Rechtbank Midden-Nederland 27-05-2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1963

Datum publicatie12-08-2022
ZaaknummerC/16/531457 / FA RK 21-2400
ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsUtrecht
RechtsgebiedenCiviel recht; Personen- en familierecht
TrefwoordenAlimentatie; Behoefte jongmeerderjarige;
Familieprocesrecht; Proceskosten
Wetsverwijzingen

Inhoudsindicatie

Proceskostenveroordeling alimentatieplichtige vader. Vader is bewust gestopt met betalen. Meerderjarig studerend kind wil pas contact met vader na afronden studie, want nu te belastend. Vader doet deze wens af als ‘stupid lie’ en vindt dat kind rechtstreeks contact met hem kan en moet hebben over de kinderalimentatie. Voor kind is dit proces bijzonder stressvol en pijnlijk geweest. Voor vader was of moest duidelijk zijn dat onderhoudsverplichting niet samenhangt met het al dan niet hebben van contact.

Volledige uitspraak


RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht

locatie Utrecht

zaaknummer: C/16/531457 / FA RK 21-2400

Beschikking van 27 mei 2022

in de zaak van:

[verzoeker] ,

wonende op een bij de rechtbank bekend geheim adres,

hierna te noemen: [verzoeker (voornaam)] ,

advocaat mr. M. Huisman,

tegen

[verweerder] ,

wonende in [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. R. Vermeer.

1De procedure

1.1.

De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:

  • van de [verzoeker (voornaam)] een verzoekschrift met producties, ontvangen op 1 december 2021;

  • van de vader een verweerschrift met producties, ontvangen op 28 januari 2022;

  • van de vader een F9-formulier van 24 maart 2022 met productie 3, ontvangen op

28 maart 2022;

  • van [verzoeker (voornaam)] een brief van 11 april 2022 met producties 8 t/m 15;

  • van de vader een brief van 11 april 2022 met producties 4 t/m 10.

1.2.

Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 22 april 2022. Daarbij waren aanwezig:

  • de vader en (via een digitale verbinding) zijn advocaat;

  • de advocaat van [verzoeker (voornaam)] .

[verzoeker (voornaam)] is behoorlijk voor de zitting opgeroepen maar niet verschenen.

2Waar gaat het over?

De feiten

2.1.

De vader en mevrouw [A] (de moeder) zijn de ouders van [verzoeker (voornaam)] .

2.2.

[verzoeker (voornaam)] is geboren op [2003] , dus inmiddels 18 jaar. [verzoeker (voornaam)] woont bij zijn moeder.

2.3.

Bij beschikking van 18 juli 2007 heeft deze rechtbank bepaald dat de vader een bedrag van € 300,- per maand aan de moeder moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verzoeker (voornaam)] . Als gevolg van de wettelijke indexering is dit in 2022 een bedrag van € 396,88 per maand.

2.4.

De moeder ontvangt vanaf 22 maart 2007 een bijstandsuitkering. In dit kader heeft deze rechtbank, op verzoek van de gemeente [gemeente] , op 2 juli 2014 een verhaalsbeschikking gewezen. Dit betekent dat de rechtbank een bedrag heeft vastgesteld dat de vader, naast de kinderalimentatie aan de moeder, aan de gemeente moet betalen als bijdrage in de kosten van [verzoeker (voornaam)] . De gemeente zal dit bedrag in mindering brengen op de bijstandsuitkering van de moeder. Bij deze beschikking heeft de rechtbank de behoefte van [verzoeker (voornaam)] op € 729,- per maand vastgesteld. Voorts heeft de rechtbank (onder andere) de door de vader verschuldigde verhaalsbijdrage met ingang van 1 januari 2014 vastgesteld op € 210,- per maand. Als gevolg van de wettelijke indexering is dit in 2022 een bedrag van € 243,84 per maand.

2.5.

Vanaf de 18e verjaardag van [verzoeker (voornaam)] moet de vader de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [verzoeker (voornaam)] geheel aan [verzoeker (voornaam)] zelf betalen, als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie.

De verzoeken

2.6.

[verzoeker (voornaam)] verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de vader hem, bij vooruitbetaling, een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie moet betalen van € 733,85 per maand, met ingang van [2021] en met ingang van 1 januari 2022 een bedrag van

€ 747,79 per maand. Daarnaast verzoekt [verzoeker (voornaam)] de rechtbank om de vader in de kosten van deze procedure te veroordelen, zijnde een bedrag van € 406,70.

2.7.

De vader voert verweer. Hij vindt dat de verzoeken van [verzoeker (voornaam)] moeten worden afgewezen. De vader verzoekt de rechtbank op zijn beurt om te bepalen dat de vader, per datum indienen verzoekschrift, aan [verzoeker (voornaam)] een bijdrage van maximaal € 146,29 per maand moet betalen tot 1 januari 2022 en vanaf 1 januari 2022 een bedrag van maximaal € 147,13 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [verzoeker (voornaam)] .

