Rechtbank Den Haag 05-04-2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3759

Datum publicatie11-10-2022
ZaaknummerC/09/600074 / FA RK 20-6789
ProcedureBeschikking
ZittingsplaatsDen Haag
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenFamilievermogensrecht; Afd. 8.2 Verrekenbedingen;
Pensioen; Pensioenverevening
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Echtscheiding. Verzoek man om art. uit huw.vw. ogv red&bill. buiten toepassing te laten afgewezen, omdat man onvoldoende heeft onderbouwd en bewezen om dwingende bewijskracht van notariële akte (ex art. 157 Rv) opzij te zetten. Ondanks het feit dat uit huwelijkse voorwaarden volgt dat het pensioen verevend dient te worden, heeft vrouw voldoende belang bij verzoek te bepalen dat partijen moeten verevenen. Het Italiaans pensioenbedrijf vraagt daar mogelijk bewijs van.

Volledige uitspraak


Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige Kamer

Rekestnummers: FA RK 20-6789 (echtscheiding) en FA RK 21-113 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)

Zaaknummers: C/09/600074 (echtscheiding) en C/09/605749 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)

Datum beschikking: 5 april 2022

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 22 september 2020 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. M.M.C. van der Sanden in Den Haag.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,

wonende in [woonplaats] ,

advocaat: mr. M.E.M. Beijersbergen in Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift, ingekomen op 22 september 2020;

  • het F9-formulier van 1 oktober 2020 van de vrouw;

  • het F9-formulier van 6 oktober 2020 van de vrouw, met bijlage;

  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken, ingekomen op 9 december 2020;

  • het F9-formulier van 8 februari 2021 van de man, met bijlage;

  • het formulier verdelen en verrekenen van de vrouw, ingekomen op 9 februari 2021;

  • de F9-formulieren van 9 december 2021 van de vrouw;

  • het F9-formulier van 25 februari 2022 van de vrouw, met bijlagen;

  • het F9-formulier van 28 februari 2022 van de man, met bijlagen;

  • het F9-formulier van 2 maart 2022 van de vrouw, met bijlagen;

  • het F9-formulier van 3 maart 2022 van de man, met bijlage;

  • het e-mailbericht van 3 maart 2022 van de vrouw;

  • het F9-formulier van 7 maart 2022 van de vrouw, met bijlage.

Op 8 maart 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw bijgestaan door haar advocaat en de man bijgestaan door zijn advocaat. Door de advocaat van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd. Door de advocaat van de man zijn pleitnotities en nadere stukken overgelegd.

Na de zitting heeft de rechtbank ontvangen:

- het F9-formulier van 14 maart 2022 van de vrouw.

Feiten

  • De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] 2015 in [plaats huwelijk] .

  • De vrouw en de man zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende dat zij elke gemeenschap van goederen uitsluiten met een finaal verrekenbeding.

  • Volgens uittreksels uit de Basisregistratie Personen (BRP) heeft de vrouw de Nederlandse nationaliteit en de man de Italiaanse nationaliteit.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt:

  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;

  • de afwikkeling van de tussen partijen overeengekomen huwelijkse voorwaarden vast te stellen op een nader te bepalen wijze;

  • te bepalen dat de door de man in Italië opgebouwde pensioenafspraken dienen te worden verevend conform artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden;

  • de man te gelasten om alle met het oog op de vaststelling van zijn alimentatieverplichting en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden benodigde stukken in het geding te brengen, waaronder – maar niet uitsluitend – een vermogensopstelling met onderliggende stukken (zoals taxatierapporten van de twee op zijn naam staande auto’s, bankafschriften van de rekeningen op naam van de man per peildatum, hypotheekinformatie met betrekking tot de echtelijke woning per peildatum, WOZ-waarde 2019 van de echtelijke woning, waarde van de spaar- of beleggingspolis bij Onderlinge per peildatum) en inkomensgegevens over 2019 en 2020;

