Rechtbank Gelderland 07-11-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:6400

Datum publicatie17-11-2022
ZaaknummerC/05/406708 / FA RK 22-2254 en C/05/406706 / FA RK 22-2253
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsArnhem
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenKinderen; Gezagsgeschil 1:253a BW; Zorgregeling / omgang / informatie;
Jeugdbescherming / Jeugdwet
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Ouders verschillen in overtuiging of kind verzekerd moet zijn tegen ziektekosten. Moeder is gemoedsbezwaard en zij en kind zijn tot nu toe niet verzekerd. Rechtbank: godsdienstige overtuiging om kind niet te (willen) verzekeren komt in beginsel geen hoger gewicht toe dan levensovertuiging om wél over te gaan tot verzekeren. Belang kind om verzekerd te zijn en daarmee zo min mogelijk blootgesteld aan (financiële) risico’s die hadden kunnen worden voorkomen als hij wél verzekerd zou zijn, prevaleert boven overtuiging moeder.

Volledige uitspraak


beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht

Zittingsplaats Arnhem

Zaakgegevens: C/05/406708 / FA RK 22-2254 en C/05/406706 / FA RK 22-2253

Datum uitspraak: 7 november 2022

beschikking vervangende toestemming

in de zaak van

[vader] (hierna: de vader),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. A. Hofman te Barneveld,

tegen

[moeder] (hierna: de moeder),

wonende te [woonplaats] ,

advocaat mr. M.P. de Jong-de Kruijf te Hardinxveld-Giessendam.

De kinderrechter merkt als informant aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te Arnhem, hierna: de GI.

1Het verloop van de procedure

1.1.

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:

- twee verzoekschriften van de vader, ingekomen bij de griffie op 25 juli 2022;

- het verweerschrift en tevens zelfstandig verzoek van de moeder, ingekomen bij de griffie op 6 oktober 2022.

1.2.

Tijdens de mondelinge behandeling van 11 oktober 2022 zijn gehoord:

- de vader, bijgestaan door mr. A. Hofman;

- de moeder, bijgestaan door mr. M.P. de Jong-de Kruijf;

- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);

- een vertegenwoordigster van de GI.

2De feiten

2.1.

Partijen hebben samen een minderjarig kind:

- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .

[de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.

2.2.

De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .

2.3.

Bij beschikking van deze rechtbank van 2 mei 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld.

Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 2 mei 2023.

3Het verzoek

3.1.

De vader verzoekt bij beschikking - voor zover wettelijk toelaatbaar

uitvoerbaar bij voorraad - aan de vader vervangende toestemming te verlenen om:

[de minderjarige] te doen bijschrijven op zijn polis zorgverzekering;

[de minderjarige] op te geven voor zwemles, onder de bepaling dat de moeder de voor het volgen hiervan noodzakelijke medewerking dient te verlenen;

Althans zodanige voorzieningen te treffen als uw rechtbank in goede justitie zal vermenen te

behoren.

3.2.

Daarnaast verzoekt de vader - voor zover wettelijk toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad - te bepalen dat de vader [de minderjarige] voor omgang bij zich zal hebben:

ieder weekend in de oneven weken vanaf vrijdagmiddag (na schooltijd) tot en met

maandagochtend (tot aan schooltijd), waarbij de vader [de minderjarige] ophaalt van,

respectievelijk brengt naar school;

de tweede week van de kerstvakantie van dit jaar en het volgende jaar de eerste

week, en de daarop volgende jaren op deze wijze om en om;

de helft van de overige vakanties en feestdagen in onderling overleg af te stemmen,

met dien verstande dat [de minderjarige] in de zomervakantie gedurende een aaneengesloten

periode van tenminste twee weken bij de vader zal zijn;

Althans een zodanige omgangsregeling zal treffen als uw rechtbank in goede justitie zal

vermenen te behoren.

4Het verweer

4.1.

De moeder verzoekt uw rechtbank om de verzoeken zoals door de vader gedaan af te wijzen en in plaats daarvan te bepalen dat:

I. [de minderjarige] eens per twee weken op vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagavond 17.00 uur bij de vader zal verblijven, met dien verstande dat de moeder [de minderjarige] in de maanden oktober en november a.s. nog op vrijdagmiddag om 14.00 uur bij de man brengt;

II. een regeling voor de vakanties en feestdagen wordt vastgelegd zoals beschreven onder punt 29 van het verweerschrift.

5Het advies van de Raad

5.1.

De Raad adviseert om het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] bij te schrijven op zijn polis zorgverzekering toe te wijzen. Het uitgangspunt is dat elk kind verzekerd moet zijn en dat ieder kind geholpen moet kunnen worden als dat nodig is. De Raad geeft daarbij aan dat vaak wordt gezien dat de ouder met een bepaalde geloofsovertuiging dit kan accepteren, omdat deze beslissing door iemand anders, in dit geval de rechtbank, wordt genomen.

