Rechtbank Midden-Nederland 26-10-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4406

Datum publicatie07-11-2022
Zaaknummer9483541 AC EXPL 21-2400
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenPensioen; Pensioenverevening;
Familieprocesrecht; Bevoegdheid; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Pensioenverevening. Huwelijk pp door es ontbonden. In convenant is vervening afgesproken. Kantonrechter acht zich bevoegd. Is van oordeel dat het 'vroegpensioen' tot het te verevenen pensioen behoort, omdat het in dit geval een vorm van OP is dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Dit blijkt uit de bewoordingen van de pensioenbrief en het doel van de brief. Man onvoldoende aangetoond dat het om tijdelijke regeling voorwaardelijk pensioen zou gaan, opvolger van FPU-uitkering, opvolger van VUT. Proceskostenveroordeling man.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

Kantonrechter

Locatie Utrecht

Zaaknummer: 9483541 AC EXPL 21-2400

Vonnis van 26 oktober 2022

inzake

[eiseres] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna: de vrouw,

eiseres,

advocaat mr. N.C. Bouman-de Vos,

tegen

[gedaagde] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna: de man,

gedaagde,

advocaat mr. A.I. de Haan.

1De procedure

1.1.

De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen:

- de dagvaarding van 5 oktober 2022 met producties;

- de conclusie van antwoord met producties;

- een nadere productie 9 van de man;

- een nadere productie 9 van de vrouw.

1.2.

De mondelinge behandeling (zitting) heeft plaatsgevonden op 28 september 2022. Daarbij was de man vergezeld van zijn partner, mw [A] en zijn advocaat aanwezig. De vrouw was aanwezig vergezeld van haar broer [B] en haar advocaat.

1.3.

De kantonrechter heeft de man ter zitting in de gelegenheid gesteld om het origineel van de beide brieven van 14 december 2015 van het Pensioenfonds Metaal & Techniek, verder ook wel te noemen: het pensioenfonds, alsnog aan de kantonrechter te doen toekomen. De kantonrechter heeft nadien ontvangen een brief van 7 oktober 2022 van de man, waarin verzocht wordt om aanhouding van de zaak tot in elk geval 18 oktober 2022 om nog nadere informatie van het pensioenfonds in het geding te brengen, met daarbij het origineel van de brief van het pensioenfonds van 14 december 2015 en een kopie van een deel van diezelfde brief.

1.4.

Nadien heeft de kantonrechter van de man geen stukken meer ontvangen. Vervolgens is vonnis bepaald.

2De feiten

2.1.

Partijen zijn van [1977] tot [2002] in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd geweest. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden. De man heeft via zijn werkgever tijdens en na het huwelijk pensioen opgebouwd bij het Pensioenfonds Metaal en Techniek.

2.2.

Partijen zijn in hun echtscheidingsconvenant van 19 december 2002 overeengekomen dat het tijdens het huwelijk door de man opgebouwde ouderdomspensioen zal worden verevend volgens artikel 1:155 BW jo artikel 3 lid 1 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wvps) . Zij hebben in het convenant ook afgesproken dat zij binnen een maand het pensioenfonds in kennis zullen stellen van de echtscheiding en de inschrijvingsdatum door middel van het daartoe voorgeschreven formulier, opdat de vrouw jegens het pensioenfonds een rechtstreekse aanspraak zal verkrijgen van de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen.

2.3.

In 2017 is de werkgever van de man failliet gegaan. De man was toen 63 jaar oud en zat in de ziektewet. Vanuit de ziektewet is de man op 1 september 2017 met vroegpensioen gegaan. Sinds 1 oktober 2020, de man was toen ruim 66 jaar, ontvangt de man ouderdomspensioen.

2.4.