  • kosten rechtens,

voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

De man voert – onder referte ten aanzien van het uitspreken van de echtscheiding – verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Daarnaast verzoekt de man zelfstandig de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

Toelaten stukken

Door de man is op 3 maart 2022 bezwaar gemaakt tegen de door de vrouw op 2 maart 2022 ingediende producties. De vrouw kan zich in dit bezwaar niet vinden en stelt zich op het standpunt dat als de rechtbank beslist dat deze producties niet aan het procesdossier worden toegevoegd, dat de door de man op 28 februari 2022 ingediende producties ook niet aan het procesdossier mogen worden toegevoegd.

De rechtbank heeft op de zitting al beslist dat zij het indienen van deze stukken zal toestaan. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. In artikel 1 eerste lid van de Algemene Termijnenwet is bepaald dat een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. In het tweede lid van voornoemd artikel is bepaald dat het eerste lid niet geldt voor termijnen, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of een gebeurtenis. Dit betekent dat zowel de door de vrouw op 2 maart 2022 als de door de man op 28 februari 2022 ingediende producties te laat zijn ingediend. Echter, dit betreffen producties die partijen al kenden, dan wel hadden behoren te kennen en daarnaast zijn de producties makkelijk te doorgronden. Naar het oordeel van de rechtbank is het toevoegen van de stukken aan het dossier daarom niet in strijd met de goede procesorde. De rechtbank ziet geen aanleiding om de stukken buiten beschouwing te laten.

Echtscheiding

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Op grond van artikel 3 eerste lid sub a van de Brussel II bis-verordening (nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om te beslissen op de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding.

De rechtbank zal op grond van artikel 10:56 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht toepassen.

Inhoudelijke beoordeling

Partijen zijn het erover eens dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding daarom als niet weersproken en op de wet gegrond toewijzen.

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II bis-verordening rechtsmacht heeft om te beslissen op de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 5 eerste lid Verordening huwelijksvermogensstelsels ook rechtsmacht om te beslissen op het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.

Het huwelijk is gesloten na 1 januari 1992, zodat het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HVV 1978) van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.

Op grond van artikel 3 HVV 1978 wordt de afwikkeling van het huwelijksvermogen beheerst door het interne recht dat partijen vóór het huwelijk hebben aangewezen. Partijen hebben voor hun huwelijk in artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden een geldige rechtskeuze gemaakt voor Nederlands recht, dus het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door Nederlands recht.

Inhoudelijke beoordeling

Geldigheid van de huwelijkse voorwaarden

De man stelt zich op het standpunt dat de huwelijkse voorwaarden niet geldig zijn. Hij heeft voorafgaand aan het huwelijk duidelijk gesteld dat hij niet wilde trouwen in gemeenschap van goederen en dat hij huwelijkse voorwaarden wilde laten opstellen, conform de afspraken in de voor het huwelijk geldende samenlevingsovereenkomst van partijen. Verder voert hij aan dat er tijdens het gesprek bij de notaris in het Nederlands is gesproken, zonder de aanwezigheid van een tolk. Dit terwijl de man de Nederlandse taal onvoldoende – zeker nu het gaat om juridische materie – beheerst. De man stelt dat hij daardoor nimmer heeft begrepen dat de huwelijkse voorwaarden, naast uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, een finaal verrekenbeding bevatten. Volgens de man hebben partijen slechts één gesprek gehad met de notaris, waarbij de notaris niet duidelijk heeft uitgelegd wat een finaal verrekenbeding inhoudt. Daarna zijn de huwelijkse voorwaarden volgens de man direct ondertekend. De man geeft verder aan dat de notaris enkel met de vrouw heeft gecorrespondeerd door de e-mails aangaande de inhoud van de huwelijkse voorwaarden alleen aan het e-mailadres van de vrouw te sturen.