6Het standpunt van de GI

6.1.

De GI geeft aan dat [de minderjarige] graag bij de vader is. Als beide ouders het eens zijn en [de minderjarige] daarbij is gebaat dan verzet zij zich niet tegen een uitbreiding in de omgang met de vader.

7De beoordeling

7.1.

Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag een geschil tussen de ouders hierover op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt de beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

Vervangende toestemming zwemles

7.2.

Gebleken is dat de ouders op 4 oktober 2022 een gesprek hebben gehad waarbij zij op veel punten overeenstemming hebben bereikt. Hieruit blijkt ook dat de moeder van plan is om [de minderjarige] op te geven voor zwemles. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de vader om hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] op te geven voor zwemles af, onder de bepaling dat de moeder dit zelf zal doen. De moeder geeft tijdens de mondelinge behandeling nogmaals aan dat zij dit inderdaad zal doen en de rechtbank vertrouwt de moeder hierin dan ook.

Vervangende toestemming polis

7.3.

In artikel 2 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is geregeld dat iedereen verplicht is om krachtens een zorgverzekering verzekerd te zijn. Uit lid 3 van dit artikel volgt dat die verplichting ook geldt voor minderjarigen en dat de gezaghebbende ouders hiervoor dienen zorg te dragen. Uit lid 2 onder b van dit artikel volgt dat er een uitzondering geldt voor deze verzekeringsplicht voor de zogeheten ‘gemoedsbezwaarden’. Hierbij is verwezen naar de regeling van artikel 64 van de Wet financiering sociale verzekeringen. In dat artikel is geregeld dat de een natuurlijk persoon op verzoek wegens gemoedsbezwaren ontheven kan worden van - kort gezegd - de verplichting om verzekerd te zijn.

7.4.

Tussen partijen staat vast dat [de minderjarige] op dit moment niet is verzekerd voor ziektekosten in de zin van de Zvw omdat de moeder voor zichzelf en voor [de minderjarige] een beroep heeft gedaan de gemoedsbezwaardenregeling. Als gevolg hiervan betaalt de moeder uit hoofde van artikel 70 Zvw een zogenaamde ‘bijdragevervangende belasting’ die gelijk is aan de verzekeringspremie die anders zou worden betaald. Deze belasting wordt vervolgens gestort op een rekening voor het huishouden waarvan [de minderjarige] deel uit maakt (in dit geval: dat van de moeder en haar ouders). Vanaf deze rekening kunnen de leden van dit huishouden vervolgens zorgkosten declareren. Als het saldo ontoereikend is, moeten de resterende zorgkosten zelf betaald worden.

7.5.

De vader stelt dat bij ingrijpende zorghandelingen het saldo uit de rekening al snel niet toereikend zal blijken te zijn. De vader is bang dat dit leidt tot een niet te overziene schuldenlast als gevolg van noodzakelijk medisch ingrijpen. [de minderjarige] heeft er een zwaarwegend belang bij om zoveel mogelijk als kind gevrijwaard te blijven van financiële problematiek en de religieuze opvatting van de moeder mag niet zwaarder wegen dan het belang van [de minderjarige] . Daarnaast stelt de vader dat ook hij financieel een risico loopt. Als hij met [de minderjarige] naar het ziekenhuis moet is hij verantwoordelijk voor de kosten. Indien de kosten niet te overzien zijn kan dat leiden tot grote gevolgen zoals het moeten verkopen van zijn bedrijf.

7.6.

De moeder licht toe dat zij gemoedsbezwaard is omdat zij vertrouwt op God. Indien zij een verzekering afsluit dan is dat in strijd met haar overtuiging, omdat dit in de weg staat aan haar vertrouwen in God. Zij is ook anderszins niet verzekerd. Hoewel zij niet weet hoe hoog het saldo van de voor haar en [de minderjarige] geopende rekening is, stelt zij dat de solidariteit binnen haar (geloofs)gemeenschap zo groot is dat in de kosten zal worden voorzien wanneer het saldo van de rekening ontoereikend blijkt. In zo’n geval zal de gemeenschap het benodigde bedrag bijeenbrengen. [de minderjarige] lijdt niet onder de huidige situatie en zal hier ook nooit onder hoeven lijden. Dit betekent ook dat de belangen van [de minderjarige] op geen enkele wijze worden geschaad. In Nederland bestaat deze regeling en de wetgever zou deze niet in stand houden als hiermee de financiële risico’s te groot zouden zijn. Tot slot betwist de moeder dat de vader verantwoordelijk is voor de kosten als [de minderjarige] eventueel naar het ziekenhuis moet. Ook is zij bereid om vast te leggen dat de vader wordt gevrijwaard van eventuele kosten.