Het pensioenfonds heeft het in het convenant bedoelde formulier niet ontvangen en heeft aan de man pensioen uitgekeerd zonder dat het vereveningsdeel van de vrouw daarop is ingehouden. Het pensioenfonds heeft te kennen gegeven bereid te zijn de vrouw alsnog een rechtstreekse aanspraak op het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen te zullen geven, voor toekomstige termijnen, indien beide partijen een daarvoor bestemd formulier ondertekenen.


3. Het geschil

3.1.

De vrouw heeft bij dagvaarding een aantal vorderingen ingesteld. Een van die vorderingen hield in dat de man alsnog of wederom een formulier zou ondertekenen waarmee de vrouw een rechtstreekse aanspraak zou verkrijgen van de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen, op straffe van een dwangsom. Verder vorderde de vrouw dat de man zou worden veroordeeld een volledig en actueel overzicht van het pensioenfonds aan haar te verschaffen ten aanzien van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen, eveneens op straffe van een dwangsom. Daarnaast vorderde de vrouw dat de man zou worden veroordeeld tot betaling van de helft van de reeds verstreken en toekomstige pensioentermijnen, voor zover tijdens het huwelijk opgebouwd, tot het moment waarop de vrouw een rechtstreekse aanspraak jegens de pensioenuitvoerder heeft verkregen.

3.2.

Na de dagvaarding heeft de man deels voldaan aan hetgeen de vrouw in 3.1. heeft gevorderd. Hij heeft het desbetreffende formulier ondertekend. Sinds 1 december 2021 heeft de vrouw een rechtstreekse aanspraak op de helft van het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen. Ook heeft zij van de man ontvangen de helft van het aan de man over de periode 1 oktober 2020 tot 1 december 2021 uitgekeerde ouderdomspensioen, voor zover dat tijdens het huwelijk is opgebouwd.

3.3.

Het geschil tussen partijen beperkt zich nu nog tot de periode van 1 september 2017 tot 1 oktober 2022. In deze periode heeft de man vroegpensioen ontvangen, waarvan de vrouw nog haar deel wil. De vrouw heeft uitgerekend dat zij over deze periode nog recht heeft op een bedrag van € 3.698,93. Zij wil dat de man dat aan haar betaalt. Over de hoogte van de door de vrouw gemaakte berekening bestaat op zichzelf geen verschil van mening. In geschil is enkel of het vroegpensioen voor verevening in aanmerking komt.

3.4.

Daarnaast vordert de vrouw nog buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met wettelijke rente en een veroordeling van de man in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van het vonnis voor zover die door hem worden veroorzaakt, alsmede een veroordeling in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.

3.5.

De man heeft verweer gevoerd. Op dat verweer zal, voor zover relevant, in het hierna volgende worden ingegaan.

3.6.

De man heeft als eerste verweer opgeworpen dat de vrouw een onjuiste rechtsingang heeft gekozen, door haar vordering bij dagvaarding bij de kantonrechter aanhangig te maken. Volgens de man valt deze procedure onder het familierecht en had het dus bij verzoekschrift bij de rechtbank moeten worden ingeleid. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Weliswaar vormt artikel 1:155 BW de basis voor het recht op pensioenverevening en is in zoverre sprake van een boek 1-zaak, maar boek 1 geeft geen (expliciete) rechtsingang voor een verzoek aan de rechter, in geval er geschillen ontstaan over de verevening. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het geschil, in ieder geval ook bij dagvaarding kan worden aangebracht. Gelet op het geldelijke belang is de kantonrechter de aangewezen rechter. De kantonrechter zal de zaak dan ook als kantonrechter behandelen en een inhoudelijk oordeel vellen over de nog resterende geschilpunten.

3.7.