Op de zitting heeft de man desgevraagd verduidelijkt dat hij van mening is dat, gelet op de door de man geschetste omstandigheden waaronder de huwelijkse voorwaarden tot stand zijn gekomen, artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing gelaten moeten worden.

De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij voert aan dat de man de Nederlandse taal voldoende machtig is. Hij woont al meer dan dertig jaar in Nederland en partijen spraken Nederlands met elkaar. De aanwezigheid van een tolk bij de gesprekken bij de notaris was dus niet nodig. Dit blijkt volgens de vrouw ook uit het feit dat bij het opstellen en passeren van de koopakte van de echtelijke woning, de hypotheekakte en de samenlevingsovereenkomst Nederlands is gesproken, zonder de aanwezigheid van een tolk. Verder geeft de vrouw aan dat er meerdere gesprekken bij de notaris hebben plaatsgevonden, dat er met medeweten van de man meerdere e-mails over en weer zijn gestuurd over de uitleg van de huwelijkse voorwaarden en het finale verrekenbeding en dat de huwelijkse voorwaarden pas daarna zijn ondertekend door partijen. De vrouw stelt zich dan ook op het standpunt dat van de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid geen sprake kan zijn en dat artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden niet buiten toepassing moet worden gelaten.

De rechtbank heeft op de zitting al beslist dat het verzoek van de man om artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten toepassing te laten, wordt afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. De huwelijkse voorwaarden betreffen een notariële akte, die dwingende bewijskracht heeft op grond van artikel 157 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit betekent dat het op de weg van de man ligt om bewijs te leveren voor zijn stelling dat artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden op grond van de redelijkheid en billijkheid buiten beschouwing moeten worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man zijn stelling onvoldoende onderbouwd en bewezen. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat er met beide partijen voldoende over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden is gesproken, voordat de huwelijkse voorwaarden zijn ondertekend. In een e-mail van 24 juni 2015 van de kandidaat-notaris wordt gerefereerd aan in ieder geval één gesprek bij de (kanditaat-)notaris: ‘Tijdens de bespreking heeft u aangegeven dat bij een eventuele scheiding er een finale verrekening plaatsvindt, een financiële afrekening’. Daarnaast is door de kandidaat-notaris in diezelfde e-mail van 24 juni 2015 uitleg gegeven over de inhoud van de huwelijkse voorwaarden en het finale verrekenbeding, naar aanleiding van een vraag uit naam van beide partijen: ‘U heeft aangegeven alles daarin te willen betrekken, dus alles wat u bezit en ook eventuele erfenissen of schenkingen die u heeft verkregen’. Verder heeft de man zelf aantekeningen en een schematisch overzicht overgelegd van het gesprek bij de notaris op 27 mei 2015 aangaande de inhoud van de huwelijkse voorwaarden en het finale verrekenbeding. Vervolgens zijn de huwelijkse voorwaarden pas op 13 juli 2015 door beide partijen ondertekend. De man heeft aldus voldoende tijd gehad om zich bij onduidelijkheden nader te laten informeren door een ter zake kundige derde, voordat hij de huwelijkse voorwaarden ondertekende. Dit had bovendien ook op de weg van de man gelegen en de keuze om dit niet te doen, valt onder zijn eigen verantwoordelijkheid. Tot slot is de rechtbank gebleken dat de man de Nederlandse taal voldoende beheerst, in ieder geval in zodanige mate dat wanneer hij de gesprekken bij de notaris en de inhoud van de huwelijkse voorwaarden niet begreep, hij dit had kunnen aangeven.

De rechtbank zal dus overgaan tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, zoals hierna wordt overwogen.

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden

De huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt bij notariële akte van [datum akte] 2015 door mr. [notaris] , notaris in [plaats 1] .

In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald: ‘De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.’

De huwelijkse voorwaarden bevatten in artikel 12 een finaal verrekenbeding. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

  • Lid 1: ‘Ingeval het huwelijk wordt ontbonden of tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken vindt, verrekening van hun vermogens plaats zo, dat ieder van de partijen gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn indien de echtgenoten de algehele gemeenschap van goederen had bestaan.’