7.7.

De rechtbank overweegt als volgt.

Artikel 3 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) bepaalt dat voor de kinderrechter bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind een eerste overweging dienen te vormen en in de regel de doorslag behoren te geven. Daartoe behoort ook het hanteren van het voorzorgsbeginsel: het meenemen van mogelijke risico’s bij het nemen van beslissingen over kinderen en deze risico’s zo mogelijk te verkleinen.

7.8.

De rechtbank is van oordeel dat het in beginsel niet in het belang is van [de minderjarige] dat hij - hoe klein die kans misschien ook is - aan een risico wordt blootgesteld dat voorkomen had kunnen worden als hij verzekerd zou zijn. Als feit van algemene bekendheid stelt de rechtbank hierbij voorop dat zorgkosten in geval van ongevallen of ernstige ziekte in de tienduizenden of zelf honderdduizenden euro’s kunnen belopen. Het risico bestaat dan ook dat er niet voor de zorgkosten van [de minderjarige] kan worden betaald omdat deze zo hoog kunnen zijn dat het saldo van zijn rekening ontoereikend is en de (geloofs)gemeenschap van de moeder deze niet kan of wil dragen. Als gevolg daarvan kunnen [de minderjarige] , zijn moeder en eventueel ook zijn vader met door hen zelf te betalen zorgkosten worden geconfronteerd. Voor de vader geldt dit bijvoorbeeld in het geval dat hij in de tijd dat hij voor [de minderjarige] zorgt, na een ongeval met [de minderjarige] naar het ziekenhuis moet. Als gezagsdragende ouder zal de vader dan ten behoeve van [de minderjarige] de behandelovereenkomst aangaan ( [de minderjarige] kan dit als gevolg van het bepaalde in artikel 1:234 BW niet zelf) en de vader is dan aansprakelijk voor betaling voor de verrichtingen op grond van die overeenkomst, dan wel op de voet van artikel 1:404 BW. De moeder kan de vader in zo’n geval, zoals ter zitting ook is gebleken, niet garanderen dat in zo’n geval de zorgkosten (mede) door haar geloofsgemeenschap worden gedragen.

7.9.

In dergelijke gevallen kunnen [de minderjarige] , de vader en/of de moeder getroffen worden door een grote schuld en daarmee gepaard gaande financiële problemen, insolventie en/of schuldsanering. Dit kan direct gevolgen hebben voor de mate waarin de ouders behoorlijk kunnen bijdragen in de kosten voor verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en dus het welzijn van [de minderjarige] . Dit risico (op een zwaar ongeval of ernstige ziekte met zeer hoge zorgkosten) is waarschijnlijk zeer klein, maar de gevolgen voor [de minderjarige] en/of zijn ouders kunnen ingrijpend zijn. Het voorzorgsbeginsel noopt er dan ook toe dat voor ieder kind en dus ook voor [de minderjarige] in beginsel een zorgverzekering wordt afgesloten. Dit is door de wetgever ook onderkend. Iedereen dient namelijk krachtens artikel 2 Zvw verzekerd te zijn en minderjarigen zijn vrijgesteld van het betalen van premie zodat er geen financiële drempels (kunnen) zijn om kinderen te verzekeren tegen ziektekosten.

7.10.

De rechtbank moet vervolgens bij de vraag of een kind verzekerd moet worden voor ziektekosten toekomen aan een afweging tussen de belangen van ouders gelegen in hun godsdienstvrijheid en het belang om hun minderjarige kinderen op te voeden volgens hun eigen overtuigingen en keuzevrijheden, zoals vastgelegd in de artikelen 5, 9 en 14 IVRK versus het ook dit verdrag neergelegde belang van een kind om veilig en gezond op te kunnen groeien. In die gevallen waarbij beide ouders dezelfde (godsdienstige) overtuigingen hebben op het gebied van het (niet) verzekerd zijn tegen ziektekosten, zou de rechtbank waarschijnlijk tot het oordeel komen dat het belang van de ouders zou prevaleren. De wetgever heeft het beroep op de gemoedsbezwaardenregeling door ouders voor hun minderjarige kinderen immers niet uitgesloten.

7.11.

