérekening overmaakt, kan zijn verweer niet slagen. Zoals onder rov. 5.4 is overwogen behoort tot de huwelijksgemeenschap al wat de echtgenoten tijdens het huwelijk hebben opgebouwd. Dat betekent dat ieders inkomen volledig (en niet voor een deel) tot de huwelijksgemeenschap behoort. Het feit dat de man een deel van zijn inkomen maandelijks naar zijn privérekening overmaakte, maakt niet dat die gelden tot zijn privévermogen zijn gaan behoren.

5.13

De vrouw heeft de door haar verzochte vergoedingen niet met bewijsstukken onderbouwd. Zij speculeert over de fiscale teruggave over 2020 en 2021. Slechts de aangifte IB 2019 is door haar in het geding gebracht. Blijkens die aangifte heeft de man ter zake van het fiscale jaar 2019 € 6.436,- ontvangen. Dat is het jaar van de aankoop van de woning van partijen, zodat voor dat jaar financieringskosten (taxatiekosten hypotheek, notariskosten hypotheek, bemiddelingskosten tussenpersoon en ander kosten) voor aftrek in aanmerking kwamen en ook zijn opgevoerd. In ieder geval moet de man het bedrag van € 6.436,- aan de gemeenschap vergoeden en komt de helft daarvan aan de vrouw toe. Voorts moet de man de door hem onttrokken gelden verkregen uit fiscale teruggave 2020 en 2021 aan de gemeenschap vergoeden en voor wat betreft de bedragen daarvan bewijs aan de vrouw verstrekken (Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). Feitelijk (zie ook rov. 5.3) dient verrekend te worden tot 20 april 2022 (datum levering woning), doch dit valt buiten de verzoeken van de vrouw. Partijen kunnen dit zelf verder regelen.

Datzelfde geldt voor de met gemeenschappelijke middelen betaalde aflossingen en rentebetalingen aan de twee persoonlijke leningen van de man. De betalingen zijn mogelijk gedaan vanaf de op zijn naam staande rekening, maar is gevoed met inkomen dat als gemeenschappelijk moet worden beschouwd. De vrouw heeft geen toegang tot die bankrekening. Daarom bepaalt het hof het volgende. Datgene wat hij in de huwelijkse periode tot de datum van feitelijke verdeling (dat is volgens de vrouw de datum van feitelijk uiteengaan, wat door de man niet is weersproken, dus 1 februari 2021) met gemeenschappelijke middelen (al dan niet via de rekening die op zijn naam staat) heeft betaald, moet hij – met verstrekking van bewijs aan de vrouw van wat aan de gemeenschap is onttrokken (Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058) – aan de gemeenschap vergoeden en daarvan komt de helft daarvan aan de vrouw toe. De grief van de vrouw slaagt.

televisie met afstandsbediening (grief 2 in incidenteel hoger beroep)

5.14

De vrouw stelt in haar tweede grief dat de rechtbank heeft bepaald dat de inboedel aan de man toekomt. Daarmee miskent de rechtbank dat de vrouw recht heeft op haar persoonlijke spullen. De vrouw verzoekt om afgifte door de man van haar televisie merk Samsung met afstandsbediening. De televisie was reeds haar eigendom voor het huwelijk. De man voert verweer.

5.15

Het hof is van oordeel dat het op de weg van de vrouw ligt om aan te tonen dat de televisie met afstandsbediening buiten de gemeenschap van goederen valt en dus een zaak van haar is. De man betwist dat. Een aankoopnota is niet overgelegd en ook anderszins is niet aangetoond dat de televisie buiten de gemeenschap valt. Grief 2 van de vrouw faalt.

samengevat

5.16

Omdat het hof niet over alle bewijsstukken beschikt van alle onttrekkingen (rov. 5.13) komt het hof ook niet toe aan een verrekensom van het totaal. Partijen moeten met inachtneming van de beslissing van het hof en met eerbiediging van de beslissing van de rechtbank, behoudens de beslissing onder 5.2.19, tot een vaststelling van de te verrekenen bedragen komen. De man moet daarbij de betreffende bewijsstukken aan de vrouw verstrekken (Hoge Raad van 8 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1058). Het hof beslist als volgt.

6De slotsom

in het principaal hoger beroep

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt grief 1 deels en slaagt grief 2. Het hof zal de bestreden beschikking onder rov. 5.2.19 vernietigen en beslissen als volgt.

in het incidenteel hoger beroep

6.2

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven 1 en 2 en slaagt grief 3 deels. Het hof zal de bestreden beschikking als volgt aanvullen.

7De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

7.1

vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 29 december 2021 voor wat betreft rov. 5.2.19 en opnieuw en aanvullend beschikkende:

7.2

verklaart voor recht dat aan de man een vergoedingsrecht toekomt ter hoogte van € 5.560,89 ten aanzien van de door hem gedane investeringen met privévermogen in de gezamenlijke woning na de huwelijkssluiting;

7.3

verklaart voor recht dat de man een vergoedingsplicht heeft jegens de huwelijksgemeenschap ter hoogte van € 6.436,- ter zake van de door hem aan de gemeenschap onttrokken fiscale teruggave over het jaar 2019;

7.4

verklaart voor recht dat de man een vergoedingsplicht heeft jegens de huwelijksgemeenschap ter hoogte van het totaalbedrag ter zake van door hem aan de gemeenschap onttrokken fiscale teruggave over de jaren 2020 en 2021;

7.5

verklaart voor recht dat de man een vergoedingsplicht heeft jegens de huwelijksgemeenschap ter hoogte van het totaalbedrag van door hem aan de gemeenschap onttrokken gemeenschappelijke middelen aangewend ter betaling van aflossingen en rentebetalingen aan zijn persoonlijke leningen over de periode met ingang van het huwelijk van partijen tot 1 februari 2021;

7.6

bepaalt dat de man een bedrag ter hoogte van € 543,71 aan de vrouw moet vergoeden uit hoofde van de door de vrouw gedane aflossing van de hypotheek;

7.7

partijen moeten vanaf 1 augustus 2021 ieder bij helfte de hypothecaire aflossingen en rentebetalingen verbonden aan de gezamenlijke woning voor hun rekening nemen;

7.8

bepaalt dat partijen een en ander met inachtneming van overweging 7.2 tot en met 7.7 (en 5.3, 5.10, 5.11 en 5.13) met elkaar moeten verrekenen, waarbij de bedragen onder 7.3, 7.4 en 7.5 bij helfte aan de vrouw toekomen, met eerbiediging van hetgeen reeds tussen partijen is verrekend ingevolge de beschikking van 29 december 2021, met de verplichting aan de man tot verstrekking van de betreffende bewijsstukken aan de vrouw;

7.9

bekrachtigt de beschikking voor het overige;

7.10

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

7.11

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en L. Hamer, bijgestaan door G.J. Heuvelink als griffier, en is op 22 november 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733