  • Lid 2: ‘De verrekening heeft plaats naar de toestand ten tijde van de ontbinding van het huwelijk door de dood of ingeval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, naar de toestand per de aanvang van de dag van het instellen van een verzoekschrift daartoe. De beschrijving van de vermogens zal plaats hebben binnen zes maanden na de ontbinding van het huwelijk of de scheiding van tafel en bed.’

  • Lid 3: ‘Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden. (…)
    Aanspraken op al of niet ingegaan pensioen worden niet in deze verrekening betrokken. De vaststelling van de beide vermogens alsmede de bepaling van de waarde daarvan zullen geschieden in onderling overleg of bij gebreke daarvan door een of meer deskundigen als door de aard van de goederen wordt vereist, zulks ter beoordeling van na te melden kantonrechter. (…)’

  • Lid 4: ‘De verrekening heeft plaats doordat de ene partij aan de andere partij een bedrag uitkeert zo, dat ieder van hen de helft geniet van de waarde van de vermogens.’

  • Lid 5: ‘De uitkering moet worden gedaan in geld en wel binnen jaar na de ontbinding van het huwelijk of (…).’

  • Lid 9: ‘Er wordt niet verrekend, indien het vermogen van een van de echtgenoten negatief is.’

  • Lid 10: ‘In de verrekening, in geval van echtscheiding, worden alle vermogensbestanddelen betrokken.’

  • Lid 11: ‘In de verrekening, in geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed, worden tevens betrokken de goederen die door de echtgenoten krachtens erfrecht of schenking zijn of zullen worden verkregen.’

Partijen hebben, op grond van de huwelijkse voorwaarden, te verrekenen vermogen.

Peildatum

Partijen zijn het erover eens dat als peildatum voor de omvang en de samenstelling van het te verrekenen vermogen 25 september 2020 wordt gehanteerd.

Omvang

Partijen hebben de volgende bestanddelen en schulden gesteld die (eventueel) bij het per 25 september 2020 te verrekenen vermogen dienen te worden betrokken:

  1. de voormalige echtelijke woning aan de [adres] in [plaats 2] , de daarop rustende hypothecaire geldleningen bij [Bank 1] en de bankspaarrekening bij [Bank 2] op naam van de man;

  2. de levensverzekeringspolis bij [verzekeraar 1] met polisnummer [polisnummer 1] op naam van de man;

  3. de levensverzekeringspolis bij [verzekeraar 1] met polisnummer [polisnummer 2] op naam van de vrouw;

  4. e auto’s op naam van de man:

  • de Renault Captur;

  • de Fiat Punto;

de inboedel;

de bank- en spaarrekeningen;

  • [rekeningnummer 1] op naam van de vrouw;

  • [rekeningnummer 2] op naam van de vrouw;

  • [rekeningnummer 3] op naam van de man;

  • [rekeningnummer 4] op naam van de man;

de teruggave Inkomstenbelasting 2017, 2018 en 2019 op naam van de vrouw;

de gelden en/of andere bezittingen in Italië op naam van de man;

de schuld aan [verzekeraar 2] op naam van de man;

de financieringsovereenkomst inzake de Renault Captur op naam van de man.

ad a) de voormalige echtelijke woning, de daarop rustende hypothecaire geldleningen en de bankspaarrekening op naam van de man

De man is de eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats 2] . Op die woning rusten een tweetal hypothecaire geldleningen bij [Bank 1] op naam van de man, te weten tot 1 januari 2021 een spaarhypotheek met kenmerken [kenmerk 1] en een aflossingsvrije hypotheek met kenmerk [kenmerk 2] en na 1 januari 2021 (na oversluiting van de hypotheken) een spaarhypotheek met kenmerk [kenmerk 3] en een aflossingsvrije hypotheek met kenmerk [kenmerk 4] . In het kader van de afwikkeling zijn, in verband met de peildatum, enkel de hypothecaire geldleningen van voor 1 januari 2021 van belang. Aan het spaargedeelte van de hypothecaire geldlening is een bankspaarrekening bij [Bank 2] gekoppeld met identificatienummer [nummer] op naam van de man.