Zoals gezegd, de vraag of het vroegpensioen moet worden verevend houdt nog partijen verdeeld. De vrouw heeft betoogd dat het vroegpensioen gewoon een vorm van ouderdomspensioen is. De man vindt van niet en beroept zich daartoe allereerst op de definitiebepaling van pensioen in artikel 1 van de Wvps. Volgens dat artikel wordt onder pensioen alleen verstaan: ouderdomspensioen. Het vroegpensioen zou er daarom niet onder vallen. Op zichzelf kan aan de man worden toegegeven dat alleen het ouderdomspensioen moet worden verevend, maar dat zegt nog niet dat het onderhavige vroegpensioen geen ouderdomspensioen is. Dat slechts onder ouderdomspensioen wordt verstaan pensioen dat ingaat nadat de pensionaris de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt volgt, anders dan de man stelt, niet uit artikel 1 lid 1 onder d van de Wvps. Deze bepaling heeft het over specifieke vormen van pensioen bij arbeidsongeschiktheid of ziekte. Daarvan is hier geen sprake. Niet valt in te zien dat pensioen dat eerder ingaat dan de AOW-gerechtigde leeftijd geen ouderdomspensioen zou kunnen zijn. Integendeel, het is best gebruikelijk dat het ouderdomspensioen eerder in kan gaan. Dit heeft dan doorgaans een verlaging van de maandelijkse pensioentermijn tot gevolg. De artikelen die de man aanhaalt uit het Pensioenreglement van het pensioenfonds leiden niet tot een ander oordeel. Deze artikelen koppelen nergens het begrip ouderdomspensioen aan de AOW-gerechtigde leeftijd.

3.8.

De man heeft verder gesteld dat het onderhavige vroegpensioen moet worden aangemerkt als een tijdelijk pensioen op grond van een regeling als bedoeld in het derde lid van artikel 1 van de Wvps en dus is uitgesloten van verevening. De man stelt dat het hier gaat om de tijdelijke regeling VPL (Voorwaardelijk pensioen). VPL is de opvolger van de voormalige FPU-uitkering, die weer de opvolger is van de voormalige VUT. Uitkeringen op grond van deze laatste twee regelingen vallen niet onder het pensioenbegrip omdat deze bij tussentijds vertrek uit dienstbetrekking niet tot een premievrije aanspraak leiden. Dit houdt verband met het feit dat deze regelingen (in beginsel) op een omslagstelsel en niet op kapitaaldekking zijn gebaseerd. De kantonrechter constateert echter dat nergens uit blijkt dat het onderhavige vroegpensioen op de tijdelijke regeling VPL is gebaseerd. De man heeft slechts algemene informatie over die regeling in het geding gebracht maar geen enkel document waaruit blijkt dat het onderhavige vroegpensioen op die regeling is gebaseerd, zoals de vrouw terecht heeft opgemerkt. Daar lijkt het ook bepaald niet op.

3.9.

Redengevend hiervoor is de brief van 14 december 2015 van het pensioenfonds, waaruit kan worden afgeleid dat het onderhavige vroegpensioen op kapitaaldekking (tijdens het huwelijk betaalde premies) is gebaseerd. Die brief luidt als volgt:

“Geachte heer [gedaagde] ,

Op 2 december 2015 heeft Pensioenconsultant [C] ons gevraagd om een opgave van (de waarde van) het ouderdomspensioen dat tijdens uw huwelijk is opgebouwd. In deze brief leest u meer over de berekening van de waarde van uw pensioen en mogelijke manieren om uw pensioen te verdelen. Meer informatie vindt u in de brochure ‘Uit elkaar’. U vindt de brochure op onze website. Bij de berekening zijn wij uitgegaan van de huwelijksdatum van [1977] en een scheidingsdatum van [2002] .

Dit is het pensioen dat tijdens uw huwelijk is opgebouwd

Hieronder vindt u een opgave van het ouderdomspensioen dat tot de scheidingsdatum is opgebouwd. De bedragen (onderstreping kantonrechter) zijn bruto per jaar. Daarnaast ziet u de contante waarden.

Pensioen Contante waarde

Ouderdomspensioen € 3.968,12 € 28.649,-

Vroegpensioen € 2.399,31 € 5.196,-

(……)”

De brief vervolgt met een uitleg over de berekening van de contante waarde en geeft uitleg over twee mogelijkheden om het pensioen te verrekenen (met een afkoopsom of met een periodieke uitkering).