3De beoordeling

De bijdrage voor levensonderhoud en studie

3.1.

De rechtbank zal beslissen dat de vader vanaf [2021] tot 1 januari 2022 een bedrag van € 399,- per maand aan [verzoeker (voornaam)] moet betalen als bijdrage in zijn kosten voor levensonderhoud en studie en vanaf 1 januari 2022 een bedrag van € 407,- per maand. Dit betekent dat een deel van de verzoeken van [verzoeker (voornaam)] en de vader worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.

De reden voor de wijziging

3.1.

De rechtbank kan de bijdrage opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. Dat is hier het geval want [verzoeker (voornaam)] is meerderjarig geworden en volgt een MBO opleiding.

De ingangsdatum

3.2.

Voordat de rechtbank opnieuw kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe bijdrage gaat gelden.

De rechtbank vindt dat de vader de nieuwe bijdrage vanaf [2021] moet betalen. De vader is op dat moment, toen [verzoeker (voornaam)] 18 jaar is geworden, gestopt met het betalen van de bijdrage aan de moeder en de gemeente, terwijl de vader wist dat hij onderhoudsplichtig was en op dat moment de bijdrage aan [verzoeker (voornaam)] moest betalen. Dit blijkt uit de door [verzoeker (voornaam)] overgelegde stukken. Dat de vader graag met [verzoeker (voornaam)] wilde praten maakt dit niet anders. Contact is namelijk geen voorwaarde voor de onderhoudsverplichting.

De behoefte van [verzoeker (voornaam)]

3.3.

Bij de berekening van de bijdrage wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [verzoeker (voornaam)] vanaf [2021] vast op een bedrag van € 399,- per maand en in 2022 op een bedrag van € 407,- per maand.

3.4.

Bij de behoeftebepaling gaat de rechtbank uit van de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak. Hieruit volgt dat bij de behoeftebepaling van studerende kinderen in het algemeen bij de WSF-norm aansluiting gezocht worden. De WSF-norm bestaat uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, vermeerderd met het verschuldigde lesgeld of collegegeld. Daarnaast wordt rekening gehouden met de aanspraken op studiefinanciering en structurele inkomsten, die behoefteverlagend werken.

3.5.

Anders dan [verzoeker (voornaam)] heeft gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om van deze aanbevelingen af te wijken omdat [verzoeker (voornaam)] een hogere levenstandaard gewend zou zijn. Dit standpunt is door [verzoeker (voornaam)] onvoldoende onderbouwd en is niet gebleken uit de stukken. Hiernaast zal de rechtbank rekening houden met enige inkomsten van [verzoeker (voornaam)] bij het bepalen van de behoefte, nu die inkomsten structureel zijn.

Het normbedrag voor een thuiswonende MBO-student bedraagt in 2021, inclusief lesgeld gemiddeld, € 636,- per maand. De basisbeurs, waar [verzoeker (voornaam)] aanspraak op kan maken, is in 2021 een bedrag van € 87,- per maand.

Het normbedrag voor een thuiswonende MBO-student bedraagt in 2022, inclusief lesgeld gemiddeld, € 645,- per maand. De basisbeurs, waar [verzoeker (voornaam)] aanspraak op kan maken, is in 2022 een bedrag van € 88,- per maand.

Uit het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt de jongmeerderjarige geacht ook diens premie voor de ziektekostenverzekering te voldoen. In dat normbedrag is al rekening gehouden met een ontvangen zorgtoeslag. Een eventuele zorgtoeslag hoeft dus niet nog afzonderlijk in mindering te worden gebracht.

De rechtbank begroot de inkomsten van [verzoeker (voornaam)] redelijkerwijs op € 150,- per maand. Weliswaar heeft hij eerder meer verdiend, maar hij heeft ook aangegeven nu meer te werken dan hij wenselijk vindt, gelet op zijn studiebelasting. [verzoeker (voornaam)] stelt 4 uur per week te kunnen werken. De rechtbank vindt dan een bedrag van € 150,- per maand redelijk.

De draagkracht van beide ouders

3.6.

Bij de berekening van de bijdrage moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd.

De draagkracht van de moeder

3.7.

De moeder is de verzorgende ouder van [verzoeker (voornaam)] en zij heeft geen inkomsten. Haar bijstandsuitkering is gestopt toen zij met haar huidige partner is gaan samenwonen. Zij zijn niet getrouwd. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de moeder enige draagkracht toe te rekenen.

De draagkracht van de vader

3.8.