Tussen partijen is in geschil wat de waarde is van de woning in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

De vrouw stelt zich op het standpunt dat de woning € 361.000,- waard is op de peildatum, onder verwijzing naar een door haar overgelegde waardebepaling op 27 september 2020 uit het rapport van [technologiebedrijf] . De man is van mening dat voor de waarde van de woning op de peildatum moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde van € 327.000,- per 1 januari 2020.

De rechtbank overweegt als volgt. Bij het bepalen van de waarde van een woning hanteert de rechtbank in beginsel de waarde in het economisch verkeer, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat hiervan dient te worden afgeweken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende onderbouwd waarom in dit geval dient te worden afgeweken van de waarde in het economisch verkeer – zoals door de vrouw gesteld – en voor de waardering moet worden aangesloten bij de WOZ-waarde per 1 januari 2020. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het standpunt van de man. Desgevraagd heeft de man nadrukkelijk aangegeven dat hij de woning niet wil laten taxeren. De rechtbank zal daarom uitgaan van een waarde van de woning van € 361.000,- op de peildatum, conform de waardebepaling op 27 september 2020 zoals blijkt uit het rapport van [technologiebedrijf] . De rechtbank zal dit bedrag aan de zijde van de man meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

Tussen partijen is niet in geschil dat de hoogte van de hypotheek € 157.848,60,- bedraagt op de peildatum en de hoogte van de bankspaarrekening € 7.884,75. De rechtbank zal deze bedragen aan de zijde van de man meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

Op de zitting heeft de man nog voorwaardelijk verzocht om, wanneer de rechtbank een ‘spoorboekje’ opneemt in de beschikking voor het geval de man de financiering van de woning niet rond krijgt en deze verkocht moet worden, dit niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Gelet op de inhoud van de huwelijkse voorwaarden en omdat de man de enige eigenaar is van woning, is hier sprake van te verrekenen vermogen en niet van ver- of toedeling van een eenvoudige gemeenschap. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een zogenaamd ‘spoorboekje’ op te nemen in de beschikking. Omdat hiermee niet aan de voorwaarden voor het intreden van dit voorwaardelijk verzoek van de man is voldaan, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek.

ad b en c) de levensverzekeringspolissen bij [verzekeraar 1] op naam van partijen

Tussen partijen is niet in geschil dat de kapitaalpolissen totaal € 16.062,- waard zijn op de peildatum en dat de polis van de man € 12.201,- waard is op de peildatum. Dit betekent dus dat de kapitaalpolis van de vrouw (16.062 – 12.201 =) € 3.861,- waard is op de peildatum. De rechtbank zal deze bedragen, dus € 12.201,- aan de zijde van de man en € 3.861,- aan de zijde van de vrouw, meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

ad d) de auto’s op naam van de man

Tussen partijen is de waarde van de Fiat Punto op de peildatum in geschil.

De man is de eigenaar van de Fiat Punto. Bij het verlaten van de voormalige echtelijke woning in mei 2019 heeft de vrouw de auto meegenomen en ondanks (herhaaldelijk) verzoek van de man hiertoe is de auto niet aan de man teruggegeven. Er is sindsdien, omdat de verzekering van de auto is opgezegd, niet meer in de auto gereden.

De man stelt dat de waarde van de Fiat Punto € 10.000,- bedroeg op de peildatum en dat de vrouw de Fiat Punto van hem kan overnemen voor dit bedrag.

Na de zitting heeft de vrouw de rechtbank bericht dat zij de auto niet wil overnemen van de man, maar dat zij kan instemmen met een waarde van € 10.000,- op de peildatum.