3.10.

De kantonrechter leidt uit deze brief af dat het onderhavige vroegpensioen een vorm van ouderdomspensioen is dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. Dit blijkt uit de bewoordingen van de brief in combinatie met het doel waarvoor de brief overduidelijk is geschreven. Ook blijkt dit uit de gebruikte meervoudsvorm van het woord ‘bedragen’ en de berekening van de contante waarde van het vroegpensioen, in relatie tot een van de twee beschreven mogelijkheden van verrekening. Indien het vroegpensioen niet verrekend zou moeten worden valt niet in te zien waarom de contante waarde wordt weergegeven, die nodig is om het vroegpensioen te verrekenen middels afkoop.

3.11.

De kantonrechter acht het overigens best mogelijk dat de man, naast het vroegpensioen, een VPL-uitkering heeft ontvangen. Dat ligt ook wel enigszins voor de hand omdat het vroegpensioen te laag was om van te leven, zodat een uitkering daarnaast wel noodzakelijk was.

3.12.

De kantonrechter zal de man gelet op het vorenstaande veroordelen tot betaling aan de vrouw van € 3.698,93, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals door de vrouw gevorderd vanaf 15 september 2021.

3.13.

De man zal ook worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de vrouw begroot op € 622,- voor salaris gemachtigde, € 121,39 aan explootkosten en € 85,- aan griffierechten, te vermeerderen met de eventuele nakosten zoals vermeld in het dictum van dit vonnis. De kantonrechter wijkt daarmee af van het uitgangspunt dat in familiezaken de proceskosten worden gecompenseerd. Het is de man geweest die de vrouw heeft gedwongen tot de onderhavige procedure om haar recht te halen, ondanks diverse betalingsverzoeken. Eerst nadat de dagvaarding was uitgebracht heeft hij aan een aantal daarin vermelde vorderingen voldaan, terwijl hij daarvoor op 16 september 2021 nog expliciet had aangegeven zeker niet te tekenen, waarmee hij onmiskenbaar doelde op het aan de pensioenuitvoerder toe te zenden vereveningsformulier. Bovendien heeft de man voorafgaand aan de procedure aan de vrouw een kopie doen toekomen van slechts een deel van de brief van 14 december 2015 van het pensioenfonds. Op die kopie stond het vroegpensioen niet vermeld. Eerst bij conclusie van antwoord is een kopie van de gehele brief overgelegd, met daarop ook het te verevenen vroegpensioen. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat er twee originelen aan hem zijn verstrekt, zoals hij ter zitting verklaarde, maar daar is hij niet in geslaagd.

3.14.

Om dezelfde reden zal de kantonrechter de man veroordelen in de buitenrechtelijke proceskosten, ten bedrage van € 881,54. De advocaat van de vrouw heeft aantoonbaar diverse werkzaamheden moeten verrichten om voldoening buiten rechte te krijgen, welke werkzaamheden onnodig waren geweest als de man zich coöperatiever had opgesteld.

3.15.

De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de buitengerechtelijke incassokosten zullen eveneens worden toegewezen vanaf 15 dagen na dit vonnis tot de dag der volledige voldoening.

4De beslissing

De kantonrechter:

4.1.

veroordeelt de man om aan de vrouw te betalen een bedrag van € 3.698,93 (zegge: drieduizend zeshonderdachtennegentig euro en drieënnegentig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;

4.2.

veroordeelt de man in de buitengerechtelijke incassokosten begroot op € 881,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;

4.3.

veroordeelt de man in de kosten van deze procedure aan de zijde van de vrouw begroot op € 622,- aan salaris gemachtigde en € 205,39 aan verschotten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 dagen na dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;

4.4.

veroordeelt de man in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen indien de man niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris gemachtigde en de explootkosten van betekening van de uitspraak;

4.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

4.6.

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, kantonrechter, en is op 26 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733