De rechtbank stelt voorop dat het, gelet op zijn onderhoudsverplichting, op de weg van de vader ligt om inzage te geven in zijn financiële situatie zodat zijn draagkracht kan worden beoordeeld aan de hand van de door hem verstrekte gegevens. De rechtbank is van oordeel dat de vader hiertoe onvoldoende relevante financiële gegevens heeft verstrekt. De vader heeft slechts, zonder nadere onderbouwing, enkele financiële gegevens overgelegd. De vader heeft verzuimd om bijvoorbeeld een aangifte inkomstenbelasting te overleggen waaruit zijn volledige inkomen blijkt. Hiervoor bestond wel alle aanleiding omdat [verzoeker (voornaam)] heeft aangevoerd dat de vader meerdere inkomsten heeft, naast zijn loon uit zijn eigen Holding. Zo blijkt uit de kamer van koophandel dat de vader ook een eenmanszaak drijft en dat er andere ondernemingen aan zijn Holding verbonden zijn waarin de vader een indirect belang heeft. Uit de aanslagen inkomstenbelasting van 2019 en 2020 blijkt verder dat de vader een belastbaar inkomen in box 3 heeft. Hierover heeft [verzoeker (voornaam)] onbetwist gesteld dat dit huurinkomsten zijn vanwege een pand in [plaats] . Hiernaast maakt de rechtbank, anders dan de vader heeft gesteld, uit de overgelegde jaarrekeningen van [onderneming] niet op dat sprake is van een inactieve eenmanszaak. In 2018 had de eenmanszaak een resultaat van € 62.317,- in 2019 van € 82.778,- en in 2020 was het resultaat € 90.025,-. Uit de aangiftes omzetbelasting blijkt dat deze onderneming ook in 2021 nog actief is geweest.

3.9.

Nu de vader onvoldoende recente en deugdelijke informatie over zijn financiële situatie heeft overgelegd, is de rechtbank niet in staat om te beoordelen wat de hoogte van zijn inkomen is en evenmin of (en in hoeverre) bij de vader de draagkracht ontbreekt om in de behoefte van [verzoeker (voornaam)] te voorzien. Dit komt geheel voor rekening en risico van de vader. De rechtbank gaat er om die reden vanuit dat de vader volledig in de behoefte van [verzoeker (voornaam)] kan voorzien.

De proceskosten

3.10.

In zaken als de onderhavige is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De rechtbank ziet echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De vader is bewust gestopt met betalen terwijl hij wist dat hij een onderhoudsverplichting jegens [verzoeker (voornaam)] heeft. [verzoeker (voornaam)] geeft al meerdere jaren aan dat hij emotioneel geen ruimte heeft voor contact met zijn vader. Hij wil dat contact wel, maar na afronding van zijn studie. Op school is het eerder niet goed gegaan vanwege emotionele klachten en [verzoeker (voornaam)] heeft nu zijn energie nodig voor zijn opleiding. De vader doet deze wens van [verzoeker (voornaam)] af als een ‘stupid lie’ en vindt dat [verzoeker (voornaam)] rechtstreeks contact met hem kan en moet hebben over de kinderalimentatie. Omdat hij geen telefoonnummer heeft van [verzoeker (voornaam)] heeft hij hem meerdere keren 1 cent overgemaakt en een omschrijving bij de overschrijving gevoegd waarin hij een appèl doet op [verzoeker (voornaam)] . Voor [verzoeker (voornaam)] is dit proces bijzonder stressvol en pijnlijk geweest. Hoewel de wens van de vader om contact te hebben met [verzoeker (voornaam)] invoelbaar is, vindt de rechtbank het kwalijk dat de vader de kinderalimentatie heeft aangegrepen om [verzoeker (voornaam)] op deze manier emotioneel verder te belasten. Dat, terwijl het voor de vader duidelijk was, of moest zijn, dat een onderhoudsverplichting niet samenhangt met het al dan niet hebben van contact.

Gelet hierop zal de rechtbank de vader in de proceskosten veroordelen zoals door [verzoeker (voornaam)] gevorderd en begroot op € 406,70, zijnde de eigen bijdrage voor zijn toevoeging, een BRP-uittreksel en het griffierecht.

4De beslissing

De rechtbank:

4.1.

wijzigt de beschikkingen van deze rechtbank van 18 juli 2007 en 2 juli 2014 ten aanzien van de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [verzoeker (voornaam)] en bepaalt dat:

- de vader met ingang van [2021] tot 1 januari 2022, bij vooruitbetaling, een bedrag van € 399,- per maand aan [verzoeker (voornaam)] moet betalen, als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie;

- de vader met ingang van 1 januari 2022, bij vooruitbetaling, een bedrag van € 407,- per maand aan [verzoeker (voornaam)] moet betalen, als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie;

4.2.

veroordeelt de vader in de kosten van deze procedure van € 406,70;

4.3.

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

4.4.

wijst af wat meer of anders is verzocht.

Dit is de beslissing van (kinder)rechter mr. T. Dopheide, tot stand gekomen in samenwerking met mr. K.A.H. Verhoeven als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2022.

Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.



© Copyright 2009 - 2024 XS2Knowledge b.v. - KVK: 24486465 - Telefoon: 085 744 0 733