De man heeft op de zitting al aangegeven dat hij van mening is dat de vrouw, als zij auto niet wil overnemen, moet meedelen in de waardevermindering die is ontstaan doordat de auto al enige jaren stilstaat, nadat de vrouw de auto onterecht heeft meegenomen.

De rechtbank is van oordeel dat overeenkomstig het standpunt van de man moet worden beslist. Gelet op de gemotiveerde stelling van de man en nu partijen de waarde van de Fiat Punto niet nader hebben onderbouwd, acht de rechtbank het redelijk om uit te gaan van een waarde van € 5.000,- op de peildatum. Dit temeer omdat de vrouw de waarde van de Fiat Punto in de stukken in eerste instantie zelf heeft gesteld op € 5.000,-. De rechtbank zal dit bedrag aan de zijde van de man meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

Tussen partijen is de waarde van de Renault Captur op de peildatum ook in geschil.

Volgens de vrouw is de Renault Captur € 22.600,- waard, onder verwijzing naar de ANWB Auto Koerslijst van 2 maart 2022 met bouwjaar april 2020 en bij een kilometerstand van 10.000 kilometer. De man stelt dat de Renault Captur – mits de auto Nederlandse kentekenplaten heeft – € 18.000,- waard is, onder verwijzing naar een e-mail van 26 februari 2022 van autodealer [autodealer] .

De rechtbank overweegt dat beide partijen hebben nagelaten om de waarde van de Renault Captur op de peildatum te onderbouwen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een gemiddelde te nemen van de door de vrouw en de man genoemde bedragen en zal dit bedrag, te weten € 20.300,-, aan de zijde van de man meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

ad e) de inboedel

De vrouw stelt dat zij slechts een klein gedeelte van de inboedelgoederen heeft meegenomen bij haar vertrek uit de woning en dat het grootste deel van de inboedelgoederen bij de man in de woning is achtergebleven. Volgens de vrouw is de man overbedeeld voor een bedrag van € 10.000,- en dient dit bedrag aan de zijde van de man te worden meegenomen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

De man betwist de stelling van de vrouw. Volgens de man is de vrouw, zonder hem in te lichten, vertrokken uit de woning en heeft zij zonder overleg het merendeel van de in de woning aanwezige inboedelgoederen meegenomen. Enkel het bankstel, de televisie en een half tweepersoonsbed zijn door de vrouw achtergelaten. De man betwist dan ook dat hij is overbedeeld, laat staan voor € 10.000,-.

De rechtbank kan gelet op de uiteenlopende stellingen van partijen niet vaststellen of één van beide partijen is over- of onderbedeeld, en zo ja, voor welke waarde. De rechtbank zal daarom bepalen dat ieder de inboedelgoederen die hij of zij nu onder zich heeft behoudt, zonder nadere verrekening met de andere partij. De rechtbank zal dus geen bedrag meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

ad f) de bankrekeningen op naam van partijen

De vrouw heeft als productie 3 bij het F9-formulier van 25 februari 2022 rekeningoverzichten overgelegd van de saldi op de bankrekeningen op haar naam op de peildatum van respectievelijk € 2.000,- en € 3.525,61. De rechtbank zal deze bedragen meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

De man heeft als productie 8 bij het F9-formulier van 28 februari 2022 schermafdrukken overgelegd met daarop de saldi op de bankrekeningen op zijn naam op en rond de peildatum van respectievelijk – € 532,59 en € 0,-. De vrouw stelt zich op het standpunt dat deze schermafdrukken niet bruikbaar zijn, omdat deze geen saldi-overzichten bevatten maar transactieoverzichten. De man betwist dat de schermafdrukken niet bruikbaar zijn.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de saldi op de bankrekeningen op naam van de man op de peildatum, mede gelet op de gemotiveerde toelichting van de man op de zitting, afdoende gebleken uit de door de man overgelegde schermafdrukken. De rechtbank zal deze bedragen, te weten – € 532,59 en € 0,-, aan de zijde van de man meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