In dit geval liggen de (godsdienstige) overtuigingen van ouders op het punt van het verzekerd zijn tegen ziektekosten niet op één lijn. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de godsdienstige overtuiging om [de minderjarige] niet te (willen) verzekeren zoals de moeder die aanhangt in beginsel geen hoger gewicht toekomt dan een andere levensovertuiging (of zelfs het ontbreken van een levensovertuiging) bij een andere ouder om wel over te gaan tot het verzekeren tegen ziektekosten; wat dat betreft zijn de opvattingen van ouders over de wijze waarop hun kinderen op de voor hen passende wijze opgevoed moeten worden, voor de rechtbank van gelijke waarde. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat het belang van [de minderjarige] om verzekerd te zijn en zo min mogelijk wordt blootgesteld aan risico’s die hadden kunnen worden voorkomen als hij wél verzekerd zou zijn, prevaleert boven de belangen van de moeder. Daarbij betrekt de rechtbank ook het eigen belang van de vader om niet het risico te lopen met hoge zorgkosten en dus een schuldenlast te worden geconfronteerd. Dit belang wordt weliswaar niet direct bestreken door artikel 1:253a BW, maar indirect is hier ook een belang van [de minderjarige] mee gemoeid, te weten dat hij - kort gezegd - niet het risico loopt verder op te groeien in een huishouden beladen met forse schulden zoals hierboven geschetst. Tenslotte overweegt de rechtbank dat de moeder van het bijgeschreven zijn van [de minderjarige] op de ziektekostenpolis van de vader, geen enkel (materieel) nadeel zal ondervinden omdat voor [de minderjarige] geen premie hoeft te worden betaald en de vader naar verwachting alle formaliteiten ter zake op zich zal nemen. De rechtbank zal het verzoek van de vader dan ook toewijzen.

Zorgregeling en verdeling vakanties

7.12.

Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank ook, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, op verzoek van de ouders of een van hen een regeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen.

7.13.

De rechtbank zal, gelet op de overeenstemming die partijen hebben bereikt ten aanzien van de zorgregeling, vaststellen als zorgregeling dat [de minderjarige] eens per twee weken op vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagavond 17.00 uur bij de vader verblijft, met dien verstande dat de moeder [de minderjarige] in de maanden oktober en november a.s. nog op vrijdagmiddag om 14.00 uur bij de vader brengt.

7.14.

De ouders zijn het ook eens over de zomervakantie en de verdeling van de feestdagen. Ten aanzien van de overige vakanties hebben de ouders ter zitting nog een uitbreiding afgesproken, inhoudende dat indien het weekend dat [de minderjarige] bij de vader verblijft aansluit op een vakantieweek, [de minderjarige] tot en met maandag 17.00 uur bij de vader verblijft. Indien het weekend dat [de minderjarige] bij de vader verblijft in een vakantieweek valt dan verblijft [de minderjarige] vanaf donderdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader. De rechtbank zal dit vastleggen.

8De beslissing

De rechtbank

8.1.

stelt vast als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat het kind:

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;

bij de vader verblijft:

- eens per twee weken op vrijdagmiddag na schooltijd tot zondagavond 17.00 uur, met dien verstande dat de moeder [de minderjarige] in de maanden oktober en november 2022 nog op vrijdagmiddag om 14.00 uur naar de vader brengt;

ten aanzien van de vakanties en de feestdagen geldt het volgende:

  • [de minderjarige] verblijft in de zomervakantie de reguliere weekenden bij de vader. Deze weekenden worden 'aangedikt', dat wil zeggen dat het weekend start op donderdagochtend 10.00 uur en duurt tot maandagavond 19.00 uur. Met dien verstande dat wanneer [de minderjarige] het laatste weekend van de vakantie bij de vader verblijft, het weekend duurt tot zondagmiddag 17.00 uur;

  • in de overige vakanties geldt dat, indien het weekend dat [de minderjarige] bij de vader verblijft aansluit op een vakantieweek, [de minderjarige] tot en met maandag 17.00 uur bij de vader verblijft. Indien het weekend dat [de minderjarige] bij de vader verblijft in een vakantieweek valt dan verblijft [de minderjarige] vanaf donderdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader;

  • [de minderjarige] verblijft tijdens de even jaren tijdens de Kerstdagen bij de moeder en tijdens Oud en Nieuw bij de vader vanaf 31 december om 17.00 uur tot en met 1 januari 15.00 uur. Tijdens de oneven jaren verblijft [de minderjarige] tijdens de Kerstdagen vanaf 24 december om 19.00 uur bij de vader tot en met 26 december om 15.00 uur.

  • wanneer [de minderjarige] tijdens Pasen of Pinksteren bij de vader verblijft duurt het weekend bij de vader tot maandagmiddag 15.00 uur.

  • [de minderjarige] verblijft in de even jaren op Koningsdag bij de moeder en op Hemelvaartsdag bij de vader van 10.00 uur tot en met 19.00 uur. [de minderjarige] verblijft in de oneven jaren op Koningsdag bij de vader vanaf 10.00 uur tot 19.00 uur en op Hemelvaartsdag bij de moeder;

8.2.

verleent de vader vervangende toestemming om [de minderjarige] te doen bijschrijven op zijn polis zorgverzekering;

8.3.

verklaart de onder 8.1 en 8.2 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;

8.4.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. Rietveld, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.J.J. Lanz als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2022.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,

- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733