ad g) de teruggave Inkomstenbelasting 2017, 2018 en 2019 op naam van de vrouw

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de vrouw na de peildatum nog een teruggave Inkomstenbelasting over 2017, 2018 en 2019 heeft ontvangen. Daarnaast acht de rechtbank het ook niet aannemelijk dat de vrouw na de peildatum nog een teruggave Inkomstenbelasting over 2017, 2018 en 2019 heeft ontvangen. Vaststaat immers dat uiterlijk op 1 mei van een jaar aangifte Inkomstenbelasting dient te zijn gedaan over het daaraan voorafgaande jaar, waarna een eventuele teruggave binnen enkele maanden volgt. Eventuele teruggaven Inkomstenbelasting over 2017, 2018 en 2019 zijn dan voor de peildatum al ontvangen. De rechtbank zal dan ook geen bedrag meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

ad h) de gelden en/of andere bezittingen in Italië op naam van de man

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw onvoldoende gesteld en onderbouwd dat de man gelden en/of andere bezittingen had in Italië op de peildatum. De rechtbank zal dus geen bedrag meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

ad i) de schuld aan [verzekeraar 2] op naam van de man

Tussen partijen is niet langer in geschil dat de schuld bij [verzekeraar 2] van afgerond € 1.783,- al was afgelost voor de peildatum, zodat de rechtbank dit bedrag niet zal meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

De man heeft daarnaast aangegeven dat voor de peildatum een nieuwe schuld is ontstaan bij [verzekeraar 2] van € 3.250,-. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de man een nota zorgverzekering van 6 januari 2022 overgelegd. De vrouw betwist dat deze schuld is ontstaan voor de peildatum en dat deze schuld op haar betrekking heeft.

De rechtbank overweegt als volgt. Op de door de man op de zitting overgelegde nota zorgverzekering staat de omschrijving ‘ [verzekeraar 2] Onterechte betaling Schade [kenmerk 5] ’ met periode ‘d.d. 13-03-2021’. Hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat sprake is van een schuld die is ontstaan voor de peildatum. Daarnaast heeft de man onvoldoende onderbouwd dat dit een schuld is naar aanleiding van ziekenhuisbehandelingen van de vrouw. De rechtbank zal dit bedrag daarom niet meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

ad j) de financieringsovereenkomst inzake de Renault Captur op naam van de man

Tussen partijen is niet langer in geschil dat deze schuld van € 20.795,- op de peildatum bedraagt. De rechtbank zal dit bedrag aan de zijde van de man meenemen in het kader van het finaal te verrekenen vermogen.

Gelet op al het voorgaande behoren de volgende vermogensbestanddelen aan de zijde van de man tot het per 25 september 2020 finaal te verrekenen vermogen:

  1. de woning aan de [adres] in [plaats 2] : € 361.000,00

  2. de hypothecaire geldleningen bij [Bank 1] : – € 157.848,60

  3. de bankspaarrekening bij [Bank 2] : € 7.884,75

  4. de kapitaalpolis [polisnummer 3] bij [verzekeraar 1] : € 12.201,00

  5. de bankrekening [rekeningnummer 3] : – € 532,59

  6. de bankrekening [bankrekeningnummer] : € 0,00

  7. de Fiat Punto: € 5.000,00

  8. de Renault Captur: € 20.300,00

  9. de financieringsovereenkomst inzake de Renault Captur: – € 20.795,00

€ 227.209,56

Gelet op al het voorgaande behoren de volgende vermogensbestanddelen aan de zijde van de vrouw tot het per 25 september 2020 finaal te verrekenen vermogen:

  1. de kapitaalpolis 3011-6258 bij [verzekeraar 1] : € 3.861,00

  2. de bankrekening [rekeningnummer 1] : € 2.000,00

  3. de bankrekening [rekeningnummer 2] : € 3.525,61

€ 9.386,61

De rechtbank overweegt dat dit betekent dat de man in het kader van het per 25 september 2020 finaal te verrekenen vermogen (227.209,56 – 9.386,61 / 2 =) € 108.911,48 aan de vrouw moet voldoen.

Partijen zijn op de zitting overeengekomen dat de man het bedrag dat hij in het kader van het finaal verrekenbeding aan de vrouw dient te betalen in drie of vier termijnen in een tijdsbestek van een half jaar aan haar dient te voldoen. De rechtbank zal gelet hierop – en in afwijking van artikel 12 lid 5 van de huwelijkse voorwaarden – bepalen dat de man het bedrag van € 108.911,48 in maximaal vier termijnen in een tijdsbestek van zes maanden na de inschrijving van deze beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw moet hebben voldaan.

De rechtbank zal aldus beslissen en zal, gelet op al het voorgaande, het meer of anders verzochte afwijzen.

Pensioenverevening

Rechtsmacht en toepasselijk recht

Omdat de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II bis-verordening rechtsmacht heeft om te beslissen op de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, heeft hij ook rechtsmacht om te beslissen op het verzoek tot pensioenverevening.

De rechtbank overweegt dat artikel 10:51 BW bepaalt dat de vraag of een partij bij de echtscheiding recht heeft op een deel van de door de andere partij opgebouwde pensioenaanspraken, in beginsel wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen, behoudens artikel 1 zevende lid van de Wet

verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Dit betekent dus dat Nederlands recht van toepassing is.

Inhoudelijke beoordeling

De vrouw verzoekt te bepalen dat de pensioenafspraken op grond van artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden verevend worden. Omdat de man enkel pensioen heeft opgebouwd in Italië en de vrouw de pensioenverevening daar dient aan te vragen, acht de vrouw het van belang dat er duidelijkheid bestaat over de pensioenverevening.

De man stelt dat de vrouw geen belang heeft bij haar verzoek, omdat de WVPS van toepassing is.

In artikel 9 van de huwelijkse voorwaarden is over het pensioen het volgende opgenomen: ‘Bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed worden de door de echtgenoten opgebouwde pensioenafspraken verevend conform het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van de WVPS. ’ Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw, ondanks dat uit de huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen het pensioen dienen te verevenen en de WVPS van toepassing is, voldoende belang bij toewijzing van haar verzoek gesteld. Het betreft hier een door de man in Italië opgebouwd pensioen. Voor de vrouw is het van belang dat zij aan het Italiaanse pensioenbedrijf middels een beslissing van de rechtbank kan bewijzen dat zij recht heeft op vervening van het door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen van de man. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen.

Indienen informatie

De vrouw heeft op de zitting aangegeven dat zij haar verzoek handhaaft, omdat de man heeft nagelaten alle benodigde stukken in het geding te brengen.

De rechtbank zal het verzoek van de vrouw bij gebrek aan belang afwijzen, omdat de rechtbank, zoals hiervoor al is overwogen en beslist, de huwelijkse voorwaarden heeft afgewikkeld.

Proceskosten

Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:

*

spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum huwelijk] 2015 in [plaats huwelijk] ;

*

bepaalt ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden – onder voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand – het volgende:

  • ieder behoudt, zonder verdere verrekening met de andere partij, de inboedelgoederen die hij of zij reeds onder zich heeft;

  • de man dient in het kader van het per 25 september 2020 te verrekenen vermogen een bedrag van € 108.911,48 aan de vrouw te voldoen;

  • voornoemd bedrag dient de man te voldoen in maximaal vier termijnen, binnen zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;

*

bepaalt dat de man en de vrouw dienen over te gaan tot de wettelijke pensioenverevening;

*

verklaart deze beschikking tot zover – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;

*

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

*

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, C.L. Strop en S. van der Harg, rechters, in samenwerking met mr. S. Sluijmer, griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van

5 april 2022.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733